Parsja Chajee Sara 5780

Bereesjiet/Genesis 23:1-25:19

CHAJEE SARA (het leven van Sara). Sara sterft op de leeftijd van 127 jaar. Awraham rouwt over haar en wil haar begraven in de spelonk Machpela. Maar die is in het bezit van Efron, een Chitiet. Awrahams koopt deze. Daarna draagt Awraham zijn trouwe knecht op een goede vrouw voor Jitschak te zoeken maar geen Kena’anietische. De knecht zweert dat hij uit de familie van Awraham een vrouw zal zoeken, waartoe hij naar Aram Nacharajiem reist. Hij heeft grote geschenken meegenomen. Onderweg vraagt de knecht G’d dringend hem een bepaald teken –dat hij zelf vaststelt- te geven wanneer de juiste vrouw opdoemt. De knecht arriveert bij een bron als ook Rivka verschijnt en hem op zijn verzoek te drinken geeft en ook de kamelen drenkt. Dat is precies waar de knecht G’d om gevraagd had! De knecht wordt ontvangen in het ouderlijke huis van Rivka, waar hij zijn verhaal vertelt; na enige tijd wordt men het erover eens dat Rivka, na ook haar instemming gevraagd te hebben, met de knecht naar Jitschak meegaat. Jitschak en Rivka trouwen. Hij bemint haar en troost zich over de dood van zijn moeder. Awraham hertrouwt met Ketoera, die zes kinderen krijgt, maar Awraham zendt hen allemaal –met geschenken- weg. Awraham sterft op de leeftijd van 175 jaar; hij werd door Jisjmaëel en Jitschak in de spelonk Machpela begraven.

Awraham was in niveau gestegen, na zijn tiende beproeving op de berg Moria. Maar niet alleen Awraham was gestegen, ook Jitschak was op een hoger niveau gekomen. Wij leiden dit af uit de pasoek “en beiden gingen samen” (22:8). Zij gingen beiden samen omdat Jitschak – die toen 37 jaar was – precies wist wat er zou gebeuren. Niettemin ging hij vrijwillig met zijn vader mee. Awraham erkende toen wat voor een persoonlijkheid Jitschak was. Pas toen besefte Awraham wat een spiritualiteit Sara had bereikt. Een kind van het niveau van Jitschak, die vrijwillig meeging naar de Akéda, toont het karakter van Sara. Zo’n kind groeit niet vanzelf op, hij wordt opgevoed door een moeder die een geweldig niveau van Jirat Sjamajiem (G’dvrezendheid) aanleert. Onze Geleerden vertellen ons, dat Awraham van de Akéda (het binden van Jitschak) kwam om Sara te bewenen. Met deze opmerking benadrukken onze Geleerden, dat Awraham pas bij de Akéda de ware grootheid van Sara’s persoonlijkheid inzag en de bijdrage, die zij had geleverd aan het geestelijke niveau van haar afstammeling(en).

Awraham moest tien beproevingen doormaken, waarvan de kroon werd gespannen door de Akéda. Nu werd het G’d duidelijk, dat Awraham Hem niet alleen diende met liefde, maar ook met een enorm ontzag en vrees. De Akéda vereiste een geweldige gehoorzaamheid. Tot op de dag van vandaag beroepen wij ons op de verdienste (zechoet) van onze eerste Aartsvader bij de Akéda.

Werd Awrahams leven na de Akéda makkelijker en aangenamer? Nee! Awraham kwam terug van de Akéda en het eerste waarmee hij geconfronteerd werd, was het overlijden van Sara. Hoe kon zo’n rechtvaardig man getroffen worden door zo’n vreselijk lot? Awraham moest tot zijn schande in discussie gaan met het gewone volk. Awrahams grootste en laatste (elfde) beproeving was inderdaad de hoogste ladder van zijn geestelijke ontplooiing: het lukte hem om G’ds rechtvaardigheid niet in twijfel te trekken, terwijl hij na het hoogtepunt in zijn religieuze groei zijn dierbare vrouw verloor en deze verheven ervaring niet meer met haar kon delen en tot overmaat van ramp nog in discussie moest gaan met een oneerlijk man als Efron over de eigendom van Sara’s graf  en de spelonk Machpela.

