Inleiding
Ha’azinoe is één van de tien profetische gezangen die in de loop van de geschiedenis uitgesproken zijn. Het eerste profetische lied werd gecomponeerd door Adam in Gan Eden alwaar hij een danklied voor de Sjabbat zong. Aan de oevers van de Jam Soef zongen de bevrijde Benee Jisraeël het lied van de zee (sjierat hajam). Het tiende en laatste gezang zal aangeheven worden wanneer de Masji’ach de wereld zal bevrijden. De eerste negen liederen heten “sjiera” in het Hebreeuws en dragen de vrouwelijke vorm van lied, terwijl het lied van de Masji’ach in het mannelijk gezongen zal worden ‘sjier.’ Alle liederen voor het lied van de Masji’ach zullen vrouwelijk zijn, omdat elke bevrijding weer de barensweeën – vandaar het femininum – vormden voor een nieuwe moeizame situatie. Pas in de tijd van de Masji’ach zal aan alle lijden een einde komen.
Ha’azienoe en de volgende Parsja Wezot HaBeracha vormen het einde van de Tora en werden uitgesproken op 7 Adar 2488 na de Schepping, de geboorte- en overlijdensdag van Mosje Rabbenoe.
Ha’azienoe telt 613 woorden tegenover de 613 ge- en verboden in de Tora. Het bevat 52 pesoekiem (verzen), hetgeen overeenkomt met de getallenwaarde van het woord Elijahoe, de profeet, die in Messiaanse tijden duidelijk zal maken wat er bedoeld wordt met alle moeilijke zinswendingen en inhouden van deze Sidra.
“Neigt het oor, o Hemelen, dan wil ik spreken; en de aarde moge de woorden van mijn mond horen” (32:1)
Kosjere getuigen
Rasjie (1040 – 1105) legt uit dat Mosje Rabbenoe de Hemel aanroept wanneer hij het joodse volk waarschuwt om getuige te zijn en ook de aarde werd opgeroepen. Waarom werden zij als getuigen opgeroepen? Mosje zei tot zichzelf:”Ik ben maar een mens van vlees en bloed. Morgen sterf ik. Wanneer de joden dan zullen zeggen: `Wij hebben het verbond niet aanvaard’, dan zullen er geen getuigen zijn om hen tegen te spreken. Daarom riep Mosje de Hemel en aarde als getuigen tegen hen op omdat ze eeuwig bestaan. Bovendien kunnen deze getuigen beloning schenken wanneer Israël zich netjes gedraagt: de wijnstok zal zijn vrucht schenken en de aarde haar producten. De Hemel zal zijn dauw geven. Maar wanneer het Joodse volk zich schuldig zal maken dan zal de hand der getuigen zich als eerste tegen hen richten (Dewariem 17:7). De Hemel zal zich sluiten en de bodem zal zijn voortbrengselen niet meer schenken aan de mensheid.
Intensief en oppervlakkig
Toch is nog een andere verklaring mogelijk. Wanneer de Hemel wordt aangeroepen staat er een uitdrukking van ‘ha’azana’ hetgeen op intensief
luisteren duidt. De vers (Dewariem 32:1) kan ook als volgt begrepen worden: wanneer wij naar Hemelse zaken luisteren, moeten wij daar extra aandacht aan besteden om alle details op te vangen. “En de aarde moge horen” slaat dan op de aardse aangelegenheden. Wanneer we onze materiële belangen behartigen, hoeven we alleen maar oppervlakkig te luisteren.
Verder staat er na de Hemel “dan wil ik spreken” terwijl er na de aarde “de woorden van mijn mond” worden vermeld. “Dan wil ik spreken” – in het Hebreeuws `dibboer’ – duidt op een strenge, harde manier van toespreken. Wanneer het om Hemelse zaken gaat, moeten wij standvastig zijn en duidelijk onze mening laten blijken. Wanneer het gaat om het behartigen van aardse belangen is het voldoende om met woorden te spreken. De Hebreeuwse term “woorden” duidt op een zachte manier van spreken. Wanneer het om onze materiele belangen gaat moeten wij ons niet al te druk maken. We moeten van de bijzaak geen hoofdzaak maken.
