BESJALACH (bij het zenden). Het volk gaat de woestijn in. Mosjé neemt het gebeente van Jozef mee. Overdag leidt G’d het volk met een wolkzuil, ’s nachts met een vuurzuil. Farao krijgt spijt dat zoveel slaven weg zijn en achtervolgt hen met zijn krijgsmacht. Mosjé heft zijn staf en G’d splijt de zee. De Egyptenaren volgen het volk maar toen ze midden in de zee waren, keerde het water terug. Mosjé zingt een danklied met de mannen en Mirjam met de vrouwen. Na 3 dagen trekken klagen de mensen omdat er alleen bitter water is, dat Mosjé echter in drinkwater weet te veranderen. Na enige tijd klaagt men dat er geen eten is en bejammert men de vleespotten van Egypte. G’d laat dan kwartels ‘invliegen’ in de avond en ‘dropt’ manna elke morgen, behalve op Sjabbat. Op vrijdag kon men een dubbele portie inzamelen. Eén kruik werd gevuld met manna als bewijs voor de komende geslachten. Later is er weer geen water en het volk klaagt. Op aanwijzing van G’d weet Mosjé water aan een rots te onttrekken. Amalek valt Israël aan. Jehosjoea leidt de strijd, terwijl Mosjé met Aharon en Choer de heuveltop beklimmen. Als Mosjé zijn handen opheft, winnen de Bné Jisraeel. Aharon en Choer ondersteunen Mosjé’s handen. De Amalekieten worden verslagen.
Koheen, 1e alija, 13:17-14:8. G’d leidt het volk via een omweg uit Egypte. Mosje neemt de beenderen van Joseef mee.
Levie, 2e alija, 14:9-14. Het Joodse volk is doodsbang voor het naderende Egyptische leger.
“En aanschouwt de hulp van G’d” (14:13). De Talmoed Jeroesjalmi (Ta’aniet 2:5) vermeldt, dat er in de grote paniek aan de oever van de Schelfzee vier partijen ontstonden onder het Joodse Volk. Eén groep zei: “Laten we ons in de zee gooien”. Een tweede groepering riep: “Laten we terugkeren naar Egypte”. De derde fractie stelde voor om oorlog te gaan voeren met de Egyptenaren en de vierde groepering meende dat het belangrijk was om de Egyptische soldaten toe te schreeuwen. De Talmoed vervolgt met de opmerking, dat diegenen die zeiden “Laten we ons in de zee gooien”, door Mosjé werden weersproken met de woorden: “Blijf staan en aanschouw de hulp van G’d”. De fractie die zei: “Laten we terugkeren naar Egypte”, kreeg van Mosjé te horen: “Want zoals jullie Egypte vandaag hebben gezien, zullen jullie haar nooit meer aanschouwen”. De groep die meende dat ze oorlog moesten voeren tegen Egypte, kreeg van Mosjé te horen: “Hasjeem zal voor jullie strijden” (14:14). Tegen de vierde groepering die de Egyptenaren tegemoet wilde schreeuwen, zei Mosjé Rabbenoe: “Jullie moeten je mond houden. G’d zal voor jullie vechten”.
Wat kunnen we hieruit leren? Dat er niets nieuws is onder de zon. In het mediacircus rond Israël en zijn omgeving, komen deze vier geluiden nog steeds aan bod. Sommigen menen dat ze maar in de zee moeten springen omdat de situatie in het Midden Oosten uitzichtloos is. Een andere groepering wil teruggaan naar het Galoet (diaspora). Een andere groep zegt: “Nee, we moeten juist agressief de oorlog aanbinden met onze vijanden”. Een vierde groep zegt dat wij in de P.R. en de media ons werk niet goed doen: “We moeten harder schreeuwen en meer medialawaai maken; dan zal ons standpunt wel gehoord worden”. Wat moet Mosjé Rabbenoe een geweldige leider zijn geweest om al deze tegenstrijdige geluiden tot bedaren te brengen onder de oproep: “G’d zal voor jullie strijden. Houden jullie je mond, dat is het beste wat jullie kunnen doen”!
3e alija, 14:15-25. Mosje splijt de Rietzee.
4e alija, 14:26-15:25. De Egyptenaren verdrinken. Het lied van de zee volgt.
