Parsja Wajeesjew 5780

WAJEESJEW (en hij woonde). Ja’akovs meest geliefde zoon, Joseef, krijgt van hem een fraai, kleurig gewaad. Joseef vertelt zijn broers van zijn dromen: de ene waarin de graanschoven van de broers buigen voor de zijne, de andere waarin de zon, de maan en de sterren voor hem buigen. De broers krijgen een hekel aan hem en als Ja’akov hem erop uit stuurt om naar de welstand van de elders weidende broers te informeren, besluiten ze hem te doden. Op voorspraak van Re’oeween werpen ze hem echter in een droge put. Jehoeda stelt voor hem aan een juist langskomende karavaan te verkopen. Het gewaad dopen de broeders in het bloed van een geitenbokje en laten het door een gezant aan Ja’akov brengen. Deze veronderstelt dat Joseef door een dier verscheurd is. Hij is ontroostbaar. In Egypte wordt Joseef verkocht aan Potifar, de overste van de lijfwacht. Hoofdstuk 38 onderbreekt het verhaal van Joseef voor de geschiedenis van Jehoeda, zijn zonen en Tamar, de vrouw van zijn eerstgeborene. Zij wordt weduwe van de oudste zoon van Jehoeda. Volgens de regels van het zwagerhuwelijk trouwt ze met de tweede zoon, die echter zijn zaad verspilt om zwangerschap te voorkomen. Ook hij sterft. Tamar ziet dat Jehoeda haar zijn derde zoon niet geeft en besluit nakomelingschap te verwerven via Jehoeda. Dat lukt via een truc. Zij wordt één van de voormoeders van koning David. Weer terug naar Joseef: hij verwerft de gunst van zijn meester en zijn meesteres wil hem verleiden. Hij weigert; door deze belediging beschuldigt zij hem valselijk, zodat hij in de gevangenis wordt geworpen. Ook daar klimt hij op. Hij duidt de dromen van de wijnschenker en de bakker van Fara’o juist. Na zijn vrijlating vergeet de schenker zijn belofte een goed woordje voor hem te doen bij Fara’o.

Koheen, 37:1-11. Joseef gehaat vanwege z’n dromen.

“Ja’akov woonde in het land van het verblijf van zijn vader in het land Kena’an (37:1)”. De bekende Kabalist Rabbi Chaim Vital legt uit dat Ja’akov voor twee spirituele zaken bang was. Hij vreesde dat hij gedurende de tweeëntwintig jaar dat hij van huis was te weinig had gedaan aan Kibboed Av Ve’eem (eerbied voor zijn ouders). Tevens had hij niet in het land Israël gewoond. Daarom staat er dat Ja’akov woonde in het land van Megoeree (wat letterlijk vertaald betekent: van de angsten). Hij vreesde voor het gebrek aan eerbied voor zijn ouders en voor gebrek aan eerbied voor het Heilige Land. Daar kunnen we veel uit leren…

“Joseef bracht hun slecht gepraat over naar hun vader (37:2). Eerder wordt er vermeld dat hij nog maar `een jongeling’ was. Wat is de strekking van deze mededeling dat Joseef nog maar een `na’ar’ was? Bovendien is moeilijk te begrijpen waarom de Tora hier voor het woord ‘vertellen’ de term ‘overbrengen’ gebruikt. Er had moeten staat ‘Joseef vertelde aan zijn vader’. In plaats daarvan staat er: ‘Joseef bracht over’. Verder kan men zich afvragen waarom er staat dat hij het slechte gepraat overbracht naar hun vader. Logischer ware geweest als er had gestaan: “naar zijn vader”. Wanneer men negatieve zaken over anderen overbrengt moet dit een positief nut hebben. Joseef wilde dat zijn vader hen terecht wees. Hij kon dit zelf niet doen omdat hij nog maar heel jong was (daarom staat er dat Joseef puber was). Niemand van zijn grotere broers zou zijn Moesar-droosjes aanvaarden. Ze dachten dat hij nog veel te jong was om hen terecht te wijzen. Daarom heeft Joseef het niet eerst met hen uitgesproken, zoals de voorschriften van Lesjon Hara dicteren. Een ander voorschrift luidt dat men de wandaden niet mag overdrijven. Dat deed Joseef niet. Hij bracht het exact over zoals het was. Daarom staat er ‘hij bracht het over’, en niet ‘hij vertelde’. Hij voegde niets toe. Hij gaf de zaken weer zoals ze waren. Bovendien moet men hierbij positieve bedoelingen hebben. Daarom staat er ook dat Joseef de zaken overbracht naar hun vader en niet naar zijn vader. Hij wilde dat Ja’akov zich zou opstellen als hun vader en hen weer op het rechte pad zou brengen.

