Bereesjiet/Genesis 6:9-11:32
Nimrod was de kleinzoon van Cham, en de achterkleinzoon van Noach. De Tora zegt over hem: “En Koesj bracht Nimrod voort; deze begon een held te zijn op Aarde. Hij was een held op het gebied van de jacht voor G’d. Daarom wordt er gezegd: “Als Nimrod, een held op het gebied van de jacht voor G’d.” (Bereesjiet 10 – 8,9)
Bij oppervlakkige lezing zou men menen dat hier een waarderend oordeel over Nimrod wordt uitgesproken. De Tora leent zich echter nooit voor oppervlakkige beschouwingen. De bedoeling van de pasoek is dan ook geheel anders. We hebben noodzakelijkerwijs de pasoek letterlijk vertaald om ook de mogelijkheid van dit oppervlakkige begrip open te laten. Echter behoort een vertaling eigenlijk de werkelijke bedoeling van de tekst weer te geven. Die vinden wij meestal bij de Targoem Onkelos. In dit geval bij Rasji. Deze verklaart als volgt: “Deze begon een held te zijn op Aarde”, dat wil zeggen dat hij de gehele wereld tegen HaKadosj Baroech Hoe in opstand bracht door het plan dat hij had beraamd voor de generatie der haflaga, de splitsing der volkeren. (Omdat na de bouw van de toren van Babylonië de volkeren verspreid werden over de gehele wereld – hoewel ze tot dat moment broederlijk samen woonden – is dat geslacht onder deze benaming de geschiedenis in gegaan.)
De volgende pasoek (“Hij was een held op het gebied van de jacht (gibor tsaïd)”) verklaart Rasji: door zijn oratie-techniek wist hij de mensen voor zich te winnen en hen te misleiden zodat zij tegen HaKadosj Baroech Hoe in opstand kwamen. “Voor G’d” betekent: hij had de bedoeling om G’d in Diens gezicht te tergen. De pasoek wekt de indruk, dat Nimrod speciaal uitblonk in de jacht. Dat dit inderdaad het geval was, blijkt uit het feit (zie Rasji, Beresjiet XXVII-15 en de Midrasj aldaar) dat Esav kleren in zijn bezit had die van Nimrod afkomstig waren en speciaal voor de jacht werden gebruikt. De kleren waren oorspronkelijk van Adam haRisjon geweest. Er stonden afbeeldingen van allerlei dieren op die de dieren van het veld aantrokken. Het werd hierdoor een koud kunstje om ze te vangen.
“Daarom wordt er gezegd etc.” verklaart Rasji: over ieder mens, die op onbeschaamde wijze risjes maakt (slechte handelingen uitvoert), zijn Meester kent en toch de bedoeling heeft tegen Hem in opstand te komen, zal gezegd worden: ‘hij is als Nimrod, een held op het gebied van de jacht’. Zoals gebruikelijk is Rasji hier kort en bondig. Hij citeert wat Chazal op hun bondige wijze tot uiting willen brengen.
Nimrod was de achterkleinzoon van Noach – hij had de Zondvloed weliswaar niet zelf meegemaakt, maar die had zoveel indruk gemaakt op de mensheid (die totaal werd vernietigd, met uitzondering van acht personen), dat het ondenkbaar is dat hij er niet dagelijks mee werd geconfronteerd. De les was overduidelijk: omdat de wereld vol was met onzedelijkheid en roof had hij zijn bestaansrecht verloren en werd hij verwoest. Er is immers een Schepper die tevens Rechter is over de wereld en als Zijn schepping hem niet bevalt, kan Hij hem weer ongedaan maken. Verder mag men aannemen, dat Noach zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen de ark zal hebben getoond en dat hij ze, als vader van de gehele mensheid – die met hem opnieuw begon, zoals met Adam haRisjon na de schepping – ongetwijfeld de nodige lessen zal hebben geleerd. Daarom zeggen Chazal dat Nimrod HaKadosj Baroech Hoe kende, hij was ermee opgevoed en had van zijn voorvaderen (die lang genoeg leefden om al hun klein- en achterkleinkinderen te kunnen opvoeden) ongetwijfeld een goede opvoeding gekregen. Het is niet waarschijnlijk dat Noach werkeloos toezag hoe zijn nageslacht in dezelfde fouten verviel als de generatie van de Maboel (zondvloed). Desondanks kwam Nimrod in opstand tegen G’d, en dat niet alleen, hij sleepte zijn gehele generatie mee.
