Rabbi Lord Jonathan Sacks: een les in conflictoplossing
Bemidbar/Numeri 16:1-18:32
De Korach-opstand was de gevaarlijkste uitdaging voor het leiderschap van Mosje tijdens de veertig jaar dat hij het volk door de woestijn leidde. De precieze schets van de gebeurtenissen is moeilijk te volgen, waarschijnlijk omdat de gebeurtenissen zelf tumultueus en chaotisch waren. Het verhaal maakt echter duidelijk dat de rebellen uit verschillende groepen kwamen, die elk verschillende redenen hadden voor wrok:
Korach, de zoon van Jitshar, de zoon van Kehat, de zoon van Levi, nam zich voor, samen met Dathan en Awieram, de zonen van Elieaw, en On de zoon van Pelet – afstammelingen van Reoewén – om op te staan tegen Mosje, samen met tweehonderdvijftig Israëlieten, hoofden van de gemeenschap, gekozen in de vergadering, mannen van aanzien. Ze keerden zich samen tegen Mosje en Aharon en zeiden tegen hen: “Jullie zijn te ver gegaan! Want de hele gemeenschap is heilig, zij allen, en de Eeuwige is in hun midden. Waarom verheffen jullie jezelf dan boven de gemeente van de Eeuwige?” (Bemidbar – Numeri 16:1-3)
Om de verschillende partijen uit elkaar te halen suggereert Rasji dat Korach, hoofdveroorzaker van de opstand, gegriefd werd doordat Mosje Aharon als Kohen Gadol, Hogepriester had aangesteld. Mosje was het kind van Amram, de oudste zoon van Kehat. Korach was de eerstgeborene van Kehats tweede zoon, Yitshar, en voelde dat hij de Hogepriester had moeten worden. Het feit dat Mosje zijn eigen broer had benoemd voor die rol, trof Korach als onaanvaardbare vriendjespolitiek.
De Rubenieten, de afastammelingen van Reoewén, suggereert Ibn Ezra, vonden dat zij als nakomelingen van de eerstgeborene van Jakob recht hadden op leidinggevende posities. Ibn Ezra voegt eraan toe dat de laatste druppel misschien Mosje’s benoeming van Jehosjoea als zijn opvolger is geweest. Jehoesjoea kwam uit de stam van Efraïm, de zoon van Joseef. Dit kan herinneringen hebben doen herleven aan het oude conflict tussen de kinderen van Lea (waarvan Reoewén de eerstgeborene was) en die van Rachel, wier eerste kind Joseef was.
De 250 andere rebellen, vermoedt Ibn Ezra, waren eerstgeborenen, die nog steeds niet verzoend waren met het feit dat na de zonde van het gouden kalf de rol van de speciale dienst voor G-d overging van de eerstgeborenen naar de stam Levi.
Elke partij had redenen voor het gevoel dat ze waren gepasseerd bij de toewijzing van leidinggevende functies. De ironie van hun uitdaging is onmiskenbaar. Ze poseren als democraten, egalisten [iedereen is gelijk]: “De hele gemeenschap is heilig, allemaal. . . Waarom verheffen jullie jezelf dan boven de gemeente van de Eeuwige?” Wat ze zeggen is dat iedereen een leider moet zijn. Wat zij bedoelen is: ik zou een leider moeten zijn.
Wat betreft de timing van de opstand, heeft Ramban zeker gelijk in het dateren van de periode onmiddellijk volgend op het debacle van de spionnen en het daaruit voortvloeiende decreet dat de mensen het land niet zouden betreden tot de volgende generatie. Zolang de Israëlieten, ondanks hun klachten, voelden dat ze naar hun bestemming gingen, hadden Korach en de andere ontevredenen geen realistische kans om de mensen tot een opstand te bewegen. Toen ze zich eenmaal realiseerden dat ze niet in leven zouden blijven om de Jordaan over te steken, wist Korach dat een opstand mogelijk was. De mensen waren gedesillusioneerd en hadden niets te verliezen.
Tot nu toe is het verhaal van Korach buitengewoon realistisch. Een leider kan een volk mobiliseren door een visie te formuleren. Maar de reis van het reële naar het ideale, van vertrekpunt naar bestemming, zit vol met tegenslagen en teleurstellingen. Dat is het moment waarop leiders het risico lopen te worden afgezet of vermoord. Korach is het onveranderlijk symbool van een eeuwigdurend type: de kil berekenende ambitieuze man die ontevredenheid aanwakkert tegen een leider, hem ervan beschuldigt een zelfzuchtige tiran te zijn. Hij verzet zich tegen hem in naam van de vrijheid, maar wat hij echt wil is om zelf een tiran te worden.
