Ruben Vis – Alg. secretaris Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap
Wie de nieuwe Loeach 5780 (2019-2020) doorbladert ziet al snel het verschil met die van voorgaande jaren. Er zijn dit jaar wijzigingen in de aanvangstijden van sjabbat en de eindtijden van sjabbat. De tijden van de Loeach zijn onder de loep genomen. Geconstateerd is dat sommige tijden erg krap zijn. Tevens zijn er tegenwoordig – dankzij het voortschrijden van de techniek en de toegankelijkheid daarvan op internet – veel meer mogelijkheden om de tijden exacter te berekenen. Daarom is besloten de tijden van de Loeach met de huidige tijd mee te laten gaan.
De veranderingen die nu, in 2019 zijn doorgevoerd, zijn:
- Door verplaatsing van het meetpunt in iedere zone, wijziging in de begin- en eindtijden: laatst noodzakelijke tijd per zone voor einde van sjabbat en in het winterhalfjaar vroegst noodzakelijke tijd voor begin van sjabbat
- Toepassing van de vijf zones voor de begintijden
- Introductie van een aparte tabel begin- en eindtijden voor Amsterdam
- Verplaatsing van het meetpunt binnen Amsterdam
De indeling in de zones is gebleven, maar wordt niet alleen gehanteerd
voor de bepaling van het einde van sjabbat maar voortaan ook voor het begin van
sjabbat. De tijdsbepalingen voor ieder van de vijf zones zoals die met ingang
van deze Loeach 5780 zijn vermeld, zijn nauwkeuriger geworden voor alle
inwoners van die zone, van oost naar west en van noord naar zuid. Amsterdam
ligt in zone II. Omdat er voor Amsterdam al een aparte tabel in de Loeach is
opgenomen, is besloten om dat te continueren en aparte begin- en eindtijden te
hanteren voor Amsterdam.

Het is niet voor het eerst dat er een ingrijpende verandering wordt doorgevoerd in de tijdsbepalingen in de Loeach. Twee keer eerder, in 1868 en in 1937, werd de Loeach ingrijpend veranderd en de bepaling van de tijden in wezen feitelijk verbeterd. Dit gebeurt deze keer ook. Door te bekijken wat er in 1868 en in 1937 is gebeurd, is beter te begrijpen hoe de veranderingen in 2019 tot stand zijn gekomen.
Drie sterren
In de Joodse tijdrekening begint een datum niet te middernacht maar in de voorafgaande avond op een tijdstip dat wordt aangeduid met Tseet Hakochaviem – het naar buiten komen van de sterren, in casu het aan de hemel zichtbaar worden van drie sterren van middelmatige grootte die in één oogopslag te overzien zijn. Vanaf dat moment mag het avondgebed worden verricht en wordt de sjabbat beëindigd. Alle gewone werkzaamheden krijgen weer met het uitspreken van Atta Chonantanoe in de Amida in het avondgebed en/of het maken van Havdala over wijn, specerijen en kaars een aanvang; handelingen die we op sjabbat niet doen, mogen we weer doen. Het is dus te begrijpen dat het belangrijk is om goed het exacte moment te bepalen waarop sjabbat eindigt.
Wanneer rekent men nu dat de sterren zichtbaar zijn? In de praktijk is het niet mogelijk om het zichtbaar worden van drie sterren van middelmatige grootte, die in één oogopslag te overzien zijn, te bepalen. Dus bestaat de behoefte om vooraf dit tijdstip te kunnen opgeven aan de hand van een vaste „nacht”-tabel. Vanuit die tabel is iedere nachttijd op de betreffende pagina in de Loeach opgenomen.
Astronomie raadplegen
Je zou zo’n tabel kunnen samenstellen door enige jaren achterelkaar het zichtbaar worden van drie sterren te observeren en een gemiddelde te nemen van de op een bepaalde datum van deze jaren gevonden tijdstippen. Vlugger en juister wordt dit bereikt door de astronomie (sterrenkunde) te raadplegen. Het zichtbaar worden van de sterren hangt nl. af van de stand van de zon onder de horizon. Wanneer de zon circa zeven graden en vijf minuten beneden de horizon is gedaald (dat is iets later dan het einde van wat men in de astronomie noemt: de burgerlijke schemering) — is het hemelgewelf voldoende donker geworden om de drie sterren zichtbaar te laten zijn. Dit moment valt op elke dag van het jaar en op elke plek op aarde op een ander tijdstip. Maar de astronomie beschikt over formules om dit voor elke gewenste datum en plaats te berekenen.
