Rabbi Sacks: Kie Tawo – We zijn wat we gedenken
Lord Jonathan Sacks, em. opperrabbijn Groot-Brittannië
Dewariem/Deuteronomium 26:1-29:8
Eén reden dat religie in de moderne wereld heeft overleefd, ondanks vier eeuwen van secularisatie, is dat het de drie vragen beantwoordt die ieder mens zich op een of ander moment in zijn of haar leven zal afvragen: Wie ben ik? Waarom ben ik hier? Hoe zal ik dan leven?
Deze kunnen niet worden beantwoord door de vier grote instituten van het moderne Westen: wetenschap, technologie, de markteconomie en de liberale democratische staat. De wetenschap vertelt ons hoe, maar niet waarom. Technologie geeft ons kracht, maar kan ons niet vertellen hoe we die kracht moeten gebruiken. De markt geeft ons keuzes, maar vertelt ons niet welke keuzes we moeten maken. De liberale democratische staat weerhoudt zich er in principe van om een bepaalde manier van leven voor te schrijven. Het resultaat is dat de hedendaagse cultuur ons een bijna oneindig aantal mogelijkheden voorschotelt, maar niet vertelt wie we zijn, waarom we hier zijn en hoe we moeten leven.
“Wie ben ik?”
Toch zijn dit fundamentele vragen. Mosje’s eerste vraag aan G-d in hun eerste ontmoeting bij de brandende doornstruik was: “Wie ben ik?” De simpele betekenis van de zin is dat het een retorische vraag was: Wie ben ik om de buitengewone taak van het leiden van een heel volk naar de vrijheid op mij te nemen? Maar onder de eenvoudige zin lag een echte kwestie van identiteit. Mosje was opgevoed door een Egyptische prinses, de dochter van Farao. Toen hij Jitro’s dochters redde van de plaatselijke Midjanitische herders, keerden ze terug en vertelden hun vader: “Een Egyptische man heeft ons gered.” Mosje leek op en sprak als een Egyptenaar.
Hij huwde toen Tsippora, één van de dochters van Jitro, en bracht er decennia door als een Midjanitische herder. De chronologie is niet geheel duidelijk, maar aangezien hij een relatief jonge man was toen hij naar Midjan ging en hij tachtig jaar oud was toen hij begon met het leiden van de Joden, bracht hij het grootste deel van zijn volwassen leven door bij zijn Midjanitische schoonvader met het hoeden van zijn schapen . Dus toen hij G-d vroeg: “Wie ben ik?” lag er beneden het oppervlak een echte vraag. Ben ik een Egyptenaar, een Midjaniet of een Jood?
Door opvoeding was hij een Egyptenaar, door ervaring was hij een Midjaniet. Maar wat bepalend bleek was zijn afkomst. Hij was een afstammeling van Awraham, het kind van Amram en Jochewed. Toen hij G-d zijn tweede vraag stelde: “Wie bent U?” zei G-d hem eerst: “Ik zal zijn die Ik zal zijn.” Maar toen gaf Hij hem een tweede antwoord:
Zeg tot de Joden: ‘De Eeuwige, de G-d van jullie voorouders – de G-d van Awraham, de G-d van Jitschak en de G-d van Ja’akov – heeft mij naar jullie gezonden.’ Dit is Mijn naam voor altijd, de naam waarmee jullie Mij zullen roepen van generatie op generatie.
Ook hier is er een dubbele betekenis. Oppervlakkig gezien zei G-d tegen Mosje wat hij de Joden moest vertellen toen ze vroegen: “Wie heeft jou naar ons gestuurd?” Maar op een dieper niveau vertelt de Tora ons over de aard van identiteit. Het antwoord op de vraag: “Wie ben ik?” is niet eenvoudig een kwestie van waar ik geboren ben, waar ik mijn jeugd of mijn volwassen leven heb doorgebracht, of van welk land ik een burger ben. Ook is het geen antwoord op de vraag wat ik doe voor de kost, of wat mijn interesses en passies zijn. Deze zaken gaan over waar ik ben en wat ik ben, maar niet wie ik ben.