“Dat als de regen mijn leer zal neerdruppelen, als de dauw mijn rede zal vloeien, als regenvlagen op het kruid en als dichte druppels op het gewas” (32:2)
De Tora als water
Ook dit wordt uitgelegd als een verwijzing naar de Tora en onze spirituele inspanningen. Er zijn zeker veel punten van overeenkomst tussen de Tora en regen. Net zoals regen vitaal is voor de wereld, zo is de Tora ook van levensbelang. Regen komt van boven en de Tora ook. Water maakt schoon in fysiek opzicht terwijl de Tora geestelijk reinigt en de mens op een hoger niveau tilt. Regen doet de flora bloeien. Zo ook zorgt de Tora ervoor dat goede eigenschappen in de mens floreren.
Maar er is meer. Het verschil tussen oppervlakkig en diepgaand luisteren heeft ook nog een ander gevolg. De Midrasj gaat verder met de vergelijking van de Tora met water: net zoals vissen die in een natte omgeving leven toch de hele tijd naar extra regen verlangen, zo ook vergaat het Tora-leerlingen. Hoeveel ze ook weten, ze verlangen steeds naar nieuwe inzichten. Deze behoefte aan verdieping vinden we in mindere mate bij aardse pleziertjes. De spirituele ladder gaat steeds naar boven terwijl al het aardse een bepaalde limiet heeft. Eens zijn we verzadigd en hebben we genoeg van alle geneugten van deze wereld. Bovendien kunnen we er niets van meenemen! Waarom zouden we ons al te zeer in verdiepen? Hemelse schatten daarentegen zijn voor eeuwig en hebben een enorme diepgang.
Omdat de Tora afkomstig is van HaKadosj Baroech Hoe (G’d) kent Zijn woord geen beperking. Net zoals G’ds wezen oneindig is, is ook Zijn Tora niet begrensd door fysieke of geestelijke beperkingen. Daarom is er bij de Tora-inspanningen altijd mogelijkheid tot verdere verdieping, terwijl men deze geestelijke schatten ook nog eens meeneemt naar de Olam HaBa ( de Toekomstige Wereld).
“De Rots, volmaakt is Zijn werk, want al Zijn wegen zijn recht”; G’d der trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en oprecht is Hij (32:4)
Alles gaat volgens regels
In B.T. Bawa Kamma 50a geeft de Talmoed op deze pasoek (vers) het volgende commentaar:”Iedereen, die meent dat G’d makkelijk voorbij gaat aan overtredingen, diens leven is niet zeker, zoals geschreven staat “de Rots, volmaakt is Zijn werk, want al Zijn wegen zijn recht”. Deze pasoek is moeilijk te begrijpen omdat wij weten dat G’d vergevingsgezind is en misdaden door de vingers ziet. G’d is vol erbarmen. Dit is één van de belangrijkste omgangsregels met Zijn wereld.
Wat de Talmoed bedoelt te zeggen is dat HaSjeem niet zonder duidelijke richtlijnen of zonder rekening en verantwoording zonden vergeeft. Er geldt een bepaalde ‘seder’ (reglementering). Eén van de eerste regels is dat de mens tesjoewa kan doen en dus ook tot inkeer moet komen om zijn gedrag te rectificeren. Ook door ‘tefilla’(gebed) en `tsedaka’ (liefdadigheid) kan men negatief gedrag en onaangename Hemelse besluiten ongedaan maken. Men kan zichzelf reinigen door de nabijheid van G’d weer op te zoeken.
We mogen niet menen dat ons gedrag in de ogen van HaSjeem niet belangrijk is en dat wij hierover geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen. Dit is onjuist. De wereld wordt door genade maar ook door het strenge recht geregeerd.
“Al Zijn wegen zijn recht” (32.4)
Een toekomstvisioen
De mensheid tast altijd in het duister omtrent de wegen van HaSjeem. Er zijn goede mensen die het slecht gaat en er zijn slechte mensen die het goed gaat. Er zijn veel grotere en kleinere `misdadigers’ die het geluk toelacht. Het lijkt er soms op dat het hen aan niets ontbreekt. Aan de andere kant zijn er Tsaddikiem (rechtvaardigen) die geen rust kennen en veel verdriet en ellende meemaken. Ook de gevallen toestand van het joodse volk blijft een raadsel. Als wij inderdaad “G’ds kinderen” (Dewariem 14:1) zijn, hadden we veel meer aanzien en succes in de ogen van de wereld moeten hebben terwijl het omgekeerde vaak het geval is.