De steen des aanstoots
In 1868 is een tabel vervaardigd die het verschil doorbrak tussen de twee Rabbinaten in Amsterdam, dat van de Hoogduitse Gemeente en dat van de Portugese Gemeente. Tot dan waren er dus in één stad, in één wijk en zelfs in één huis, verschillen in het moment van ‘nacht’. Sefardim en Asjkenazim hadden ieder hun eigen tabel voor de uitgang van sjabbat die meer dan vijftien minuten konden afwijken[1]. Een voor de praktijk uiteraard onhoudbare toestand en het heeft destijds enkele jaren (!) geduurd voordat deze anomalie kon worden overbrugd.

Sefardim en Asjkenazim hadden ieder hun eigen tabel voor de uitgang van sjabbat.
Einde van de sjabbat te Amsterdam, twee verschillende tijden, Nieuw Israëlietisch Weekblad, 1e jaargang nr. 1, 4 aug. 1865
Op 24 juli 1868 schreef het Nieuw Israëlietisch Weekblad dat toen nog sterk geïntegreerd was in het Joods-religieuze leven vol enthousiasme: “Wij melden met genoegen dat de steen des aanstoots die gedurende eene reeks van jaren tot leedwezen van de leden der beide Israël. gemeenten alhier gestrekt heeft, eindelijk is weggeruimd. Tussen de geestelijkheid dier gemeenten is na langdurige en herhaalde conferentiën ten slotte eenstemmig eene regeling getroffen waarbij den uitgang van den Sabbat en feestdagen voor Amsterdam voor goed is vastgesteld.”
Vijf zones
Nog weer zo’n zeventig jaar later, in 1937, werd een nieuwe eveneens ingrijpende aanpassing doorgevoerd. Nederland werd ingedeeld in vijf zones. “Reeds enige tijd was bekend dat de in Nederland in gebruik zijnde nachttabel niet aan alle daaraan te stellen eisen voldoet,” schreef het NIW in 1937 over de toen ruim zeventig jaar oude nachttabel. Hoofdbezwaar tegen de tabel uit 1868 was dat daarbij de voor Amsterdam geldende tijdstippen voor heel Nederland werden toegepast. “Dit is niet juist”, schreef het NIW, “omdat in werkelijkheid de verschillen tussen het noorden en het zuiden van het land te groot zijn.”
Het NIW illustreerde dit met het volgende voorbeeld. In de tropen, zo dicht mogelijk rond de evenaar, zijn dag en nacht gedurende het hele jaar ongeveer even lang (± 12 uren dag, 12 uren nacht). Maar hoe verder je naar het noorden gaat zijn in de zomer de dagen langer (Middernachtzon in het hoge noorden!) en in de winter juist korter (Poolnacht). In 1937 concludeerde men dat dit onderscheid tussen Delfzijl (53° 20′ noorderbreedte) en Maastricht (50°50′ noorderbreedte) “reeds zodanig is dat het een verschil in „nacht” oplevert dat tot 18 minuten kan oplopen”. Met het hanteren van één tijd van nacht in heel Nederland, zou men in de uitersten van het land ofwel tot twintig minuten langer sjabbat houden dan noodzakelijk, of te vroeg sjabbat beëindigen en daardoor onbewust de sjabbat overtreden door al dingen te gaan doen die op sjabbat niet zijn toegestaan.
Daarop werd besloten om het land in te delen in vijf zones, van noord naar zuid, waarbij voor de begrenzing van de zones grotendeels rekening is gehouden met de toenmalige ressortale grenzen. Dat was in 1937 en het betrof het einde van de sjabbat. Nu is gebleken dat ook voor het begin van sjabbat er niet meer één tijd voor het hele land kan gelden. Op sommige plaatsen is de aanduiding van begin sjabbat zoals die voor heel Nederland werd vermeld, te laat. Daarom staat er voortaan op de vrijdag in de Loeach ook een rijtje van vijf tijden vermeld, net als sinds 1937 voor de aanduiding van het einde van sjabbat.
