Bemidbar/Numeri 22:2-25:9
BALAK (persoonsnaam): Balak verzoekt Bileam om het Joodse volk te vervloeken. Bileam raadpleegt G’d die toestemt op voorwaarde dat hij alleen zegt wat G’d hem ingeeft. Bileam berijdt zijn ezelin, die een Engel ziet die de weg verspert. Bileam slaat zijn ezelin drie keer, waarna de ezelin hem in mensentaal hierop aanspreekt. Daarop opent HaSjeem Bileams ogen en ziet ook hij de Engel staan.
Koning Balak treft voorbereidingen om offers te brengen maar tot drie keer toe kan Bileam alleen maar een zegen. Echter, nog voordat hij vertrekt profeteert hij over de slechte toekomst van Moab. Het Joodse volk begint ontucht te bedrijven met Moabietische meisjes en werpt zich neer voor hun afgoden. Uit woede beveelt G’d alle schuldigen op te hangen. Op een gegeven moment brengt Zimri, stamvorst van Sjimon, in het openbaar een Midjanietische vrouw naar zijn tent. Pienechas, een kleinzoon van Aharon doorsteekt beiden, waarna de plaag ophoudt, die 24.000 mensen het leven heeft gekost.
Koheen, 22:2-12. Uit de nederlaag van zijn buren Sichon en Og begreep Balak, dat een gewone oorlog tegen Israël onzinnig zou zijn. Balak stuurde een delegatie naar Bileam in Midjan. G’d waarschuwt Bileam niet met Balaks delegatie mee te gaan en het volk niet te vervloeken, omdat het gezegend is.
Nachmanides (1194-1270) vergelijkt Bileam met de beschermengel van Esau, die eerst met Ja’akov vocht, maar hem uiteindelijk zegende. G’d wilde dat het Joodse volk gezegend zou worden door een niet-Joodse profeet. Bile’am schijnt dit zelfs geweten te hebben, maar hij verborg deze intentie voor Balak, zijn opdrachtgever. Volgens ibn Ezra (1092-1167) kon Bileam zelf niet zegenen of vloeken. Hij was alleen erg goed in astrologie. Wanneer hij in de sterren zag, dat iemand iets slechts zou overkomen, gaf hij hem een vloek. Toen de slechte voorspelling inderdaad uitkwam, dacht iedereen dat hij een tovenaar was. Daarom was hij in feite een oplichter, die ook de vorsten van het land Moab bedroog. Omdat het Joodse volk niet onderworpen is aan natuurlijke astrologie, zou ook zijn vloek geen werkelijk effect gesorteerd hebben.
Wie was deze Bile’am eigenlijk? Volgens de midrasj (Bereesjiet Rabba 65:20) was Bile’am de grootste filosoof uit die tijd. Volgens Kabbalistische bronnen was Bile’am voornamelijk behept met een ‘boos oog’. Overal waar hij keek, bracht hij verderf. Toch stelt de Talmoed (B.T. Berachot 7) dat Bile’ams kracht lag in zijn theologische kennis. Hij kon het minuscule moment, waarop G’d elke dag even kwaad is, exact bepalen. Dan sprak hij zijn vloek uit en die trof dan doel. Anderen zeggen dat hij voornamelijk een droomuitlegger was en in de Talmoed Sanhedrin (106) wordt verteld dat hij eerst profeet was en daarna een zwarte magiër. Andere bronnen geven aan, dat hij zelfs grotere gaven bezat dan Mosjé.
Don Jitschak Abarbanel (1437-1508) meent dat de zegeningen van Bileam bedoeld waren als waarschuwing voor de omliggende volken. Wanneer deze bang zouden zijn, zou het makkelijker zijn om het land te veroveren. Balak, die Bileam kende als tovenaar, begreep deze diepere G’ddelijke bedoeling in de zegeningen niet. Hij meende dat hij hem te weinig betaald had om te vloeken, zodat Bileam de Joden een zegen gaf om een hoger salaris af te dwingen. Daarom begon de ezelin ook te spreken. Bileam was de meest gezaghebbende profeet onder de volkeren. Wanneer zelfs hij de overwinning van het Joodse volk zou voorspellen, zouden zij allemaal terugdeinzen voor oorlog. Rachav, de herbergierster van Jericho, zei dit ook: “Toen wij dit hoorden, smolt ons hart.” Wat hoorden zij daar in Jericho? De profetie en zegeningen van Bileam! G’d wilde niet dat de Kena’anieten oorlog zouden voeren met het volk omdat iedere oorlog de meest vreselijke gevaren met zich meebrengt. Opdat men niet zou denken dat de joden Bileam omgekocht hadden voor meer geld dan Balak, liet G’d de ezelin spreken. Zo werd voor iedereen duidelijk dat G’d uit de keel van Bile’am sprak toen hij het Joodse volk zegende en dit een serieuze profetie van overwinning was.
