De Joodse Looverhut van A.C.W. Staring

Bij de bijeenkomst van In Vrijheid Verbonden die om de vijf jaar in aanwezigheid van prinses Beatrix wordt gehouden, wordt dit maal als Joods element in de presentaties een gedicht van de negentiende-eeuwse dichter A.C.W. Staring voorgedragen. In Vrijheid Verbonden is een samenwerkingsverband van zes landelijke religieuze en levensbeschouwelijke stromingen, waaronder dus het Jodendom dat dit jaar op maandagavond 20 januari bijeenkomt in Utrecht. In Vrijheid Verbonden is in 2005 ontstaan toen de zes stromingen gezamenlijk een viering organiseerden ter ere van het zilveren regeringsjubileum van koningin Beatrix.

Ruben Vis

De afgelopen keren is steeds de vertolking van een Joods gebedsfragment gekozen, uiteraard in het Hebreeuws. De consequentie daarvan is dat de luisteraar wellicht de sfeer van het gebed en vanaf papier of door uitleg de betekenis ervan kan ervaren, maar de woorden die de vertolker uitspreekt, niet kan begrijpen. Met de keuze deze keer voor een gedicht in het Nederlands is dit probleem doorbroken. Maar die keuze heeft behoeft ook een uitleg.

In 1820, dus dit jaar precies tweehonderd jaar geleden, verscheen te Zutphen bij uitgeverij Thieme de bundel onder de eenvoudige naam Gedichten, eerste stuk. Auteur was A.C.W. Staring. Daarin is opgenomen het gedicht De joodse looverhut.

Waarom gekozen om dit gedicht te vertolken

In de regel brengt iedere deelnemende religie een stuk uit de eigen gebeds- of culturele traditie. Het gedicht de Joodse Looverhut is daarentegen een gedicht over iets uit de joodse geloofstraditie.

Onze gebeden zijn in het Hebreeuws, dat schept aan de ene kant een band met iedereen die waar ook ter wereld deelnemer is aan een joodse gebedsdienst maar maakt het voor wie het Hebreeuws niet machtig is, en dat zal voor de meesten bij de In Vrijheid Verbonden-bijeenkomst gelden, niet mogelijk om ten volle in de betekenis van het gebed te participeren. Daarom deze keer een gedicht uit de Nederlandse dichtkunst.

Wie was de dichter Staring

A.C.W. Staring was een dichter uit de Achterhoek. Hij stamt uit een aanzienlijke Gelderse familie, werd geboren in het Gelderse Gendringen, maar groeide op in Gouda. Staring promoveerde in de rechten in Harderwijk en besloot vervolgens in het Duitse Göttingen botanie en natuurwetenschappen te studeren, wat hij in 1789 afrondde. Datzelfde jaar nog keerde Staring terug naar Gelderland om het beheer van het landgoed en het kasteel de Wildenborch op zich te nemen, waar hij tot zijn overlijden in 1840 heeft gewoond. Staring was literair actief van 1786 tot en met 1840 en wordt gezien als romantisch dichter. In zijn lyriek komt een duidelijke verbondenheid met de natuur tot uiting, in het bijzonder met die van Gelderland.

Staring gaf na de herrijzenis van de zelfstandige Nederlandse natiestaat in 1813 blijk van een nadrukkelijk nationaal besef. Deze vaderlandse aspiraties zijn sindsdien ook in zijn dichtwerk terug te zien. Na 1813 ging veel van zijn werk over de liefde voor het vaderland gepaard met gevoelens van verbondenheid met het huis van Oranje[1].

De betekenis van het gedicht

Specifiek met betrekking tot dit gedicht merkt Joske IJben desgevraagd op:

“Staring wilde in De joodse looverhut het Joodse volk hulde brengen – vermoedelijk om het jaarlijks gedenken van het ‘dertig eeuwen’ oude verbond waar christenen niet aan toekwamen. Essayist R.A. Cornets de Groot zegt over het gedicht[2] dat de uitverkoren calvinist in de balling, geslingerd tussen wit en zwart, een beeld van zichzelf herkende. Volgens Cornet de Groot getuigt zijn hulde van zijn heimwee naar deze mens, met God verbonden en zonder ‘het licht der Ratio’. Wie dat doorkrijgt zou de Rede niet nodig hebben en ziet geen verschil meer tussen zichzelf en een jood. Men is van één geslacht en niet racistisch, is de gedachte die hieruit spreekt. En als die grenzen maar vloeiend worden, wordt alles mogelijk: rede wordt gevoel, gevoel wordt geloof.
Zoals Cornets de Groot ook aangeeft, zit de hele negentiende-eeuwse (literatuur)geschiedenis vol met volledig witte of volledig zwarte karakters. Het valt op dat Staring in De joodse looverhut in de jood de ‘gespleten’, maar volledige mens herkende, die zowel wit als zwart is. Dit verbinden van tegenstellingen komt vrij duidelijk tot uiting in de strofe van acht regels …

Jeruzalem ligt diep verneêrd;

Des Tempels grondslag omgekeerd;

Verduisterd blijft die gloriedag,

Toen Isrel beider grootheid zag;

Maar eeuwig jong herrijst uw Tent,

Bij aller volken tal gekend;

Zoo vaak de schaal, aan ‘s hemels boog,

Der dagen maat weêr effen woog.