Ieder ressort had een eigen opperrabbijn. Verderop zal blijken dat voor verdergaande nauwkeurigheid in het bepalen van de exacte nachttijd er een rol was voor iedere opperrabbijn.
Deze opperrabbijnen waren in 1937: Groningen – Simon Dasberg; Friesland – Abraham Salomon Levisson; Drenthe – Abraham Salomon Levisson; Overijssel – Samuel Juda Hirsch; Gelderland – Joel Vredenburg; Utrecht – Justus Tal; Noord-Holland – Philip Frank; Amsterdam – Lodewijk Sarlouis; Den Haag – Isaac Maarsen; Rotterdam – Aaron Bernhard Davids; Zeeland – Isaac van Gelder; Noord-Brabant en Limburg – Samuel Heertjes, terwijl de Portugese Gemeenten in Amsterdam en Den Haag ieder ook een eigen (opper)rabbijn hadden.
Vanaf Roermond
Op verzoek van de toenmalige Vergadering van Opperrabbijnen voerden de wiskundigen drs. S.A. Colthof[2] en dr. M. Kwieser[3] de nodige berekeningen uit en het resultaat daarvan was onder meer de indeling in vijf zones die uiteindelijk als volgt werd vastgesteld:
Zone I: Groningen, Friesland en Drenthe en de gemeente[4] Den Helder; zone II: Amsterdam, Noord-Holland (behalve Den Helder), Overijssel, en de Gelderse gemeenten: Nijkerk, Harderwijk, Elburg, Hattem; zone III: ‘s-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Gelderland (behalve de onder II genoemde gemeenten); zone IV: Zeeland, Noord-Brabant en Limburg ten noorden van Roermond; zone V: Zuid-Limburg vanaf Roermond. De indeling van 1937 wordt, behoudens uiteraard de invoeging van het nieuwe land Flevoland in zone II, sindsdien ongewijzigd gehanteerd en is in de Loeach van elk jaar terug te vinden.
De opsomming zoals in 1937 gepubliceerd, lost in ieder geval een raadsel op dat vele jaren lang stilzwijgend in iedere Loeach voorkwam. Tot nu luidde de vermelding van zone IV en zone V: “Zeeland, Noord-Brabant en Limburg ten noorden van Roermond; zone V: Zuid-Limburg ten zuiden van Roermond” [mijn cursivering – RV. En Roermond zelf dan? Dat bleek dus in zone V te liggen: vanaf Roermond.
“Thans zijn die verschillen opnieuw berekend”
In 1937 wist men ook dat het tijdstip van „nacht” voor een bepaalde plaats niet alleen afhankelijk is van de noord-zuid ligging (zie het voorbeeld Delfzijl-Maastricht) maar ook van de meer westelijke of oostelijke ligging. Met dat verschil dat, anders dan bij de noord-zuid tegenstellingen die in de loop van het jaar veranderen, de oost-west verschillen gedurende het gehele jaar constant zijn.
En dus luidde in 1937 de instructie: “Reeds vroeger was men zich van die verschillen bewust vandaar de gewoonte in sommige gemeenten in het oosten des lands om een aantal minuten eerder „nacht te maken” dan op de kalender stond aangegeven. Thans zijn die verschillen opnieuw berekend en daarbij is gebleken dat in verscheidene gemeenten tot nu toe een onjuist aantal minuten is afgetrokken. In het vervolg zal het slechts geoorloofd zijn van de in de nachttabellen aangegeven tijdstippen af te wijken indien de opperrabbijn van het desbetreffende ressort het bestuur der gemeente daaromtrent een voorschrift heeft doen toekomen.” De opperrabbijnen hadden zo dus voor zichzelf een beslissende rol behouden. De tijdsaanduiding in de Loeach was één ding, maar de ressortale opperrabbijn behield de beschikking over de wetenschap hoeveel de plaatselijk geldende afwijking zou zijn[5].