Het
blootleggen van het verhaal
G-ds
antwoord – Ik ben de G-d van jullie voorouders – suggereert enkele fundamentele
beweringen. Ten eerste verloopt identiteit via genealogie. Het gaat erom wie
mijn ouders waren, wie hun ouders waren en ga zo maar door. Dit is niet altijd
waar. Er zijn geadopteerde kinderen. Er zijn kinderen die bewust met hun ouders
breken. Maar voor de meesten van ons ligt identiteit in het blootleggen van het
verhaal van onze voorouders die, in het geval van de Joden, gezien de
ongeëvenaarde verstoringen van het Joodse leven, bijna altijd een verhaal is
van reizen, moed, lijden of ontsnappingen uit het lijden, en puur
uithoudingsvermogen.
Ten tweede
vertelt de genealogie zelf een verhaal. Onmiddellijk na het vertellen aan Mosje
om het volk te zeggen dat hij was gezonden door de G-d van Awraham, Jitschak en
Ja’akov, ging
G-d verder:
Ga, verzamel de oudsten van Israël en zeg tegen hen: ‘De Eeuwige, de G-d van jullie voorouders – de G-d van Awraham, Jitschak en Ja’akov – verscheen aan mij en zei: Ik heb over jullie gewaakt en heb gezien wat jullie is aangedaan in Egypte. En Ik heb beloofd om jullie weg te voeren uit jullie ellende in Egypte naar het land van de Kenaänieten, Hethieten, Emorieten, Perizzieten, Chivvieten en Jewoesieten – een land dat overvloeit van melk en honing.’ (Sjemot-Ex. 3:16-17).
Een onafgemaakt verhaal
Het was niet alleen dat G-d de G-d van hun voorouders was. Hij was ook de G-d die bepaalde beloften deed: dat Hij hen uit de slavernij naar de vrijheid zou brengen, van ballingschap naar het Beloofde Land. De Joden maakten deel uit van een verhaal dat in de loop van de tijd werd uitgebreid. Ze maakten deel uit van een onafgemaakt verhaal en G-d stond op het punt het volgende hoofdstuk te schrijven.
Bovendien, toen G-d tegen Mosje zei dat Hij de G-d van de voorouders van de Joden was, voegde Hij eraan toe: “Dit is Mijn eeuwige naam, dit is hoe Ik van generatie op generatie herinnerd [zichri] moet worden.” G-d zei hier dat Hij boven de tijd staat – “Dit is Mijn eeuwige naam” – maar als het gaat om het menselijk begrip, leeft Hij binnen de tijd, “van generatie op generatie.” De manier waarop Hij dit doet, is door het doorgeven van de herinnering: “Dit is hoe Ik moet worden herinnerd.” Identiteit is niet alleen een kwestie van wie mijn ouders waren. Het is ook een zaak van wat ze zich herinnerden en aan me doorgaven. Persoonlijke identiteit wordt gevormd door het individueel geheugen. Groepsidentiteit wordt gevormd door het collectieve geheugen. [1]
Een verre voorouder
Dit alles is bij wijze van een prelude op een opmerkelijke wet in de parasja van vandaag. Deze vertelt ons dat de eerstelingen moesten worden gebracht naar “de plaats die G-d kiest”, dat wil zeggen: Jeruzalem. Ze moesten aan de priester worden overhandigd en iedereen moest de volgende verklaring afleggen:
“Mijn vader was een zwervende Arameeër en hij daalde met een paar mensen naar Egypte af en woonde daar en werd een groot, machtig en talrijk volk. De Egyptenaren hebben ons mishandeld en hebben ons laten lijden door ons te onderwerpen aan zware arbeid. Toen riepen we de Eeuwige aan, de G-d van onze voorouders, en de Eeuwige hoorde onze stem en zag ons lijden, onze zware arbeid en onze ellende. De Eeuwige voerde ons toen uit Egypte met een sterke hand en een uitgestrekte arm, met grote afschrikwekkendheid en met tekenen en wonderen. Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land dat vloeit van melk en honing. Ik breng nu de eerstelingen van het land dat U, Eeuwige, mij hebt gegeven.” (Dewariem – Deut. 26: 5-10)
We kennen deze passage omdat, tenminste sinds de Tweede Tempel het een centraal deel van de Haggada is geweest, het verhaal dat we aan de Seder-tafel vertellen. Maar weet wel dat het aanvankelijk gezegd moest worden bij het brengen van de eerstelingen, hetgeen niet op Pesach gebeurde. Gewoonlijk werd dit op Sjawoeot gedaan.