Koheen, 1e alija, 23:1-16. Sara overlijdt en Awraham koopt een graf voor haar.

Awraham onderhandelt met Efron over de aankoop van de Machpela. Efron stond erop dat Awraham het gratis zou aanvaarden, maar uiteindelijk vroeg hij een enorm bedrag voor de spelonk Machpela waar de Aartsvaders en Aartsmoeders uiteindelijk begraven zouden worden. Efron was een gierig mens en begreep niet, dat hij door zijn hebzucht zou verliezen. Dit zien wij ook in de spellingswijze van zijn naam: nadat Efron het land had verkocht aan Awraham schrijft de Tora zijn naam gebrekkig, zonder de letter waw die in het Nederlands wordt uitge­sproken als de ‘o’. Zijn financiële gewin was een spiritueel verlies, een gevolg van zijn materiële aspiraties.

Er bestaat een geweldig contrast tussen de persoonlijkheden van Efron en Riwka, de vrouw van Jitschak. Efron belooft veel, maar doet weinig: grootspraak. ‘Ik geef het je voor niets’, maar uiteindelijk vraagt hij een exorbitante prijs. Iets verder lezen wij over Riwka, die eerst zegt: ‘Ik zal u water geven’ (24:18), maar zij doet veel meer dan zij beloofd had: ‘Ik zal ook voor uw kamelen water putten, totdat zij genoeg gedronken hebben’ (24:20).

Hier ligt een verschil tussen de levensstijl van Awraham en die van Efron. Het Joodse huis staat voor chessed (genereus geven). Waar liggen je prioriteiten? Iemand die veel geeft en weinig neemt, weet waar het leven om draait. Hij begrijpt, dat geld en materiële bezittingen alléén geen vreugde brengen. Als geld niet belangrijk voor mij is, kan ik het makke­lijk weggeven. Riwka kon haar tijd en haar geld weggeven, omdat zij begreep dat het leven niet alleen draait om inkomsten.

Onze Wijzen vertellen hetzelfde over Eliëzer, de dienaar van Awraham, en de sjadchan (koppe­laar) van Jitschak en Riwka. In de Tora wordt verteld dat hij “heerste over alles dat hij bezat” (Genesis 24:2). De Kli Jakar (18de eeuw) legt uit dat dit bedoelt dat hij zichzelf volledig in de hand had. Hij heerste over zijn geld in plaats van dat zijn geld hem beheerste. Aan het andere eind van het spectrum staat Efron, die voor het geld leefde. Hij is het voorbeeld van degene die “geld liefheeft, nooit tevreden zal zijn met bezittingen” (Kohelet 5:9). Hij kan geen afstand doen van zijn geld omdat hij zijn geld nodig heeft. Zijn geld is alles waarvoor hij leeft. Onze Wijzen vertellen ons dat zo een persoonlijkheid nooit gelukkig kan worden. Hem ont­breekt altijd van alles, omdat hij nooit tevreden kan zijn. Dat is nu precies de betekenis van de Rabbijnse uitspraak, dat Efron gebrekkig geschreven wordt – mensen als Efron ontbreekt het altijd aan van alles, zij zijn altijd ontevreden.

Er staat in Tehilliem (Psalmen 118:15): “Hoort jubellied en zegenzang in de tenten der rechtvaardigen”. Een huis is een permanente woning maar een tent duidt op het gevoel hier op aarde maar tijdelijk aanwezig te zijn. De reden dat Tsaddikiem (heiligen) altijd tevreden zijn is dat zij het bestaan op deze wereld als een tijdelijke zaak zien. Er is een bekend verhaal van de Chafeets Chajiem (overleden 1933). Een van zijn gasten zag dat hij nauwelijks enig meubilair in huis had en vroeg hem waar zijn leunstoel stond. De Chafeets Chajiem vroeg zijn gast: ‘Waar is jouw meubilair?’ Zijn gast stond verbaasd en zei: ‘Wat bedoel je? Ik ben alleen maar op doorreis.’ Daarop antwoordde de Chafeets Chajiem: ‘Inder­daad, ook ik ben alleen maar op doorreis.