Colthof merkt daar over op: “Ik herinner me dat mijn schoonvader zts”l [opperrabbijn S.J.S. Hirsch van Zwolle] in Deventer veel moeite had om de ‘plaatselijke traditie’ van 10 minuten vroeger nacht te maken dan in de Loeach stond aangegeven, terug te brengen tot de geoorloofde 4 minuten.” Dit verklaart ook de Nederlands-Jiddische uitdrukking ‘katsowemnacht’. In een tijd dat er nog geen elektrische koelkasten bestonden, trokken katsowem, slagers, voor zichzelf graag (flink) wat minuten af van het officiële einde van sjabbat zodat ze al eerder hun vlees konden verwerken. Dat officiële einde was, zeker in het oosten van het land, toch al plaatselijk afwijkend van de in de Loeach en scheurkalenders vermelde Amsterdamse nachttijd.
“Half vier sjabbes”
Ook aan de vaststelling van het begin van sjabbat en jomtov viel in 1937 met behulp van nieuwe astronomische kennis het een en ander te sleutelen, zodat de nauwkeurigheid werd vergroot, en – niet onbelangrijk – het uiterste begin van sjabbat naar achteren kon worden verschoven.
Bekend is de uitdrukking “half vier sjabbes!” die degene die ergens mee treuzelt als aansporing te horen krijgt om op te schieten. Half vier was ooit de vroegste tijd dat de sjabbat begon. Het geeft aan dat de korte vrijdagmiddag waarop de sjabbat al om half vier ’s middags kon beginnen, voor grote, vooral economische, problemen zorgde. Vroeg ophouden met werken op vrijdagmiddag was (en is) vanzelfsprekend een probleem. Hoe later een werknemer weg kan gaan van werk, hoe beter dit is voor de arbeidsrelatie.
De Vergadering van Opperrabbijnen zocht naar een oplossing voor dit grote sociaal-economische probleem. Colthof schrijft (brief 9 jan. 1985): ‘ik heb persoonlijk op uitnodiging deze vergadering [= Vergadering van Opperrabbijnen] in 1933 bijgewoond en daar de opdracht gekregen een tabel voor begin van sjabbat op te stellen binnen Halachisch geoorloofde grenzen zo laat mogelijk te beginnen, om in deze tijd van grote werkloosheid ook bij de joden en gevaar voor ontslag bij vroeger verlaten van het werk op vrijdagmiddag in deze sja’at hadechak [= noodtoestand] de sjabbat in de winter niet meer om 3.30 u (A’damse tijd) te laten beginnen, maar niet vroeger dan 3.45 uur en niet meer met afronding op halve uren te laten verspringen, zoals tot die tijd gebruikelijk maar met kwartieren, dus 3.45 uur, 4.00 uur, 4.15 uur, enz.”
Het begin van sjabbat staat in de Loeach steeds als een afgerond tijdstip, dus bijvoorbeeld niet 16.23 maar half vijf. In de Sjoelreglementen zoals die van Amsterdam van 1901, stond steeds het tijdstip Zeman Mincha – het uiterste tijdstip waarop het middaggebed kon worden gelezen, vermeld. Dit was het tijdstip dat in die periode de sjabbat op z’n vroegst begon. Van 22 november tot 22 januari: half vier; van 22 januari tot 10 februari: vier uur; van 10 februari tot 1 maart: half vijf; van 1 maart tot 15 maart: vijf uur, enz.

Dit moest dus worden gestopt en de opdracht was een verspringing per week te maken, zoals nu nog steeds het geval is. Het bleek mogelijk om op astronomische grondslag een regeling te ontwerpen met geldigheid voor het hele land. Colthof, Kwieser en dr. Pinkhof brachten de Vergadering van Opperrabbijnen advies uit. Het „verspringen” van „Zeman Mincha” in afgeronde tijden bleef gehandhaafd, maar niet meer op ronde data omdat … “een dergelijke voorwaarde niet in overeenstemming was met de astronomische berekening”. De kennis van de sterrenkunde en de stand der techniek brachten dus nieuwe, betere en nauwkeuriger inzichten.