Hij werd zeer vereerd en was buitengewoon populair, een soort Napoleon. Tevens was hij één van de initiatiefnemers om een hoge toren te bouwen, waarmee men verschillende bedoelingen had (zie B. Moses, Toledot Ja’akov I pag.4). De één meende, dat hiermee de mensheid van een catastrofe als de Maboel gered kon worden. Een ander wilde een afgodsbeeld, met een ten hemel geheven zwaard in de hand boven op de toren plaatsen om te tonen dat men tegen HaKadosj Baroech Hoe in opstand was gekomen. De grootste gemene deler was dat men niet had geleerd van de Zondvloed; namelijk dat men verplicht is rekening te houden met de eisen en verwachtingen van HaKadosj Baroech Hoe en niet zijn eigen gang kan gaan in de wereld.
Nimrod richtte in Babylonië een soort democratische dictatuur met een éénpartij stelsel op. Iedereen die het niet met hem eens was werd, op straffe van liquidatie, gedwongen de mening van de meerderheid te accepteren. Bovendien wilde men voorkomen dat de mensheid, die geheel geconcentreerd was in Babylonië, zich zou verspreiden. Dit ondanks het feit dat dit eveneens tegen de G’ddelijke bedoeling in ging (zie Beresjiet I -28). De toren had ook daarbij de taak als uitkijkpost en mogelijk als kenmerk van macht en centralisatie.
De beschrijving van hun Staat doet sterk denken aan de communistische Sovjet-Unie. Ook daar had men een éénpartij stelsel en iedereen die het er niet mee eens was, werd verbannen naar Siberië of op andere wijze onschadelijk gemaakt. Ook daar had men één taal en één cultuur en kon men het communistische “paradijs” niet verlaten. Tevens bestond in de communistische Sovjet-Unie de “Staatscultuur” die de G’dsdienst verbood en officieel tegen HaKadosj Baroech Hoe in opstand kwam. Nu we het verloop van de geschiedenis kennen en weten dat ze er in hun 70-jarig bewind in geslaagd zijn op economisch gebied hun werelddeel aan de rand van de afgrond te brengen, op het gebied van de bevolking 50 tot 70 miljoen onderdanen van het leven te beroven en op het gebied van de geest de miljoenen Joden die er leefden hun geestelijk erfdeel te ontnemen, kunnen we meer begrip opbrengen voor de beslissing van HaKadosj Baroech Hoe om in te grijpen in de gang van zaken in Babylonië.
Dit waren de ideeën van Nimrod en hij slaagde er – slechts enkele generaties na de Maboel – in om de gehele toenmalige mensheid mee te slepen in zijn opstand tegen HaKadosj Baroech Hoe. Hier ligt een punt dat om verduidelijking vraagt. We kunnen misschien nog wel begrijpen wanneer zoiets geschiedt in een generatie die nauwelijks contact heeft met HaKadosj Baroech Hoe en niet is opgevoed in de traditie van de G’dsdienst. Maar hoe begrijpt men wat Chazal over Nimrod zeggen: “Hij kende HaKadosj Baroech Hoe en kwam welbewust tegen Hem in opstand”? Hier ligt een contradictie die we niet op logische wijze kunnen bevatten. De bouw van de toren van Babylonië was niet meer dan een paar generaties na Noach en de indruk van de Maboel was nog niet uitgewist. Sterker nog – de Maboel was één der drijfveren bij de bouw van de toren. Waar lag hun vergissing? De Tora zegt: (Dewariem XII-2-4): “Je zult alle plaatsen grondig verwoesten waar de volkeren die je zult verdrijven hun afgoden dienden. Je zult hun altaren omverhalen en hun bedeplaatsen vernietigen en je zult hun naam (van de afgoden) van die plaats laten verdwijnen. Je zult dit echter niet doen ten aanzien van de Eeuwige, jouw G’d.” Chazal verklaren de laatste pasoek als een verbod om zelfs maar één steen van het altaar af te breken. Rabbi Jisjmael leert hier anders: “Zou het dan in iemands gedachte opkomen dat een Jood het altaar zou afbreken? Dat is niet de bedoeling van de pasoek (omdat het vanzelfsprekend is); maar de bedoeling is om ons te waarschuwen, ons niet te gedragen als die volkerenen niet door onze slechte gedragingen de oorzaak te zijn dat de Tempel van onze voorvaderen verwoest zal worden.”