“Toen zong Mosje” (15:1). Er zouden gedurende het bestaan van de wereld slechts tien echte gezangen zijn. Het lied bij de zee was een van deze gezangen maar de Tehilliem (Psalmen) van Koning David worden daar niet onder gerekend. Sjiera duidt op een gevoel van liefde en harmonie met de wereld om ons heen. Alle tegenstrijdige fenomenen, waarmee wij dagelijks geconfronteerd worden, vloeien ineen tot één groot Scheppingsplan, dat alle conflicten neutraliseert en de eeuwige vraag naar het schijnbare onrecht in de wereld verzacht doordat alle stukjes van de puzzel op hun plaats vallen en een consequent, samenhangend, liefdevol wereldbeeld vol verzoening en acceptatie zich voor onze ogen van vlees en bloed ontvouwt. Soms zijn wij dit visioen, deze flits van inzicht eventjes deelachtig. Sjiera is de symfonie van het totale universum. Deze verheven spirituele dimensie, die de sturende hand van G’ds wereldleiding achter alle aardse gebeurtenissen met haar geestesoog nauwkeurig waarneemt, was de gemoedstoestand van het Joodse volk na de wonderbaarlijke redding bij de Schelfzee.
“Toen zong Mosje” staat er niet echt. Eigenlijk staat er “Dan zal Mosje zingen”. In het algemeen worden de verschillende tijden in de Tora wel vaker door elkaar gebruikt, wat volgens mij het stempel van de `Tora-Auteur’ op Zijn werk zet. Gelijk G’d niet aan tijd (en plaats) gebonden is, is ook Zijn Tora dat niet. Rabbi Chaim ibn Attar is echter van mening dat deze toekomstige tijd een `durativus’ is, die aangeeft dat wij altijd in zo een verheven stemming kunnen komen – als wij dat maar ambiëren. Volgens Rasjie geeft de toekomstige tijd de opwelling van de emotie aan: ”Toen Mosje het wonder gezien had, kwam het gevoel bij hem op om een lied te zingen”. Maar tevens is dit een hint naar de Olam Haba van de Techijat Hametiem (het toekomstperspectief van de Herleving der Doden). Ook dan zal Mosje nog zingen. Waarom deze hint juist hier gegeven moest worden? Omdat dit spirituele hoogtepunt niet zo ver af ligt van de verheven gevoelens, die in de tijd van de Masjie’ach zullen overheersen.
“Mijn kracht en gezang is G’d” (15:2). Het muzikale aspect van de Tora symboliseert ‘s mensen intellect, dat puur is omdat het van de aardse materiële realiteit kan abstraheren. Geen andere vorm van kunst is zo etherisch en verheven als muziek. Het creëert slechts geluidsgolven in de ether, die weer snel wegebben. Het woord ‘zimra’ (gezang) zinspeelt op het zuiverende effect, dat zang en muziek op de ziel hebben. Velen beweren dat het woord ‘zimra’ (gezang) verwant is aan ‘zemira’ (snoeien). Een boom kan niet gedijen of zelfs overleven als zijn levenskracht wordt weggezogen door dode twijgen of zieke takken. Hetzelfde geldt voor geestelijk ontwikkeling. Een slechte moraal en lage driften doen de ziel rotten. Wellust, jaloezie en hebzucht verspillen veel van onze kostbare spirituele energie. Tora‑studie bezit de capaciteit deze rotting tegen te gaan, snoeit de lagere instincten van de mens en rekent af met zijn animale natuur.
5e alija, 15:26-16:10. Het volk reist naar Elim en Tsin op weg naar de Sinai. Ze klagen over gebrek aan voedsel. Manna zal spoedig vallen maar niet op Sjabbat.
6e alija, 16:11-36. De kwartels komen ’s avonds en de volgende ochtend valt Manna met een laagje dauw erop en eronder. Sommigen gaan toch Manna zoeken op Sjabbat. Het loopverbod buiten de woonplaats volgt.
7e alija, 17:1-16. Het volk klaagt over gebrek aan water. Mosje produceert water uit de rots. Amalek valt aan.