Toch liep het mis omdat de broers Joseef verdachten van kwade bedoelingen. Ze vreesden dat, net zoals in het gezin van Avraham Jisjma’eel weggestuurd was en uit het gezin van Jitschak Esav was vertrokken, ook Joseef als enige erfgenaam van het Jodendom zou overblijven in het gezin van Ja’akov. Te meer daar de vloek van een Talmied Chagam altijd uitkomt, vreesden zij dat hun vader hen een Kelala (vloek) zou geven, hetgeen hun einde zou kunnen betekenen. De vloek van een Talmied Chagam komt altijd uit. Daarom waren ze zo verbeten en besloten ze uiteindelijk dat Joseef een Rodeef (achtervolger) was. Iemand die je levensgevaarlijk achtervolgt, mag je doden, meenden zij.

‘En Israël hield van Joseef meer dan al zijn zonen, want hij was een zoon die `ben zekoeniem’ was voor hem’ (37:3).

Rasjie geeft drie verklaringen op `ben zekoeniem’: 1. Een zoon die in zijn ouderdom geboren werd. 2. Onkelos vertaalt: Joseef was een verstandige zoon. De Tora bedoelt hiermee: alles wat Ja’akov geleerd had bij Sjeem en Ewer gaf hij door aan Joseef. 3. De glans (schoonheid) van zijn gestalte was gelijk aan die van zijn vader. Het woord `zekoeniem’ is een samentrekking van `ziew ekonien’ (de glans van zijn gestalte). De eerste verklaring lijkt eenvoudig maar geeft geen werkelijke reden aan waarom Ja’akov Joseef zou voortrekken boven de broers. Bovendien was Benjamin jonger dan Joseef en geboren terwijl Ja’akov nog veel ouder was. Als de werkelijke reden voor de voorkeur voor Joseef lag in het feit dat hij in Ja’akovs ouderdom geboren was, had hij Benjamin nog meer moeten liefhebben. Volgens de tweede verklaring is de voorkeur van Ja’akov begrijpelijker: alle diepe geheimen van de Tora deelde hij met Joseef en niet met de andere broers. Maar dit is zeker geen eenvoudige verklaring omdat er in de Tora staat: ‘een zoon die hem geboren werd in zijn ouderdom’ en niet `een enorm knappe zoon’ (hoewel `zakeen’ nog wel eens verklaard wordt als een samentrekking van de woorden `ze kana chogma’ – hij heeft zich wijsheid verworven). Maar als wij ouderdom uitleggen als wijsheid en Ja’akov zijn kennis kon delen met Joseef dan had er in de Tora moeten staan: ‘ben ziknoeto’. Daarom geeft Rasjie nog een derde verklaring: Joseef leek erg op Ja’akov. Dat verklaart een ander aspect van `zekoeniem’, het schijnbare meervoud van de uitgang –iem. Gelaat is in het Iwriet een meervoudsvorm. Dit duidt op uiterlijke gelijkenis tussen Ja’akov en Joseef. Niettemin is dit wel de minst waarschijnlijke verklaring voor Ja’akovs liefde. Daarom wordt deze laatste uitleg als derde geciteerd.

Levie, 37:12-22. Re’oeween redt Joseef.

