Menachem Sebbag, hoofdkrijgsmachtrabbijn
Wanneer wij ons bevinden aan het allereerste begin van de heiligste dag van het jaar, dan zijn wij ons bewust, samen, maar toch ook ieder afzonderlijk, van de klanken en de historische lading van de eeuwenoude melodieën en teksten. We worden erdoor geraakt op een manier die wij niet aan onze collega’s op het werk kunnen uitleggen maar die in een blik van je buurman of buurvrouw, hier in de sjoel, wel herkenbaar is. Voor iedereen is het anders. Het roept allerlei gedachten op, soms verdrietige, soms vreugdevolle en soms een mengsel van beide, niet meer van elkaar te onderscheiden. De herinnering aan een overleden vader of moeder, grootvader of grootmoeder, waar je vroeger mee naar sjoel kwam? Een partner, waar je vroeger die blik van herkenning mee kon delen? Of de rijkdom van je kinderen of kleinkinderen naast je in sjoel te hebben zitten? De gedachte dat op een dag mijn plaats ook leeg zal blijven en dat mijn kinderen mij ook zullen missen?
En dan wordt het stil enbegint de chazzan: “Biyeshiva sjel ma’ala, oeveyesjiva sjel mata…” gevolgd door het Kol Nidré-gebed.
Wat een anticlimax, als je kijkt naar wat er wordt gezegd! Eerst is er een juridische uitspraak, waarbij de quasi-rechtbank degenen die normaal niet met het gebed mogen meedoen, dit nu wel toestaat. Vervolgens het kol nidré! Dit is opnieuw GEEN gebed, maar een juridisch- technische formulering waarbij alle door mij en anderen gedane beloftes worden nietig verklaard. Waarom vangen wij deze heilige dag aan met dergelijke technische verklaringen? Waarom verspillen wij de eerder opgewekte religieuze gevoelens, en bouwen wij spanning op vanwege uitspraken van Joodse wetgeleerden?
En dan is er de inhoudelijke kant van de zaak. Al mijn beloftes worden nietig verklaard. Wat zijn dan mijn beloftes? De belofte om me aan Hasjems wet te houden? Daar heeft een belofte geen zin (moesjba weomed mihar sinai). Beloftes om de wet te overtreden zijn ook niet rechtsgeldig. Het gaat om bijkomende beloften, waarbij iemand zich voorneemt een goede, niet verplichte handeling te stellen. Zoals het mooie gebruik om dagelijks wat centjes in een tsedaka-bus te doen of op vaste tijden de Tora te leren. Waarom zou ik deze beloftes willen breken? En nog wel als inleiding van mijn Jom Kippoerdienst!
Ik wil dit proberen uit te leggen aan de hand van een passoek in Bereesjiet (15:5): Awraham was op leeftijd en zijn vrouw was niet meer een van de jongsten. Hasjem kwam Awraham vertellen dat zijn kinderen zouden zijn ‘Kechochwé hasjamaim larov’, als de sterren aan de hemel. Kijk naar deze passoek en de verklaring van Rasji. Wajotse oto hachoetsa, Hasjem nam Awraham mee naar buiten en zei: “Habet na hasjamaima (kijk naar de hemel); Ko jihje zaracha (zo zullen je kinderen zijn)!” Rasji legt dit zo uit dat de opdracht van Hasjem om ‘naar buiten te gaan’ niet duidde op een fysieke verplaatsing van binnen naar buiten. Maar het was de opdracht aan Awraham om de grens van zijn eigen scepticisme (en de berichten van de sterrenkijkers) te overschrijden en te geloven dat er meer mogelijk was dan wat hij tot nu toe voor mogelijk had gehouden. Hij werd uitgenodigd zijn eigen denken en kunnen niet bij de voordeur te laten ophouden, tegengehouden door wat hij op dat moment als haalbaar zag.