Levi, 2e alija, 32:17-24:9. Awraham begraaft Sara en laat zijn oudste knecht een vrouw voor Jitschak zoeken.

Het Jodendom hecht veel waarde aan teraardebestelling in een eigen graf. De Chaga­miem (Wijzen) raden ons aan erop te letten, dat men begraven wordt in een graf, dat nog voor de begrafenis ons eigendom kan heten. Awraham kocht eerst een graf voor zijn overleden vrouw Sara, alvorens hij overging tot de begrafenis. In de Talmoed (J.T. Moëed Katan 2:4) wordt gesteld, dat `eigen bezit het meest aangenaam is voor de mens’, waarna de Talmoed concludeert, dat een overledene vanuit een oorspronkelijk graf zelfs mag worden overgebracht naar zijn eigen graf, ook indien zijn eigen graf minder eervol is.

Op grond hiervan is het in sommige kringen gebruikelijk reeds tijdens het leven een graf aan te kopen.

Het is daarnaast een grote verdienste om in Israël begraven te worden, gelijk Sara. Rabbi Anan zei (B.T. Ketoewot 111a): ‘Een ieder, die in Israël begraven is, wordt beschouwd begraven te zijn onder het altaar’. Daarom is het tegenwoordig in sommige kringen gebruikelijk overledenen naar Israël over te brengen. Ook vroeger gebeurde dit, zoals blijkt uit de Talmoed (J.T. Kelaiem 9:4):”Rabbi Elazar zei: zodra overledenen in het land Israël begraven worden en hun een aardkluit van het land Israël wordt meegegeven, krijgen zij verzoening, zoals er geschreven staat (Dewariem 32:43):`en zijn land verzoent zijn volk (vgl. Bereesjiet Rabba 96)”. Toch is het overbrengen van overledenen vanuit de diaspora naar Israël een controversiële zaak, zoals blijkt uit verschillende andere bronnen.

Oela (een Talmoedgeleerde uit de 4e eeuw) verliet het land Israël en vestigde zich in Babylonië, waar hij overleed. Vlak voor zijn dood begon hij te huilen. Omstanders vroegen hem waarom hij huilde. `Wij zullen u na uw dood naar Israël brengen!’. Oela antwoordde hen: `Wat heb ik daaraan? Ik verlies mijn parel (mijn ziel) in een onrein land. Ik kan mijn nesjomme (mijn ziel) niet afstaan in de schoot van mijn `moeder’ (Israël); ik moet mijn ziel afstaan in de schoot van een vreemde vrouw (Babylonië)’. Toen Oela overleden was, vertelde men dit aan Rabbi Elazar. Hij zei toen: `Jij, Oela, bent gestorven in een onrein land’ (vgl. Amos 7:17). Toen hem werd medegedeeld, dat zijn doodskist voor de begrafenis in Erets Jisraëel gearriveerd was, zei Rabbi Elazar: `Opgenomen worden in het land Israël tijdens het leven is niet te vergelijken met opgenomen worden na de dood!” (J.T. Kilajiem 9:4; B.T. Ketoewot 111a). Ja’akov zei tegen Joseef, zijn zoon (Bereesjiet 47:29):`Begraaf mij niet in Egypte’. De Midrasj vraagt zich af wat de Aartsvaderen erin zagen om in Israël begraven te worden. En het antwoord luidt, dat zij, die in Israël zijn overleden als eersten zullen herleven en direct zullen mee­genieten van de G’ddelijke openbaringen in de tijd van de Masjie’ach.

3e alija 24:10-26. Aangekomen in de stad van Riwka doorstaat zij de gastvrijheidstest glansrijk.