Het bericht dat “het nu mogelijk is gebleken de werktijd op Vrijdagmiddag niet onbelangrijk uit te breiden”, moet destijds met grote vreugde zijn ontvangen. “Zo zal in het jaar 1938 door de nieuwe regeling op elf vrijdagen de Sjabbat een half uur later aanvangen dan bij de oude, en op acht vrijdagen een kwartier later.”
Overigens blijkt uit het feit dat Colthof de opdracht in 1933 kreeg en de implementatie plaatsvond voor de Loeach van 1937-1938 dat het nog bijna vier jaar heeft geduurd voordat deze wijziging werd doorgevoerd.
Centraal Station
Toen men in de jaren ’30 door het inroepen van de hulp van de wis- en natuurkundigen tot de slotsom was gekomen dat er niet alleen noord-zuid, maar ook oost-west verschillen zijn die op kunnen lopen tot meerdere minuten, heeft men de besluitvorming in handen gelegd van de ressortale opperrabbijn die voor iedere plek moest paskenen hoe laat men in afwijking van de toen in zones gerubriceerde Loeach-tijden nacht zou mogen maken.
Nu, ruim tachtig jaar verder en met nieuwe inzichten en de techniek van de ICT, weten we nog meer. Dit maal met behulp van de theoretisch natuurkundige dr. Mischa Sallé. Hij bleek in staat om een belangrijk gegeven te bepalen: waar is de plek in de betreffende zone die hoort bij het voor die zone vermelde tijdstip. Een belangrijke uitkomst van zijn werk is dat de eindtijd van sjabbat zoals tot nu toe voor een bepaalde zone vermeld, niet laat genoeg is voor alle plaatsen in die zone.
Hetzelfde geldt voor de bepaling van het uiterste moment van het begin van sjabbat. Daaruit bleek dat het tijdstip dat wordt vermeld waarop sjabbat begint, of het tijdstip dat sjabbat eindigt, niet geldt voor alle plaatsen in Nederland, waarvoor tot nu toe steeds één tijdstip op vrijdag werd vermeld, of niet geldt voor alle plaatsen in de zone bij het einde van de sjabbat.
Sallé vond ook uit dat de plaats die is gehanteerd voor de tijdsbepaling in Amsterdam ongeveer overeenkomt met de plaats van het Centraal Station. Dit komt overeen met de wetenschap dat Colthof en Kwieser gedurende geruime tijd tegen het einde van sjabbat naar de Haarlemmer Poort zijn gelopen om op die plek het moment vast te stellen waarop drie middelgrote sterren in een oogopslag zichtbaar werden, waarschijnlijk om hun waarneming te toetsen aan de door hen gehanteerde astronomische berekeningen. Colthof was gabbai van de in 1928 ingewijde Linnaeusstraat-sjoel en woonde dus waarschijnlijk in die buurt; Kwieser woonde in de Nieuwe Kerkstraat 100. Voor de één een uur lopen, voor de ander veertig minuten naar de Haarlemmer Poort. In de Joodse buurten lag de Haarlemmer Poort zeker niet en het was ook toen zeker niet het epicentrum van de stad Amsterdam. Dus waarom zij juist naar de Haarlemmer Poort liepen, is de vraag. Mogelijk dat de tabellen die zij tot hun beschikking hadden waren gevuld met metingen op die plaats, of vanwege het goede zicht op het firmament. In overeenstemming met de concentratie van de sjabbat-houdende Joodse populatie is nu besloten de peilplaats voor Amsterdam te verleggen naar station Amsterdam Zuid.