Recht en rechtvaardigheid kunnen we niet vanuit ons beperkte perspectief beoordelen. G’d is oneindig in wijsheid en ons denk- en voorstellingsvermogen zijn helaas zeer beperkt. Bovendien moeten wij leren oordelen vanuit het perspectief van een oneindigheid aan werelden en een uitgestrektheid in tijd. Wij beoordelen alles slechts naar het hier en nu. Maar G’d kijkt over de generaties heen. Veel gebeurtenissen onttrekken zich aan ons geestesoog. G’d ziet de overgang van de vorige wereld naar deze wereld en van deze wereld naar de toekomstige wereld in één vloeiende lijn terwijl wij duidelijke scheidingen zien. Indien wij geweten hadden waarom de wereld geschapen was en wat onze plaats in dit universum is, indien wij beseffen, waaruit wij voortkomen en waarheen wij gaan, hadden we wellicht veel meer begrip voor de wijsheid van G’ds wereldleiding. Het is vaak te diepgaand voor een sterveling om het te begrijpen.
In ieder geval hebben wij een toekomstbelofte. Ooit zal G’d ons duidelijk maken waarom Hij handelde zoals Hij deed en zullen wij allen uitroepen: “De Rots, volmaakt is Zijn werk, want al Zijn wegen zijn recht; G’d van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en oprecht is Hij”.
“Tegen Hem misdreven hebben zij die Zijn kinderen niet (lo-nee!) waren, hun schandvlek; een krom en verdraaid geslacht.” (32:5)
Komende generaties – de toekomst
De mens moet niet denken dat zijn slechte gedrag alleen op hemzelf van invloed is. Corrupt gedrag heeft ook invloed op kinderen en andere huisgenoten. In plaats van een voorbeeld is men een verkeerd rolmodel voor de omgeving. Dit staat ook in de pasoek (vers) aangeduid: “tegen Hem misdreven hebben zij” – als men denkt dat men alleen maar zichzelf psycho-religieuze schade toebrengt door te zondigen, is het ‘lo’ – nee!. Dit is onjuist. “Zijn kinderen” – zijn nageslacht leert van zijn verdorven gedrag. Zelfs wanneer hij zijn kinderen later naar goede scholen of internaten stuurt, heeft hij zijn verplichting tot juiste opvoeding verzaakt. Want als een vader zijn eigen gedrag niet kritisch onder de loep neemt en zich niet voorbeeldig opstelt, zaait hij in de harten van zijn kinderen twijfel en afvalligheid. Na verloop van tijd zal hun geloof hieronder lijden.
“Willen jullie zo aan G’d vergelden, dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u tot Zijn eigendom heeft gemaakt, Hij het, die het gegrond en gegrondvest heeft? (32:6)
Deze pasoek slaat op iemand, die zelf niet in staat is om zich te houden aan de Tora maar wel wil dat zijn kinderen het juiste pad bewandelen. Dit is dan de verklaring van de vorige zin: “Tegen Hem misdreven zij” – deze mens gedraagt zich totaal niet volgens de Tora maar “die zijn kinderen niet waren” hij let erop dat zijn kinderen niet zoals hem worden. Hij realiseert zich dat de Tora de juiste weg is; zijn geest was gewillig maar zijn vlees bleef zwak.
Over zo iemand zegt de Tora: “Willen jullie zo aan G’d vergelden? Is Hij niet uw vader?”. Jullie kennen toch het gevoel van een vader, die zijn zoon lief heeft en niets anders wil dan dat zijn nageslacht zich goed gedraagt. Precies op dezelfde wijze wil G’d als het ware dat al Zijn kinderen spiritueel stijgen. Waarom? Omdat Hij het is die ons gemaakt heeft en Hij het is die ons gevormd heeft.
Jong geleerd, oud gedaan
Op de pasoek “Gelukkig is de man die G’d vreest en erg verlangt naar Zijn geboden, sterk hij zal staan in het land, zijn kinderen als een gezegende generatie van oprechten” (Tehilliem ) leggen onze Geleerden uit dat wanneer men zich nog tijdens de jonge jaren weet te beheersen en zijn passies kan beteugelen, men gelukkig heet. Maar wanneer men in de jeugd niet de goede weg heeft bewandeld en pas op oudere leeftijd spijt heeft over zijn slechte gedrag en zich ten goede veranderd heeft, dan werkt dat op latere leeftijd alleen nog maar voor hemzelf en niet meer voor zijn kinderen. Want die hebben het rechte pad reeds verlaten. Alleen wanneer men ook op jonge leeftijd in staat was zich te beheersen, lukt het om kinderen op het juiste pad op te voeden.