Deze gedachtegang is mutatis mutandis ook van toepassing op het geslacht van de torenbouwers. Ze hadden deze redenering moeten toepassen: als men een situatie zoals de Zondvloed (of een andere catastrofe) wil vermijden moet men leren van de fouten van de geslachten van voor de Maboel. Dat is de enige oplossing en als men dit verwaarloost is ieder reddingsplan tot mislukking gedoemd, daar men nooit HaKadosj Baroech Hoe “te slim af’ kan zijn.
Maar onze oorspronkelijke vraag was dat de mensheid, die zo dicht bij de Maboel stond er zo weinig van geleerd had en hoe ze in opstand kon komen tegen HaKadosj Baroech Hoe. Er is hier sprake van een van de moeilijkste geheimen van de psychologie van de mens. Deze kasje (vraagstelling) konden we uiteraard al veel eerder stellen, namelijk bij Adam zelf, die HaKadosj Baroech Hoe van nabij kende en desondanks Zijn gebod overtrad. Ook Kaïn kende Hem zeer goed – hij bracht namelijk offers aan HaKadosj Baroech Hoe en nam daarbij zelfs het initiatief, zoals Chazal ons leren. Bovendien was hij een profeet (zoals blijkt uit het feit, dat HaKadosj Baroech Hoe enkele malen rechtstreeks met hem sprak) en toch zijn enige broer vermoordde. Hoe valt dit te rijmen?
Bij de schepping van de mens werd hem een zeer grote volmacht gegeven die zelfs de engelen niet hebben. Namelijk de vrije wil, waardoor de mens in staat is iedere beslissing te nemen, die bij hem op komt. Zo groot is deze volmacht, dat de mens tegen beter weten in een beslissing kan nemen, die tot zijn vernietiging zal leiden. Deze mogelijkheid tot “uitoefening van de vrije wil” is inherent aan het mens zijn en behoort tot de moeilijkst te begrijpen aspecten van de schepping. Wij menen in staat te zijn iets te begrijpen van de materiële en zelfs van enkele metafysische aspecten der schepping, maar dit punt gaat ieder begrip te boven.
Dit is één van de meest geniale en tevens onbegrijpelijke aspecten van de schepping van de mens: de vrije wil om – tegen beter weten in – zijn eigen gang te gaan. Alle tragiek en ongeluk in het leven van ieder persoon, de gemeenschap en de gehele mensheid gedurende alle tijden hangt samen met dit ene punt. Maar ook al het succes en vooruitgang. De vrije wil maakte het Nimrod mogelijk, HaKadosj Baroech Hoe goed te kennen en toch tegen Hem in opstand te komen. Evenzo verging het Jisjmaël en Esav: ondanks de perfecte opvoeding, het goede voorbeeld en de warmte van het huisgezin van Awraham en Jitschak, gingen ze hun eigen weg. Dat is het geboorterecht van de mens; niet een recht waar hij zich wettelijk op kan beroepen – hij krijgt immers op een gegeven moment zijn verdiende loon. Maar praktisch gezien wat de schepping betreft, heeft hij dit recht. Maar ook het positieve aspect van deze vrije wil is duidelijk: hierdoor kwam Awraham voort die in opstand kwam tegen Nimrod met zijn totalitaire wereldvisie en de wereld van afgodendienst die zijn omgeving vormde. Het is onmogelijk te voorspellen wat uit een zeker opvoedingspatroon zal voortkomen, want er is altijd een volledig onberekenbaar aspect: de vrije wil. Statistisch gezien zal een goede opvoeding betere resultaten hebben dan een slechte, maar het is niet bepalend. Ook uit slechte families kwamen tsaddiekiem voort, evenals resjaiem uit goede families. Dit laatste zien we bij Nimrod die ondanks zijn opvoeding – hij kende HaKadosj Baroech Hoe aangezien hij door Noach en diens leerlingen was opgevoed – zijn vrije wil misbruikte om de gehele wereld in opstand te brengen tegen HaKadosj Baroech Hoe.