3e alija, 37:23-36. Joseef wordt doorverkocht en zijn kleed gaat naar Ja’akov.

4e alija, 38:1-30. Jehoeda verwekt bij schoondochter Tamar Perets en Zerach.

5e alija, 39:1-6. Door Joseef rust er zegen op het huis van Potifar.

‘En zijn heer zag dat G’d met hem was en alles wat hij deed liet G’d slagen in zijn hand’ (39:3). Rasjie legt uit dat ‘G’d met hem was’ betekent dat de naam van G’d in zijn mond lag. Hoe weet Rasjie dit? Waarom kunnen we niet eenvoudig verklaren dat Joseef voorspoedig was in alles wat hij ondernam, en dat dat gezien werd als een bewijs dat G’d met hem was? Dit is echter niet plausibel. Want hoe leggen we de woorden ‘en zijn meester zag dat G’d met hem was’ uit? Succes alleen is geen indicatie dat G’d met ons is. Geloofde Potifar, Joseefs baas, inderdaad in G’d? Hoogstwaarschijnlijk niet. Het enige mogelijke antwoord is dat Joseef de reden van zijn succes steeds duidelijk uitsprak. Overal en altijd zei hij ‘Baroech HaSjeem’ (geprezen is G’d). Hij liep nooit op te scheppen over zijn eigen verdiensten maar bedankte G’d voor alle goede zaken. Het is opvallend hoe vaak Joseef – wanneer hij aan het woord is – de naam G’d vermeldt. Bijna altijd.

6e alija, 39:7-23. Potifars vrouw probeert Joseef te verleiden. Joseef belandt in de gevangenis.

7e alija, 40:1-23. De dromen van de schenker en de bakker worden geduid door Joseef.

Maimonides was een van de eersten die onderscheid maakte tussen openbarende en gewone dromen. Meestal dromen wij over dagresten: voorvallen en situaties uit het dagelijks leven, die kort tevoren plaatsvonden. Deze worden herhaald en verwerkt. Maimonides stelt dat wat de mens gedurende waaktoestand intensief bezighoudt, in de droom terugkeert (More Newoechiem). De Talmoed illustreert ook deze functie van dromen: `De Romeinse keizer vroeg eens aan Rabbi Jehosjoe’a: jullie zijn toch zo slim; vertel mij dan eens wat ik vannacht zal dromen. De Rabbi antwoordde, dat de Keizer zou dromen dat hij door de Perzen gevangen genomen zou worden en dat hij ongedierte met een gouden staf zou moeten weiden. Rabbi Jehosjoe’a vertelde opzettelijk een vreemde, angstaanjagende geschiedenis, opdat de keizer hier de hele dag over zou nadenken. En inderdaad: ‘s nachts droomde de Keizer hetgeen voorspeld was’ (B.T. Berachot 56a).

De Talmoed hecht waarde aan dromen. De droom is een soort venster, waardoor men een kijkje kan nemen in een andere wereld, die voor het wakende bewustzijn onder normale omstandigheden niet toegankelijk is. Die andere wereld kan een hogere sfeer zijn. Dan is de droominhoud profetisch van aard. Soms verschaft een droom de mens toegang tot zijn onderbewustzijn. Zo verkrijgt de mens inzicht in zijn onbewuste drijfveren en motieven, die bij de dromer in waaktoestand door zijn moraal geen kans hebben. Het onderbewustzijn hoeft overigens niet zo slecht te zijn. Ook edele motieven kunnen uit het onderbewustzijn oprijzen.

De droomslaap kan emotioneel geladen conflicten tot een bevredigende oplossing brengen. Deze gedachte ligt in een uitspraak van Rav Hoena (B.T. Berachot 55b): `Een goed persoon ziet slechte dromen en een slecht persoon goede dromen’. Rabbi Sjemoe’eel Edels uit Polen (16e eeuw) beziet deze uitspraak binnen het kader van beloning en straf. Een goed mens ziet slechte dromen om hem aan te sporen om tot inkeer te komen over het weinige slechts, dat hij in zijn wakende leven doet. Een slecht mens ziet goede dromen om hem te belonen voor het weinige goede, dat hij doet. Rav Hoena verschaft echter tevens inzicht in het psychische droommechanisme.