In de 3e,  4en 5e alijot (oproepingen) wordt het eerste joodse huwelijk in de Tora besproken. Een belangrijke zaak waar een groot aantal pesoekiem (verzen) aan gewijd wordt. Deze afdeling wordt ingeleid door de mededeling, dat `G’d Awraham met alles gezegend had’ (24:1). `Met alles’ zegt Rasjie is in getallenwaarde 52 hetgeen ook de getallenwaarde is van het woord `zoon’. Volgens Rasjie moeten we als `heading’ van het hoofdstuk over de eerste `sjiddoech’ (huwelijk) lezen `G’d zegende Awraham met een zoon’. En omdat hij een zoon had moest hij hem een geschikte partner zoeken.

Rasjie stelt regelmatig, dat hij alleen de eenvoudige verklaring van de Tora wil geven. Verklaren met getallenwaarde lijkt mij geen simpele weergave van de feiten. Waarom neemt Rasjie dan toch zijn toevlucht tot dit diepere uitlegniveau? Waarschijnlijk was Rasjie op zoek naar aansluiting tussen de `heading’ en de rest van het hoofdstuk. Wat heeft het feit, dat `G’d Awraham met alles zegende’ te maken met het a.s. huwelijk van Jitschak? De enige oplossing is om naar een dieper verklaringsniveau af te dalen. Alleen via de getallenwaarde lukt het een `link’ te leggen tussen de openingsvers en de rest van het hoofdstuk. Bovendien lijkt de openingszin niet helemaal accuraat. Awraham was niet met alles gezegend, al was het maar vanwege het feit, dat hij nu weduwnaar was. Iets verderop (24:35) zegt Eliëzer, de dienaar van Awraham, die op zoek gaat naar een vrouw, dat `G’d Awraham zeer gezegend heeft’. De eerste zin `G’d zegende Awraham met alles’ kan daarom niet letterlijk bedoeld zijn. Vandaar dat Rasjie dit anders dan `simpel’ moet uitleggen. Awraham was `met alles’ gezegend betekent `met een zoon’. Niet helemaal onlogisch omdat Jitschak inderdaad alles voor Awraham betekende.

4e alija, 24:27-52. Lawan, Riwka’s broer nodigt de knecht uit. Deze vertelt alles wat er gebeurd is en krijgt toestemming om Riwka mee te nemen voor Jitschak.

5e alija, 24:53-67. Riwka gaat mee, ontmoet Jitschak. Zij trouwen en Jitschak verzoent zich met zijn moeders overlijden.

Jitschak ging tegen het vallen van de avond uit om te peinzen in het veld. Hij sloeg zijn ogen op en zag daar kamelen aankomen” (24:63). Rasjie legt uit, dat lasoe’ach (van de stam sie’ach) `om te peinzen’ hier vertaald moet worden als `om te dawwenen’ (=bidden). Anderen vertalen hier lasoe’ach als `tussen de bosjes wandelen’ omdat sie’ach (zie 2:5) ook bosjes betekent. Rabbi Sjemoe’eel ben Meir (13e eeuw) meent, dat Jitschak bomen aan het planten was toen Riwka er aan kwam. Maar lasoe’ach kan ook dawwenen betekenen, vgl. Psalmen 102:1 en 55:18. Waarom kiest Rasjie nu voor deze laatste optie? Omdat Jitschak volgens de pasoek (vers) pas tegen de avond met de activiteit `lasoe’ach’ begon. Voor wandelen of planten is het tijdstip van de activiteit niet zo interessant. Het meest waarschijnlijk is dat hij toen het middaggebed uitsprak omdat daarbij wel een duidelijke tijdslimiet bestaat.

6e alija, 25:1- 11. Awraham hertrouwde met Ketoera en krijgt nog eens veel kinderen, die hij allen bij Jitschak wegstuurt. Awraham overlijdt op 175-jarige leeftijd.

Ketoera haalde Sara’s niveau helaas niet. Haar kinderen haalden het religieuze niveau, nodig om Awrahams traditie voort te zetten ook niet. Daarom werden haar kinderen weggestuurd.

7e alija, 25:12-18. De geslachten van Jisjmaeel, die 137 jaar leefde, worden opgesomd.

Reacties zijn gesloten.