Dit was niet alleen een opdracht aan Awraham Avienoe, maar een voorspelling van een van de belangrijkste eigenschappen van ons, het Jiddische volk. Namelijk dat alles mogelijk is en dat de wetten van de natuur niet op ons van toepassing zijn. Dat wij mogen dromen van het ‘schijnbaar’ onmogelijke en dat die dromen ook kunnen uitkomen. Dat wij onszelf, als volk en als individu, nooit louter ‘haalbare’ of ‘realistische’ doelen moeten of mogen stellen.
Hier toont Hasjem aan Awraham wat de grootste valkuil is voor de mens, de belangrijkste factor voor zijn falen. Of het nu gaat om zijn emotionele ontwikkeling, zijn materiële vooruitgang of zelfs zijn spirituele groei, de mens heeft zelf zijn eigen mogelijkheden begrensd, op grond van vooroordelen, aangeleerde veronderstellingen of een pure onderschatting van zijn eigen kwaliteiten en capaciteiten. Gepokt en gemazeld door de ellende van het leven hebben wij ons gezichtsveld versmald. We zijn als een paard met oogkleppen op dat ervan overtuigd is dat de hele wereld uit asfalt bestaat, omdat het nooit opzij kan kijken naar het groene gras langs de kant van de weg.
Vaak wordt menselijk falen voorafgegaan door de zinsnede: “Dat kan ik niet” of “dat is niets voor mij”. Soms ook zijn het anderen die zeggen: “Dat kan je toch niet” of “dat is niets voor jou”.
Een bekende pianist zei ooit dat hij zijn succes te danken had aan het feit dat zijn moeder ervan overtuigd was dat ergens binnenin het kleine kind dat hij toen was een Beethoven verscholen zat! (Jiddische moeder). Hoeveel verscholen Beethovens of Rembrandts zitten er in de zaal? Hoeveel verscholen professoren of rabbijnen zijn er wel niet? Ik durf te beweren dat dit er veel meer zijn dan wij denken of zelfs willen geloven.
Oh ja, ik was het bijna vergeten. Neem de uitspraken: “Voor mij is het nu veel te laat” of “ik ben daar veel te oud voor” of “tja, ik heb daar de koach niet meer voor”, allemaal smoesjes, veronderstellingen en aangeleerde begrenzingen die ons de talrijke mogelijkheden die er in het leven zijn, ontnemen.
“Tze!” Zegt Hasjem tot Awraham. Break free… Van de ketenen van je zelfonderschatting. Geloof in het volk dat uit jou zal voortkomen. Het zal tegen alle natuurwetten in blijven bestaan. Het zal uit de as van oorlog en verdrijving verrijzen en bloeien tegen alle verwachtingen in. Dat is zijn kracht, zowel van het hele volk, als van de individuen waaruit het is samengesteld.
Wanneer wij voor Hasjem staan, bij de aanvang van deze heilige dag, ontdoen wij ons dan van alle ketens die wij onszelf gedurende het afgelopen jaar hebben omgehangen. Of die ons door anderen zijn omgehangen. In de vorm van beloften om iets te doen of te laten. In de vorm van zogenaamd ‘haalbare’ doelen die wel of niet bereikt zijn. Ook de verbannenen (awarjaniem) worden erbij gehaald, omdat ook zij onbenut potentieel bezitten. En gaan wij dan samen, in een veranderde geestelijke gezindheid deze heilige dag tegemoet. De mindset van Tze! Alles is mogelijk! We negeren ons lichaam door niet te eten of te drinken, en daarbij negeren wij tegelijk, zij het maar tijdelijk, de begrenzingen van het lichaam. Wij begeven ons, voor zover mogelijk, in een andere sfeer. Waarin we kunnen dromen van meer, waarin we kunnen vliegen met de engelen, waarin niemand mij gaat vertellen: “Dat kan je niet.”
En daar zal ik misschien leren dat ik eigenlijk veel meer kan dan ik zelf denk, als ik het maar durf te geloven! Dat ik mijn leven op zoveel manieren kan verrijken, als ik het maar durf te dromen! Dat Hasjem mij in het boek van het leven zal inschrijven en het bezegelen, als ik het maar durf te vragen.
Veel inspiratie en een Gmar chatima towa toegewenst.