Wat uitzonderlijk is, is hoe het verhaal eindigt. Mosje had aanvankelijk een eenvoudige test voorgesteld. De rebellen en Aharon moesten de volgende dag wierook bereiden. G-d zou dan aangeven wiens offer Hij koos. Voordat dit kon gebeuren, werd Mosje echter ondraaglijk geprovoceerd door de minachtende houding van Datan en Awieram. In de veronderstelling dat de situatie misschien uit de hand zou lopen, zocht hij een onmiddellijke en dramatische oplossing:
Mosje zei: “Hierdoor zullen jullie weten dat de Eeuwige mij heeft gezonden om al deze dingen te doen; dat zij niet van mijzelf zijn: als deze mannen sterven zoals alle mensen, als hun lot het gemeenschappelijke lot van de hele mensheid is, was het niet de Eeuwige die mij heeft gezonden. Maar als de Eeuwige iets ongehoords tot stand brengt, zodat de grond zijn mond opent en hen verzwelgt met alles wat hun toebehoort, en zij levend naar Sheol [het dodenrijk] afdalen, zullen jullie weten dat deze mannen de Eeuwige hebben versmaad.” (Bemidbar Num. 16:28-30)
Zodra hij klaar was met spreken, opende de grond zich en slokte de rebellen op. Het wonder waarop Mosje had gerekend gebeurde. Van ieder normaal verhaal zouden we verwachten dat dit de opstand zou beëindigen en Mosje zou rechtvaardigen. De Hemel had zijn oproep op de meest dramatische manier beantwoord. Hij had gelijk gekregen. Einde van de opstand. Einde verhaal.
Dit is precies wat niet gebeurt – een krachtig voorbeeld van wat de Thora zo uitdagend maakt, zijn boodschap zo onverwacht. In plaats van de opstand te onderdrukken lezen we het volgende:
De volgende dag mopperde de hele gemeenschap van Israëlieten tegen Mosje en Aharon. “Jullie hebben het volk van de Eeuwige gedood”, zeiden ze.
Deze keer is het G-d zelf die ingrijpt. Hij zegt tegen Mosje om twaalf staven te nemen, één voor elke stam, en deze ‘s nachts in de tent der samenkomst te deponeren. De volgende ochtend was de staf met de naam Aharon en de stam Levi ontsproten, uitgebot, tot bloei gekomen en had amandelen voortgebracht. Pas toen eindigde de opstand.
Dit is een verbazingwekkende ontknoping – en wat het ons vertelt is diepgaand. Het gebruik van geweld beëindigt nooit een conflict. Het voegt alleen maar een grief toe aan een wond. Zelfs het wonder van de grond die zich opende en zijn tegenstanders opslokte bood Mozes niet de rechtvaardiging die hij zocht.
Wat het conflict eindigde was iets geheel anders: het zichtbare symbool dat Aharon het uitverkoren voertuig van de G-d van het leven was. Het zachtaardige wonder van het dode hout dat opnieuw tot leven kwam, bloeiend en vruchtdragend, anticipeert op de beroemde woorden van het boek Spreuken inzake de Thora:
Het is een boom des levens voor diegenen die haar omhelzen;
Degenen die haar omhelzen zullen gezegend worden. (Misjlé – Spreuken 3:18)
Mosje en Aharon werden beschuldigd van het falen in hun missie. Ze hadden het volk uit Egypte gevoerd om hen naar het land Israël te brengen. Na het debacle van de spionnen was die hoop gestorven. De stok die weer tot leven kwam (net als Ezechiëls visioen van de vallei van droge beenderen) symboliseerde dat de hoop niet dood was, alleen uitgesteld. De volgende generatie zou leven en de bestemming bereiken. G-d is een G-d van het leven. Wat Hij aanraakt, gaat niet dood.
De episode van Korach leert ons dat er twee manieren zijn om conflicten op te lossen: met geweld en door overreding. De eerste ontkent je tegenstander. De tweede doet een beroep op je tegenstander, neemt zijn/haar uitdaging serieus en doet er wat aan. Macht beëindigt nooit een conflict – zelfs niet in het geval van Mosje, zelfs niet als de macht wonderbaarlijk is. Er was nooit een beslissender interventie dan het wonder dat Korach en zijn mede-rebellen verzwolg. Toch eindigde het het conflict niet. Het verdiepte het. Nadat het had plaatsgevonden, klaagde de hele Israëlitische gemeenschap – degenen die geen deel hadden uitgemaakt van de rebellie – “Jullie hebben het volk van de Eeuwige gedood.” Wat het eindigde was het stille, zachtaardige wonder dat liet zien dat Aharon de ware afgezant was van de G-d van het leven. Niet toevallig wordt de zin die de Tora een ‘boom des levens’ noemt voorafgegaan door deze woorden:
Haar wegen zijn wegen van lieflijkheid, en al haar paden zijn vredig. (Spreuken 3:17)
Dat is conflictoplossing in het Jodendom – niet met geweld, maar met lieflijkheid en vrede.