Aan het einde van de sidra komt de aanval van Amalek ter sprake: ”En Mosje noemde de naam van de plaats Massa oeMeriwa vanwege de ruzie van de Benee Jisraeel en naar aanleiding daarvan, dat zij G’d beproefd hadden door te zeggen: “Is G’d in ons midden of niet?” Toen kwam Amalek en voerde oorlog met Israël in Refidiem” (17:7-8). Rasjie gaat hier in op de ‘semichoet parsjiot’ – de opeenvolging van de verschillende episodes. De joden klaagden over gebrek aan water. De aanval van Amalek was G’ds educatieve reactie op hun ondankbaarheid. Ik laat Rasji zelf aan het woord: “De episode met Amalek komt na hun ondankbare reactie om duidelijk te maken, dat Ik steeds in uw midden ben en dat Ik voor al jullie behoeften zorg. Jullie vragen je dan nog steeds af of ‘G’d in ons midden is of niet’? Zowaar jullie leven: de hond (Amalek) zal komen om jullie te bijten. Dan zullen jullie Mij aanroepen om hulp en zullen jullie weten waar Ik ben. Men kan het vergelijken met een vader, die op weg zijn zoon op zijn schouder draagt. De zoon wil dan eens dit en dan weer dat. De vader vervult steeds de wensen van zijn zoon en geeft hem alles wat hij aanwijst. Op een goed moment komen ze iemand tegen. Zittend op vaders schouders roept de zoon naar de tegenligger: “Heeft u mijn vader ergens gezien?”. Zijn vader werd kwaad en riep verontwaardigd: “Weet jij niet waar ik ben?”. Pa zette zoonlief op de grond, de hond kwam langs en beet hem”.
Het watertekort en de oorlog met Amalek vonden beide plaats in het dorpje Refidiem. Wat Rasjie moeilijk te begrijpen vindt, is waarom de vermelding van de nieuwe naam van Refidiem (Massa oeMeriwa) pas helemaal aan het einde van het verhaal over het watertekort vermeld wordt. Het was logischer geweest om de nieuwe naam Massa oeMeriwa direct na de klacht en ruzie over het water te vermelden (in 17:2) en niet pas aan het einde, nadat Mosje water uit de rots geslagen had en iedereen weer happy was. Eind goed, al goed! Waarom moest die trieste naam (Massa oeMeriwa=ruzie en strijd) nog eens vermeld worden vlak voor de gevechten met Amalek? Kennelijk wil de Tora ons een boodschap meegeven.
Het volk werd in de woestijn van alles voorzien. Manna viel `s ochtends uit de Hemel, `s avonds waren er kwartels. Water kwam uit de rots van Mirjam. Toch vroegen de Joden zich af of G’d wel in hun midden was. Wat een chotspe! Dit was niet zomaar een intellectuele vraag of een nieuwsgierige analyse. G’d werd hier uitgetest. Men vroeg zich af of het wel de moeite waard was om te geloven in G’d. Had G’d wel genoeg voor hen gedaan om hun aanhankelijkheid te verdienen? ‘Is G’d in ons midden of niet’ geeft uiting aan een afweging van pro’s en contra’s. Levert het geloof wat op of niet? Het volk moest een lesje leren. Een educatieve terechtwijzing was op zijn plaats, vond het Opperwezen. Vandaar, dat de Tora stelt, dat “Amalek kwam en voerde oorlog met Israël”. Wanneer de Tora gewag maakt van een volk, dat op oorlogspad is staat er steevast `dat en dat volk trok uit ten strijde’. Nooit staat er, dat het oorlogszuchtige volk kwam. Het lijkt er op, dat Amalek uitgenodigd was om te komen. Door wie? Door G’d Zelf. Waarom? Om Israël te leren, dat zij erg ondankbaar reageerden. Zij moesten beseffen, dat HaSjeem hen doorlopend had begeleid en gevoed. Dankbaarheid vormt de basis van ons geloof. Wellicht waren de joden bevangen door twijfel. De hand van G’d was niet altijd even duidelijk herkenbaar voor iedereen. Ook aan wonderen raakt men gewend. Kabbalisten wijzen ons er op, dat Amalek in getallenwaarde 240 is. Ook het Hebreeuwse woord safeek (=twijfel) telt 240. Amalek is het volk van de ultieme chotspe en twijfel. Direct na de wonderlijke bevrijding uit Egypte schroomde dit volk niet om Klal Jisra’eel aan te vallen. Als men twijfelt aan de almacht van G’d vreest men Hem ook niet. Amalek belichaamde de gevoelens van de Joden. Dit is onze grootste beproeving: confrontatie met onze eigen twijfels.