Alles heeft betekenis
Aan het einde van Ha’azinoe staat nog in 32:47: “Want (de Tora) is geen onbetekenende zaak voor u maar het is uw leven; en door deze zaak zult u lange tijd blijven op de bodem, waarheen u nu de Jordaan overtrekt om het in bezit te nemen.”
Rasjie (1040-1105) merkt al meteen op, dat de betekenis hiervan is dat “u niet voor niets moeite doet, omdat degenen, die de Tora naleven veel beloning wacht”. Maar ook in andere zin is de Tora geen onbetekenende zaak. Er is niets in de Heilige Leer, dat geen betekenis heeft. Zelfs de meest simpele verzen hebben een ongekende diepgang. Daarom mogen wij nooit onderscheid maken tussen wat in onze ogen de belangrijkste vers uit de Tora lijkt en allerlei plaatsbeschrijvingen, die nauwelijks enige indruk op ons maken. Er bestaat geen verschil tussen de vers: “Hoor, o Israël, G’d is één” en de mededeling wie de zuster van wie was.
Eeuwigheidswaarde
Anderen gaan nog verder en stellen dat deze pasoek (vers) aangeeft, dat het jodendom ook betekenis heeft na de dood. Zilver en goud kan men niet meenemen in het graf. Kowed (eer) ook niet. Het enige wat men meeneemt zijn spirituele zaken als Tora-kennis en goede daden. Dat bedoelt het einde van het vers.
Mosje Rabbenoe wijst verder op de ouderdomskwaliteiten van de Tora: “En door deze zaak zult u lange tijd blijven op de bodem.” Deze zaak is niet leeg en onbetekenend, want de Tora beschermt u in uw jeugd tegen misstappen en in uw ouderdom geeft zij hoop.
In vele vakken is het zo dat wanneer men oud wordt men stoppen moet met de beroepsuitoefening. De Tora geeft juist ouden van dagen hoop, want hoe ouder onze Geleerden worden, des te beter zij zijn.
Andere verklaarders wijzen op een verrassend aspect van de Tora. Niets is leeg en onbetekenend. G’d wil ons leven met heiligheid vullen, en daarom heeft Hij ons veel geboden gegeven. Zelfs de meest normale dingen werden tot G’ddelijke opdracht verheven. Zo mogen wij geen kruipend ongedierte eten of bloed drinken, zaken die we vanzelf al hadden geweigerd. Zo is het geboden om op een dak een omheining te maken, zodat men niet van het dak zal afvallen, hetgeen een normale menselijke zaak is. Toch werd dit tot mitswa (gebod) verheven omdat G’d ons verdiensten wil geven. De ge- en verboden uit de Tora zijn levensvullend. De 248 geboden corresponderen met de 248 ledematen uit het lichaam van de mens en de 365 verboden komen overeen met de 365 bloedvaten. Ook dat is weer een nieuw aspect in de frase “Want het is geen onbetekende zaak voor u.”. De mitswot zijn niet alleen goed voor ons lichaam, maar ook goed voor onze ziel. Elk aspect van de Tora sluit aan bij alle aspecten van de mens. De Tora is ons op het lijf geschreven!
De berg Nebo: het vijftigste niveau
Het was de laatste levensdag van Mosje Rabbenoe. De Joden wilden Mosje overigens niet laten gaan. Ze dreigden ook letterlijk: “Wanneer wij merken dat hij gaat sterven, laten we hem niet los. Iemand die ons uit Egypte heeft gevoerd en voor ons de zee heeft gekliefd, het Manna heeft laten neerdalen, de kwartels heeft laten vliegen, de bron heeft doen opwellen en ons de Tora heeft gegeven die laten we niet zomaar los!”. Maar G’d had anders beschikt. Mosje Rabbenoe moest de berg Nebo op en daar zou hij sterven. Letterlijk kan men het woord Nebo splitsen in N-bo, hetgeen in het Hebreeuws betekent: “aldaar is 50”. Het vijftigste niveau van wijsheid zou Mosje op zijn sterfdag bereiken. Maar dit was ook de oorzaak van zijn overlijden: omdat hij zó vervuld was van G’ddelijke wijsheid, was er op aarde geen plaats meer voor hem. Niemand heeft ooit zijn begraafplaats kunnen vinden omdat G’d niet wilde, dat zijn graf een bedevaartsoord zou worden.