Parsja Wajisjlach 5780

WAJISJLACH (en hij stuurde). Bereesjiet/Genesis 32:4 – 36:43. 8e sidra. Op weg naar huis stuurt Ja’akov gezanten om zijn broer Esau gunstig te stemmen. Het blijkt dat Esau onderweg is naar Ja’akov met 400 gewapende mannen. Hij zendt nu gezanten met geschenken voor Esau. In de nacht worstelt een man – een Engel, met Ja’akov. Aan het einde van de strijd vertelt de man dat zijn naam in het vervolg Jisraëel zal zijn wat betekent dat hij met G’d en mensen gestreden heeft en heeft overwonnen. Het blijkt dat Ja’akov een gekwetste zenuw in zijn heup heeft (daarom mogen wij een deel van de achterbout niet eten). Ja’akov verdeelt zijn vrouwen en kinderen. Als er een ramp zou gebeuren, zouden niet allen ten onder gaan. Bij de ontmoeting vallen de broers elkaar om de hals en huilen. Ja’akov gaat niet in op het voorstel van Esau om bij elkaar in de buurt te wonen. Ja’akov koopt het land waar hij zijn tenten heeft opgeslagen van Chamor, de vorst van Sjechem. Enige tijd later wordt Dina, Lea’s dochter, verkracht door Sjechem, de zoon van Chamor. Hoewel Sjechem met haar wil huwen en zijn vader voorstelt beide volksstammen met elkaar te vermengen, zijn de zonen van Ja’akov zeer beledigd door de ontering van hun zuster. Zij stellen voor dat huwelijken pas kunnen plaatsvinden als alle mannen van de stad besneden zijn. Daarna doden Sjimon en Levie, twee broers van Dina, alle mannen van Sjechem. G’d beveelt Ja’akov naar Beth-El te gaan en daar een altaar te bouwen; Hij verschijnt Ja’akov weer en bevestigt de naamsverandering in Jisraëel. Onderweg sterft Rachel tijdens de bevalling van haar zoon Benjamin. Ja’akov begraaft haar en richt daar een gedenksteen op. Jitschak sterft op de leeftijd van 180 jaar.

Koheen, 32: 4-13. Ja’akov stuurt Malachiem met verzoenende woorden. Esau kwam hem dreigend tegemoet. Ja’akov werd bang en dawwende (bad) tot G’d.

`En Ja’akov stuurde Engelen’(32:4). Waren deze Malachiem nu gezanten of Engelen? Rasjie zegt dat Ja’akov Engelen stuurde en geen gewone stervelingen. Dit is logisch omdat niemand anderen in een levensgevaarlijke situatie mag manoeuvreren. Ja’akov was zelf doodsbang voor de confrontatie – bang om te doden of gedood te worden. Daarom wilde hij geen andere mensen er op af sturen en blootstellen aan grote risico’s. Malachiem kan zowel menselijke als Hemelse gezanten betekenen. Daar hier vlak voor gerefereerd wordt aan een ontmoeting tussen Ja’akov en Malaché Elokiem – `G’ddelijke gezanten’ is  ook in de context een aanwijzing te vinden voor de vertaling van Malachiem als Engelen.

`Ja’akov vreesde zeer en het benauwde hem’ (32:7). Ja’akov vreesde fysiek gedood te worden – het werkwoord `jaree’ duidt meer op fysiek letsel – en raakte

moreel benauwd – het werkwoord `tsar’ duidt op emotionele pijn – bij de gedachte uit zelfverdediging zijn agressor misschien te moeten doden. Rabbi David Kimche meent, dat het niet altijd nodig is om schijnbaar overbodige woorden in de Tora te duiden: `de Tora spreekt mensentaal’. Wij gebruiken ook wel eens extra woorden om een gedachte meer kracht bij te zetten. Rasjie stelt echter, dat ieder woord betekenis heeft. Des te meer moeten we alert zijn als de Tora schijnbare overtollige termen bezigt. De rest van pasoek luidt `En hij verdeelde het volk…want hij dacht: als Esau op de ene groep afkomt en die verslaat, dan kan de groep, die overblijft, ontkomen’ (32:8). Rasjie verklaart hierop, dat Ja’akov zich voorbereidde op zelfverdediging. Dit impliceert, dat hij bereid was te doden (indien noodzakelijk bij noodweerexces) en het risico nam gedood te worden.

Levi, 32: 14-30. Ja’akov stuurt gaven uit zijn kudde als verzoening. Ja’akov worstelt met een Engel.