Nauwkeurig, nauwkeuriger, nauwkeurigst
We zien dat er in 1868 een stap is gezet in de vorm van harmonisering binnen Amsterdam. In 1937 is een stap gezet die recht deed aan de verschillen in het land, met inachtneming van de ressortale autonomie van de opperrabbijn. In allebei de gevallen op basis van toen geldende, nieuwste astronomische inzichten. In 2019 is het niet anders. Opnieuw is aan de hand van de nieuwste astronomische inzichten en dit maal met behulp van de meest geavanceerde ICT-programmatuur, een advies uitgebracht om te kunnen bepalen hoe laat sjabbat op z’n laatst kan beginnen en op z’n vroegst kan eindigen. Ook is het besluit genomen om voortaan ook voor het begin van sjabbat het land in vijf zones te verdelen, en de uiterste tijdstippen binnen de zones, op grond van de 7-graden-en-5-minuten-regel, opnieuw te bepalen. Daarnaast is voor het begin en einde van de sjabbat voor Amsterdam een eigen tabel opgemaakt die apart is opgenomen in de Loeach. Dit is gebeurd onder toezicht van rabbijn. E. Wolff, Joodse Gemeente Amsterdam
Ondanks dat de techniek ons een steeds nauwkeuriger richting geeft, is het net als in 1937 en 1868 zo, dat de voor iedere plaats geldende rabbinale autoriteit beslissend is.
Engelengeduld
De totstandkoming van deze vernieuwing is gebeurd onder auspiciën van het NCRZ. Bijzonder veel dank is verschuldigd aan Mischa Sallé die met engelengeduld heeft gewerkt aan het samenstellen van de nieuwe tabellen. Daarnaast mogen de namen van NIK-administrateur Fré Dusseljee, rabbijn S. Katz en rabbijn S. Evers niet onvermeld blijven, die zeer veel hebben bijgedragen aan de bepaling van de tijden zoals die met ingang van deze nieuwe Loeach worden gehanteerd.
Van harte is de hoop dat deze nieuwe tijden in de Loeach een bijdrage
mogen leveren aan een waardige invulling van de sjabbat – Jom ze mechoebad
mikol jamiem.
[1] S.A. Colthof, brief aan opperrabb. M. Just, Opperrabbinaat voor Nederland, 9 jan. 1985
[2] Drs. S.A. Colthof, onder meer docent wiskunde en rector Joodsche HBS (voorloper Maimonides Lyceum) en nog tot en met de Loeach 5747 = 1986-1987 de vervaardiger voor de Loeachtijden. Overl. Jeruzalem, 1988.
[3] Wis- en natuurkundige M. Kwieser, Mozes of Maurits, docent Nederl.-Isr. Seminarium (het seminarium was een gecombineerde opleiding voor godsdienstleraar en rabbijn en profane middelbare school. Kwieser was er de leraar wis- en natuurkunde), als fysicus verbonden aan de afdeling radiotherapie van het Antonie van Leeuwenhoekhuis–Nederlands Kanker Instituut; ten gevolge van anti-Joodse maatregelen vanaf 1942 aan de Joodse ziekenhuizen CIZ en NIZ. In juli 1940 gepromoveerd op proefschrift over ionisatiemetingen van gassen in hoge druk. Op 19 sept. 1943 samen met een broer en zus op transport gesteld naar Auschwitz. Sterfdatum: Polen, 31 maart 1944. In Ziekenhuis Amstelland hangt een plaquette waarop worden herdacht ‘de vele leden van het bestuur, verplegend, technisch en huishoudelijk personeel van de C.I.Z. die in de jaren 1940-1945 gevallen zijn als slachtoffers van de Duitsche terreur’, een Hebreeuwse tekst op de plaquette ontbreekt. Over de persoon Mozes Kwieser had ik in de Russische sjoel Nidche Jisrael Jechanes in de Nieuwe Kerkstraat voor de selichotnachtdienst een kort gesprek met A.M. Aronson (100) dat ik op film heb vastgelegd. Dat was een week voor diens overlijden. Aronson had hem nog gekend. Aronson reageerde onmiddellijk op mijn vraag of hem de naam Mozes Kwieser iets zei. “Mozes Kwieser was leraar aan het Seminarium, een heel vrome man.” Op mijn vraag hoe hij wist dat Kwieser leraar aan het Seminarium was, zei Aronson stellig: “Iedereen wist toch wie de leraren van het Seminarium waren.”
[4] Gemeente Den Helder, hiermee wordt bedoeld het gebied van de Joodse Gemeente Den Helder, dus inclusief bijvoorbeeld Texel.
[5] Brief uit 1977 aan het Opperrabbinaat voor Nederland