Een goed mens droomt over daden en gevoelens, die hij in wakende toestand bewust of onbewust verdringt maar waarmee hij gedurende het dromende deel van zijn leven geconfronteerd wordt. De diepere, religieuze bedoeling hiervan is, dat de mens verdrongen eigenschappen onder ogen ziet, bewust wordt en verbetert. Een slecht mens verricht dan in zijn dromen de goede daden, die het betere deel van zijn persoonlijkheid zou willen realiseren maar waartoe hij niet bij machte was gedurende waaktoestand vanwege zijn slechte karakter. Een overwegend goed mens wordt er in zijn dromen op attent gemaakt, dat hij ook nog slechte impulsen en onzuivere motieven met zich meedraagt waarmee hij sublimerend aan de slag moet.

Rav Zeïra verklaart verder, dat `iemand, die zeven dagen geen dromen heeft, een slecht mens genoemd kan worden’ (B.T. Berachot 58b). Is het dan een zonde om niet te dromen? Bovendien is bekend, dat iedereen droomt. Mensen, die menen dat ze niet gedroomd hebben, hebben dus iedere ongewenste gedachte of onwenselijk verlangen volledig weggedrukt en zo de weg naar verbetering en inkeer in hun persoonlijke ontwikkeling geblokkeerd. Vandaar dat `hij een slechtaard genoemd kan worden’.

Op meer theoretisch niveau bestaan er in de Talmoed drie verschillende opvattingen over het werkelijkheidsgehalte van dromen:

1. Dromen hebben geen enkele betekenis: `dromen kunnen goeddoen noch schaden’.

2. Zelfs normale dromen bevatten zo veel inhoud, dat ze altijd van belang en betekenisvol zijn. Zo zegt Rabbi Chanina bar Jitschak, dat dromen éénzestigste profetie bevatten (B.T. Berachot 57b).

3. Een combinatie van beide voorgaande opvattingen stelt, dat een droom vaak waarheden bevat, maar ook vaak onbetekenende zaken. Zo zegt Rabbi Sjimon bar Jochai (B.T. Berachot 55a): `Er is geen droom zonder betekenisloze zaken’.

Deze uitspraken lijken tegenstrijdig maar bij nadere analyse verschaffen zij inzicht in de spanning tussen inhoud en symboliek van de droom. Zo wordt ons medegedeeld, dat `een droom, die niet uitgelegd wordt, vergeleken kan worden met een brief, die niet gelezen wordt’. Uit deze uitspraak blijkt dat een droom belangrijke boodschappen kan bevatten en `gelezen’ en uitgelegd moet worden om de diepere betekenis eruit te lichten. De uitspraak van Rabbi Sjimon bar Jochai: `Een droom bevat altijd betekenisloze zaken’ ziet vooral op de vorm waarin de droom waargenomen wordt.

Er bestaat een wezenlijk verschil tussen latente droominhoud en manifeste droompresentatie. De beelden en symbolen die wij in onze dromen waarnemen, zijn inderdaad vaak verward en zonder veel betekenis. Dit is niet erg omdat zij slechts een kapstok zijn waaraan de droominhoud – de werkelijke boodschap – wordt opgehangen. Maar de droominhoud kent vaak een zeer diepzinnige betekenis met betrekking tot de werkelijkheid van iemands karakter. Een droom is iets persoonlijks en heeft een heel specifieke betekenis voor desbetreffende persoon in zijn situatie. De meeste dromen, en met name de dromen die uit het onderbewustzijn stammen, ontlenen hun belang aan de uitleg die er aan gegeven wordt in het dagelijks leven van de dromer. Er moet iets met de droominhoud gedaan worden; daarzonder is het `als een brief, een boodschap, die niet gelezen wordt’.

Reacties zijn gesloten.