`En (Ja’akov) nam zijn elf kinderen’ (32:23). Maar waar was Dina? Rasjie legt uit, dat Ja’akov Dina bij Esau wilde weghouden opdat hij haar niet ten huwelijk zou vragen. Rasjie voegt hieraan toe, dat Ja’akov hiervoor gestraft werd – toen Dina later geschaakt werd door Sjechem – omdat Dina Esau weer op het rechte pad had kunnen brengen. Het wordt Ja’akov kwalijk genomen, dat hij deze kans voorbij liet gaan. Maar mocht Ja’akov zijn dochter dan niet beschermen tegen de slechte invloed die Esau wellicht op haar kon hebben? Ja’akov kende het sterke karakter van zijn dochter. Hij wist dat zij wel anderen te goede kon beïnvloeden maar zelf nooit beïnvloed werd. Ze ging veel uit maar raakte nooit onder de indruk van de andere culturen waarmee ze in contact kwam. Wat Ja’akov wordt kwalijk genomen was dat hij het voor onmogelijk hield, dat Esau ooit nog tesjoewa zou doen en tot inkeer zou komen. We mogen de hoop nooit opgeven!

3e alija, 32:31-33:5. Na het gevecht met de Engel gaat Ja’akov mank aan zijn heup. Daarom eten wij de heupspier niet. Bij de ontmoeting omarmt en kust Esau Ja’akov.

`En Esau viel hem om de hals en kuste hem’ (33:4). Boven de woorden `en kuste hem’ staan nekoedot (puntjes) in de oorspronkelijke Toratekst. Deze puntjes `verzwakken’ de betekenis van de woorden. Daarom verklaart Rasjie in eerste instantie, dat Esau zijn broer niet van ganser harte kuste – omdat hij hem het afnemen van de zegen nooit vergeven had. In tweede instantie stelt Rasjie, dat hij hem wèl vol overtuiging kuste maar alleen bij dit weerzien na 20 jaar. Normaliter was hij niet zo hartelijk geweest tegen zijn jongere broer.

4e alija, 33:6-20. Ja’akov vernedert zichzelf voor Esau wanneer hij zijn familie voorstelt. Ja’akov kocht bij Sjechem een stuk land voor honderd geldstukken.

5e alija, 34:1-35:11. Dina wordt aangerand door Sjechem. Toen de inwoners van Sjechem hevig pijn leden, doodden Sjimon en Levi alle mannen van Sjechem. Ja’akov ging terug naar Beth-El. G’d gaf hem een andere naam: Jisraeel.

Omdat alle inwoners van Sjechem de ontering van Dina gedoogden, waren zij volgens het toen heersende Noachidische recht de doodstraf schuldig. Volgens Rasjie had de mensheid na de zondvloed als wet gesteld, dat sexuele overtredingen zwaar bestraft zouden worden omdat de Zondvloed o.a. veroorzaakt werd door promiscuïteit. Volgens Nachmanides (34:13) waren de Sjechemiten ook om veel andere redenen zwaar in de fout gegaan. Toch geeft Ja’akov zijn zoons Sjimon en Levi er stevig van langs: ”Jullie hebben mij in het ongeluk gestort” omdat zij niet de aangewezen rechters en executeurs waren. Bovendien handelden zij uit woede (vgl. 49:7:”vervloekt is hun woede”).

6e alija, 35:12-36:19. G’d belooft Ja’akov het land Israel. Ja’akov richt een monument op om de plaats aan te geven waar G’d aan hem verschenen is. Rachel baart Benjamin en sterft in het kraambed. Ze wordt begraven op de weg naar Efrat en haar graf is tot op de dag van vandaag bekend. Re’oeween begaat een schanddaad met Bilha, een bijvrouw van zijn vader.

`Re’oeween ging heen en lag bij Bilha’ (35:22). Volgens de Talmoed vergist iedereen zich die denkt dat Re’oeween geslapen heeft met Bilha. Dit lijkt de letterlijke vertaling van de Tora wel aan te geven maar is een foutieve uitleg. Wat was er gebeurd? Na de dood van Racheel verplaatste Ja’akov zijn bed niet naar de tent van zijn tweede `hoofdvrouw’ Lea maar naar de tent van de `dienares’ van Racheel, Bilha. Re’oeween kwam nu op voor de eer van zijn moeder Lea. Rasjie legt uit wat het `slapen met Bilha’ inhield. Re’oeween verplaatste het bed van Ja’akov uit de tent van Bilha naar de tent van Lea. Omdat dit duidt op een groot gebrek aan respect voor het intieme leven van zijn vader – hoewel Re’oeween hiermee zijn moeder Lea wilde eren – wordt het beschouwd als een ernstige schanddaad. Deze pasoek (vers) werd vroeger niet vertaald bij de openbare Tora-voorlezingen om misverstand te voorkomen. Hoe weet Rasjie, dat we de pasoek (vers) niet letterlijk moeten vertalen? Omdat direct hierna alle zonen van Ja’akov gelijk worden gesteld:`De zonen van Ja’akov waren twaalf in getal’ (35:22 einde). Allen waren tsaddiekem (oprechte, heilige mensen) zodat niet is vol te houden, dat Re’oeween een heel grote awera (zoals incest) zou hebben gepleegd. In 35:23 wordt Re’oeween nog steeds de bechor (eerstgeborene) van Ja’akov genoemd. Het enige wat van hem werd afgenomen was het eerstgeboorterecht op het aantal stammen. Dit ging over naar Joseef, de eerstgeborene van Racheel, omdat uit Joseef twee stammen – Menasje en Efraim – voortkwamen, die ieder een apart deel in Erets Jisraeel kregen. Voor het overige bleef Re’oeween de bechor in de erfenis, behield hij het recht op de Tempeldienst (vergelijkbaar met de voorrechten van de kohaniem tegenwoordig) en werd hij als eerste geteld onder de kinderen.