Nadat Bile’am zijn taak volbracht had, verdween zijn profetische gave. Hij werd weer een zwarte magiër. Dit staat ook bij zijn dood in het boek Jehosjoe’a. Zijn profetie was slechts een tijdelijke zaak, opgelegd van Boven. Een werkelijke profeet was hij niet. G’d verscheen hem slechts om klal Jisraëel te zegenen. Bileam wordt wel eens vergeleken met de ‘kok van de Koning’. Net zoals de minister weet ook de kok exact wat de Koning eet. De ingrediënten van de maaltijd kent de kok zelfs beter. Zo kan men begrijpen, dat Bileam in sommige opzichten meer toegang had tot ‘de geheimen van het paleis van de Koning’ dan de grootste profeet. Zijn neiging tot kwaad en onreinheid belette hem echter om uit te groeien tot een ware profeet, zoals Mosje geworden was. Maar hij zat er dicht tegen aan.
Rabbi Menachem Mendel van Kotsk (1787-1859) vroeg zijn chassidiem (volgelingen) eens waarom Bileam niet zelf Joods geworden is toen hij zich het goede voor het Joodse volk aan het einde der tijden (vgl. 24:17-19) realiseerde. Terwijl de chassidiem nog bezig waren naar een antwoord te zoeken, ging de Kotsker Rebbe verder: “Het woord ‘geer’ komt van de Hebreeuwse stam garar, dat meegaan betekent. Wil iemand Joods worden dan moet hij/zij zich aanpassen aan klal Jisraëel. Bileam was een ‘ba’al gawe’, een trots en hoogmoedig mens. Hij zou nooit met het Joodse volk kunnen meegaan en zich veranderen. Hij wilde altijd haantje de voorste zijn en zou zich niet kunnen aanpassen aan de eisen van het Jodendom.” “Moge ik de dood van de oprechten sterven.” (23:10) De Chafeets Chaim (1838-1933) verklaart, dat vele Bileams tegenwoordig gaarne met volle teugen van het leven genieten maar tegen het einde van hun aardse bestaan niettemin als tsadikkiem (heiligen) willen sterven. Dit is onmogelijk. Wil men sterven als een oprecht mens dan moet men ook leven als een oprecht mens!
Levi, 22:13-20. Bileam weigert mee te gaan. Balak stuurt een belangrijkere delegatie en biedt grote eer en rijkdom aan. Bileam weigert weer, maar deze keer geeft G’d Bileam toestemming. Hij waarschuwt hem echter slechts te doen wat Hij hem vertelt.
3e alija, 22:21-38. Drie keer ziet de ezelin de Engel. Maar Bileam ziet hem niet en slaat zijn ezelin. Dan laat G’d Bileam de Engel zien; hij geeft zijn zonden toe. Hij biedt aan om terug te gaan, maar de Engel laat hem doorgaan met de waarschuwing niets zonder G’ds toestemming te zeggen. Bileam vertelt dat hij niets zelfstandig kan ondernemen.
4e alija, 22:39-23:12. Balak brengt offers en Bileam laat zeven altaren bouwen. Bileam beschrijft de uniciteit van het Joodse volk als ‘alleenstaand’. Balak is kwaad. Bileam herinnert hem er aan, dat hij alleen kan zeggen wat G’d wil.
5e alija, 23:13-26. Balak neemt Bileam mee naar een andere plaats. Opnieuw worden zeven altaren gebouwd. Bileam zegent het volk op een prachtige wijze.
Bileam had een ‘boos oog’, maar helaas hebben vele anderen dit ook. Rabbi Levi Jitschak uit Berditsjev (1740-1809) verwijst ons naar de woorden: “Hij schouwt geen onheil in Ja’akov, en ziet geen misdaad onder Israël, HaSjeem zijn G’d is met hem.” (23:21) Als G’d al geen kwaad wil zien, des te meer moeten wij alleen maar oog hebben voor het goede. Pas dan zullen wij ook het einde van de pasoek (vers) deelachtig worden: “(dan pas) is HaSjeem (werkelijk) zijn G’d.” Wij kunnen ons pas verheffen indien wij in staat zijn het goede in de wereld te zien. Dat is het niveau van een Tsaddiek, die ‘de basis van de wereld’ genoemd wordt.
6e alija, 23:27-24:13. Balak neemt Bileam mee naar Rosj haPe’or. Hij voorzag dat daar Joden zouden sterven en Balak meende dat dit kwam door een succesvolle vloek. Bileam zegende het volk voor de derde keer, toen hij zag hoe zij gelegerd waren. Dit was de druppel die de emmer deed overlopen.