Wat deze wet opmerkelijk maakt is dit: we zouden verwachten, wanneer we de bodem en haar opbrengst vieren, dat we zouden spreken over de G-d van de natuur. Maar deze tekst gaat niet over de natuur. Hij gaat over de geschiedenis. Het gaat over een verre voorouder, een ‘zwervende Arameeër’, het is het verhaal van onze voorouders. Het is een verhaal dat uitlegt waarom ik hier ben en waarom het volk waartoe ik behoor is wat het is en waar het is. In de antieke wereld bestond in de verste verte niet zoiets als dit, en er is vandaag de dag niets vergelijkbaars. Zoals Josef Chaim Jerushalmi in zijn klassieke boek Zachor zei:[2] Joden waren de eerste mensen die G-d in de geschiedenis zagen, de eersten die een overkoepelende betekenis in de geschiedenis zagen en de eersten om van de herinnering een religieuze plicht te maken.
De meest vasthoudende identiteit
Dat is de reden waarom de Joodse identiteit de meest vasthoudende is die de wereld ooit heeft gekend: de enige identiteit ooit volgehouden door een minderheid die gedurende tweeduizend jaar over de hele wereld is verspreid, een identiteit die uiteindelijk de Joden terugleidde naar het land en de staat Israël, het Hebreeuws, de taal van de Bijbel, weer veranderde in een levende taal na verloop van vele eeuwen waarin het alleen voor poëzie en gebed werd gebruikt. We zijn wat we ons herinneren, en de verklaring over de eerste vruchten was een manier om ervoor te zorgen dat Joden het nooit zouden vergeten.
In de afgelopen paar jaar is er een stortvloed van boeken verschenen in de Verenigde Staten met de vraag of het Amerikaanse verhaal nog steeds wordt verteld, nog steeds aan kinderen wordt onderwezen, nog steeds een verhaal schetst dat spreekt tot alle burgers, de opeenvolgende generaties herinnert aan de gevechten die daar moest worden gevoerd voor “een nieuwe geboorte van de vrijheid”, en de deugden die nodig waren om de vrijheid te behouden. Het gevoel van crisis in elk van deze werken is voelbaar, en hoewel de auteurs uit zeer verschillende delen van het politieke spectrum komen, is hun these ruwweg hetzelfde: als je het verhaal vergeet, zal je je identiteit verliezen. Er bestaat zoiets als een nationaal equivalent van Alzheimer. Wie we zijn hangt af van wat we ons herinneren en in het geval van het hedendaagse Westen vormt een mislukking van het collectieve geheugen een reëel en actueel gevaar voor de toekomst van de vrijheid.
Langer en met meer toewijding
Joden hebben het verhaal van wie we zijn langer en met meer toewijding verteld dan enig ander volk op aarde. Dat is wat de Joodse identiteit zo rijk en lofwaardig maakt. In een tijdperk waarin de computer- en smartphone-geheugens zo snel zijn gegroeid, van kilobytes via megabytes naar gigabytes en terabytes, terwijl menselijke geheugens zo kort zijn geworden, is er een belangrijke Joodse boodschap voor de mensheid als geheel. Je kunt geen geheugen overdragen aan machines. Je moet het regelmatig vernieuwen en het aan de volgende generatie onderrichten. Winston Churchill zei: “Hoe langer je kunt terugkijken, hoe verder je vooruit kunt zien.” Of om het iets anders te zeggen: diegenen die het verhaal van hun verleden vertellen zijn al begonnen met het bouwen van de toekomst van hun kinderen.
[1] De klassieke werken over groepsgeheugen en identiteit zijn Maurice Halbwachs, On Collective Memory, University of Chicago Press, 1992, en Jacques le Goff, History and Memory, Columbia University Press, 1992.
[2]Josef Chaim Jerushalmi, Zachor: Jewish History and Jewish Memory. University of Washington Press, 1982. Zie ook Lionel Kochan, The Jew and His History, London, Macmillan, 1977.