… de strofe die volgens Cornets de Groot de spil van het gedicht is: ‘Het is een schema van tegenstellingen, dat het verleden tegenover het heden plaatst, eerbiedwaardige ouderdom tegenover eeuwige jeugd, alom bekende grootheid in Israël tegenover anonieme verspreiding der Joden over heel de wereld, vergankelijkheid tegenover de stage wederkeer.’ Dit (de rationalist en zijn twijfel versus de traditiegetrouwe gelovige met zijn vertrouwen op de toekomst) zouden de tegenstellingen zijn die met elkaar verbonden moeten worden. De laatste strofe voltooit die omkering.
IJben: “De Joodse looverhut was als filosemitisch gedicht modern voor zijn tijd. Het feit dat Staring als moderner werd beschouwd dan zijn tijdgenoten vanwege de onderwerpen die hij aankaartte, is dan ook iets dat in verschillende studies over het dichterschap van Staring (door Potgieter, Beets, Busken Huet en Cornets de Groot) naar voren komt – dat terwijl hij binnen de literatuurgeschiedenis niet bepaald wordt geassocieerd met het begrip modern (vanwege zijn lastige en daarmee vrij ontoegankelijke werk). Staring spreekt echt uit het gedicht. Voor hem zijn godsdienst en rede, openbaring en natuur één; tegenstellingen die met elkaar verbonden kunnen worden”.

We hebben dit gedicht gekozen voor In Vrijheid Verbonden 2020 omdat

  • het gaat over een stukje joodse geloofstraditie, namelijk het feest Chag Hasoekot of Loofhuttenfeest gedurende welke de joden in een loofhut zitten
  • In Vrijheid Verbonden gaat over hoe we ieder vanuit onze eigen geloofstraditie naar elkaar kijken en deelnemen aan de maatschappij. De keuze voor een gedicht van een christelijke dichter die kijkt naar hoe zijn joodse buren hun joodse feest vieren in een tijdelijk naast het huis gebouwd bouwsel, is een mooie uitdrukking van waar In Vrijheid Verbonden voor staat en uitgevoerd in de landstaal die we allemaal begrijpen en die ons allemaal verbindt.
  • het dit jaar precies tweehonderd jaar geleden is gepubliceerd

Ter toelichting op wat Staring beschrijft, en de loofhut en de Oranjes

Als herinnering aan de Uittocht uit Egypte en de veertigjarige reis door de woestijn waarin God het Joodse volk bescherming bood, zitten Joden gedurende een week in het najaar niet in hun huis maar in een tijdelijk bouwsel naast of aan hun huis, de Soeka (meervoud: Soekot). Het bouwsel wordt in het Nederlands een loofhut genoemd, omdat het dak ervan bestaat uit looftakken of naaldtakken.

Erfstadhouder Willem IV bracht in 1748 waarschijnlijk het eerste vorstelijk bezoek in Nederland aan een loofhut. Willem IV was de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het bezoek vond plaats bij de Portugees-Joodse familie Teixeira op Carolinenburg aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag.

In 1855, in de eerste jaargang, publiceert het Weekblad voor Israëlieten het gedicht. De redactie aan wie het gedicht is toegezonden, schrijft er bij: “Wij maken ten overvloede onze lezers opmerkzaam op de tolerante gevoelens van dezen Gelderschen volksdichter”.

De joodse looverhut.

Wie smadend tot uw Hutje kwam –

Niet ik, gij Kind van Abraham!

Ik schenk, uit een opregt gemoed,

Den drempel mijnen vredegroet!

Gij viert uw Feest, en zit getroost,

Te midden van uw talrijk kroost,

In schaduw van uw loovertent,

Als Mozes u heeft ingeprent.

Judea’s wijnstok groent hier niet;

Olijf, noch vijg teelt ons gebied;

Gij gaardet hier, in raauwer lucht,

Min weeldrig blad, min zoete vrucht;

En toch, gij zit, uw lot getroost,

Te midden van uw talrijk kroost;  

Uw Feesthut staat bij ons geplant,

Als eens in ‘t Palestijnsche Land.

Drieduizend malen kwam de zon

Terug, waar zij uw jaar begon,

En nog bouwt gij uw loovertent,

Als Mozes u heeft ingeprent.

Jeruzalem ligt diep verneêrd;

Des Tempels grondslag omgekeerd;

Verduisterd blijft die gloriedag,

Toen Isrel beider grootheid zag;

Maar eeuwig jong herrijst uw Tent,

Bij aller volken tal gekend;

Zoo vaak de schaal, aan ‘s hemels boog,

Der dagen maat weêr effen woog.

Wij – tasten rond, in ‘t ongewiss’;

Op onze wieg ligt duisternis;

De stond, dat ons Gods wil hier bragt,

Bleef ongevierd; werd niet gedacht!          

Maar u heugt, dertig eeuwen door,

Dat u de Eeuwige uitverkoor;

Dat, als ‘t geweld u vlugten deed,

Een reddend spoor het diep doorsneed;

Dat, zonder huisdak, levenslang,

Uw schaar zwierf, op haar kronkelgang;

Waar Vuur- en Rook-zuil voor haar toog,

En ‘t Man haar spijsde van omhoog.

Gij viert het, tot op dezen tijd,

Dat zoo Gods arm u heeft bevrijd.

Dies breng ik, met opregt gemoed,

Uw Hutje mijnen vredegroet.

Wie smadend tot den drempel kwam;

Niet ik, gij Kind van Abraham!      


[1] Ontleend aan MA-scriptie Van Nederlandsch dichter naar Achterhoekse held, Joske IJben, Universiteit van Amsterdam, 2019

[2] R.A. Cornets de Groot, Labirinteek, Bert Bakker/Daamen NV, Den Haag, 1968, p. 20-30

Reacties zijn gesloten.