“Hoe goed zijn uw tenten, o Ja’akov, uw woningen , o Israël! (24:5) Deze befaamde vers wordt op verschillende wijzen uitgelegd: “Hoe fraai zijn uw tenten, dwz. de Tabernakel te Sjilo en de vaste Tempel in Jeruzalem wanneer daar offers worden gebracht ter verzoening. Zelfs wanneer zij verwoest zijn, gaat daar iets goeds vanuit. Want deze G’dsgebouwen zijn een soort onderpand voor het joodse volk. Hun verwoesting is een verzoening omdat G’d als het ware zijn woede heeft bekoeld op hout en steen en het grootste deel van het volk gespaard heeft.” Zo bekeek de heidense profeet Bileam de toekomstige relatie tussen HaSjeem en Am Jisraeel. Daarvan raakte hij diep onder de indruk en zijn vloek veranderde in een berooche, een zegen. Maar volgens de Talmoed (B.T. Bawa Batra 60a) zag Bileam hoe de joden gelegerd waren. Hij raakte enthousiast over het feit dat de ingangen van hun tenten niet tegenover elkaar lagen zodat men niet bij elkaar naar binnen kon kijken. Dit was bijzonder omdat het op een religieus en moreel hoogstandje wijst. Men was zichzelf in zijn relatie met het Opperwezen genoeg. Men had het niet nodig zichzelf doorlopend met de ander te vergelijken. Privacy stond altijd al in hoog aanzien. De gemeenschap is zeker belangrijk maar de individuele ontplooiing mag niet uit het oog worden verloren. Privacy is noodzakelijk voor ontwikkeling van de persoonlijkheid.
De Tora was haar tijd weer eens ver vooruit en besteedt aandacht aan het eigen domein. Op velerlei gebied, juridisch en psychologisch. De grootste bedreiging van iemands privacy vormen zijn schuldeisers. In het uiterste geval kunnen zij – geheel rechtmatig – het huis van hun schuldenaar binnendringen en laten verkopen wat hun goeddunkt of zelfs het hele woonhuis laten veilen. Zij mogen het recht niet in eigen handen nemen maar deurwaarders en andere beambten kunnen dit wel. Alleen in de Tora staat een privacybeschermende maatregel, die zelfs in onze moderne rechtsstaat (nog) onbekend is (Dewariem 24:10 e.v.): “Wanneer u van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult u niet zijn huis binnengaan om een pand van hem weg te nemen. U zult buiten blijven staan en de man, die u schuldig is, zal het pand buiten bij u brengen.” Dit geldt zowel voor de crediteur als voor de deurwaarder. Waar het hier om gaat is niet dat de Tora verantwoordelijkheid voor financiële verplichtingen afzwakt. Schulden moeten zonder meer betaald worden en insolvabiliteit heeft in het Toradenken dezelfde gevolgen als in het Nederlands recht. Waar het wel om gaat, is de menselijke waardigheid, die in het geding is wanneer vreemden andermans gebied binnendringen. De Tora schrijft de debiteur voor de eer aan zichzelf te houden. Zelfs een gerechtsdienaar blijft buiten staan om het recht op privacy niet te schenden.
Niet ieder gedrag is in juridische termen te bevatten. Ook subtiele vormen van inbreuk op het privacy-recht hebben hun weg gevonden in de Talmoed (500 na). Bij de vier gedragingen, die volgens Rabbi Sjimon bar Jochai (B.T. Nida 16b) verwerpelijk zijn in de ogen van G’d en onaangenaam zijn in de ogen van de medemens, hoort ook het plotseling betreden van andermans kamer, zelfs in het eigen gezin. Rabbi Akiwa zei: “Betreed je eigen huis niet onaangekondigd; dit geldt des te meer voor andermans huis.” (B.T. Pesachiem 112a) Deze adviezen zijn gebaseerd op een passage in Bereesjiet/Genesis (3:9). Voordat G’d zichzelf openbaarde aan Adam, vroeg Hij hem: “Waar ben jij?” om hem niet te overrompelen. Een kwestie van goede manieren.
Regelgeving ten aanzien van privacy-bescherming wordt verder gevonden in het burenrecht. De Talmoed erkent, dat iedereen het recht heeft op ongestoorde privacy ook wanneer dit slechts het zicht van anderen betreft. Voyeurs en nieuwsgierige aagjes worden geweerd door de regel, dat buren geen ramen mogen aanbrengen, die hen in staat stellen bij het belendende perceel naar binnen te gluren (Bawa Batra 3:7).
Maar er is meer. De privacy van persoonlijke correspondentie wordt gewaarborgd door een instelling van Rabbenoe Gersjom uit de tiende eeuw. Vertaald naar onze eeuw betekent dit een verbod op het afluisteren van telefoongesprekken of openbaarmaking van computergegevens, ook door regeringsautoriteiten – behoudens in geval van (ernstige) verdenkingen van misdadige activiteiten, staats- of levensbelang.
7e alija, 24:14-25:9. Voor zijn afscheid profeteert Bileam over andere volken in de regio. Bileams laatste advies was het volk te verleiden tot onzedelijkheid en afgoderij zodat G’d zich tegen de Joden zou keren. Dit plan werkt. 24.000 mensen sterven nadat de Ba’al Pe’or gediend werd. Pinchas verdedigt G’ds eer en stopt de plaag.