7e alija, 36:20-43. De Tora vermeldt de afstammelingen van Esau en de koningen die de stadsstaten besturen voordat er een koning in Israël was.

`Esau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kena’an, Ada…en Oholibama…en Basmat, dochter van Jisjmaeel’ (36:2-3).

Rasjie stelt, dat deze Basmat eerder (in 28:9) Machalat wordt genoemd. Rasjie gaat verder met de volgende woorden: ‘Van drie mensen worden hun zonden vergeven: iemand die tot het Jodendom overgaat, iemand die op een hoger niveau komt en iemand die een vrouw trouwt. En de vergiffenis bij het huwelijk maakt men op uit de hierboven geciteerde pasoek (vers). Daarom wordt zij Machalat genoemd (van de stam machal=vergiffenis schenken) omdat Esau’s misdaden werden vergeven, toen hij met Machalat trouwde.’ Rasjie’s verklaring heeft veel pennen in beweging gezet. Waarom legt Rasjie niet uit dat haar werkelijke naam Machalat was, zoals hij ook in de vorige vers doet, waar hij verklaart dat Ada Basmat is, omdat zij besamiem=specerijen voor de afgoden wierookte en Oholibama Jehoediet is, die Esau de bijnaam van `Joodse’ gaf om te doen voorkomen dat ze geen afgoden meer diende. Dit was echter onwaar. De naamsverandering was alleen bedoeld om zijn vader Jitschak te misleiden. Eerder in de Tora wordt er ook gesproken over de vrouwen van Esau (26:34 en 28:9). Maar daar worden zij behandeld als partners in het leven van Esau. In onze parsja wordt er gesproken over de kinderen van Esau. Het feit dat hij met meerdere vrouwen getrouwd was, vormt slechts een inleiding op de kinderen die hij samen met deze dames voortbracht. Daarom ligt het meer voor de hand dat de namen uit onze parsja de werkelijke namen zijn, omdat zij hier terloops worden vermeld. Hier staan dus de eigennamen terwijl eerder in de Tora de namen worden vermeld die het effect van de dames op Esau weergeven.

Daarom moet Rasjie hier ook uitleggen dat Ada de eerdere Basmat is en Oholibama de vroegere Jehoediet. Er had immers een misvatting kunnen ontstaan. Men had kunnen menen dat de vrouwen eerder in de Tora niet dezelfde vrouwen zijn die hier verschijnen. Om dit misverstand te voorkomen zegt Rasjie heel duidelijk dat Ada Basmat is en Oholibama Jehoediet. Dat Basmat de dochter van Jisjmaeel hier tevens Machalat is, is vanzelfsprekend. Jisjmaeel woonde niet in het land Kena’an, waar Esau woonde, maar elders. Daarom vertelt de Tora ook (28:9) dat Esau speciaal naar Jisjmaeel toeging om met Machalat te trouwen. Omdat Jisjmaeel ver woonde is het plausibel dat Esau slechts één dochter van Jisjmaeel huwde en niet meer.

Moeilijk blijft echter, dat Machalat een eigennaam is. Het lijkt er op, dat in ieder huwelijk de overtredingen van de echtelieden worden vergeven. Dit is dus geen specifieke eigenschap van deze dochter van Jisjmaeel. Het zou dus geen eigennaam moeten zijn. Rasjie vermeldt verder dat wanneer men Joods wordt of een hoge functie gaat bekleden overtredingen eveneens vergeven worden. De reden hiervan is dat wanneer een geer Joods wordt hij zich vanaf heden aan de Tora gaat houden. Ditzelfde geldt ook voor iemand die trouwt. Wanneer door het huwelijk het gedrag van de minst sterke echtgenoot wordt verbeterd, is dat een reden om zijn/haar awerot te vergeven. Hetzelfde geldt voor iemand die een nieuwe positie krijgt. Wanneer men een nieuwe functie krijgt omdat men beter is geworden, wordt men vergeven. Het lijkt op Jom Kippoer. Grote Verzoendag schenkt alleen vergiffenis wanneer men tevens tesjoewa doet (tot inkeer komt). Basmat (Machalat) veranderde het gedrag van Esau. Daarom past Machalat ook als eigennaam.

Reacties zijn gesloten.