Sjemot/Exodus 27:20-30:10
TETSAWEE (beveel): Mosjee krijgt de opdracht ervoor te zorgen dat de Menora brandend gehouden wordt en Aharon en zijn zonen aan te stellen als priesters (kohaniem). Ook moeten er kleren voor hen geweven worden, die gedetailleerd beschreven worden: o.a. een borstschild, een voorhoofdsplaat, een schoudermantel (efod), een tulband en een gordel. Er moeten ook twee stenen waarin de namen van de stammen gegraveerd worden, aan de schouderstukken gehecht worden. Voorts een borstschild ‘’voor bijzondere beslissingen’’ met speciale stenen die Aharon op zijn hart moet dragen. Onderaan de mantel moeten belletjes aangebracht worden. Voor de aanvaarding van het priesterschap moeten er offers gebracht worden en de nieuwe priesters moeten zich zeven dagen voorbereiden, Aharon wordt ook gezalfd met olie, met een meeloffer, olie en wijn. Ook andere offers worden voorgeschreven.
Koheen, 27:20-28:12. De Menora moest met zuivere olijfolie van ‘s avonds tot ‘s ochtends branden. Aharon en zijn kinderen werden priesters en droegen speciale kleren.
Levie, 28:13-30. Het priesterschort Efod en het borstschild Chosjen Hamisjpat.
►‘En u moet maken een borstplaat van recht, een fabricaat van nadenken’ (28:15) Bij alle andere kledingstukken, behalve de Efod, wordt deze term ‘een fabricaat van nadenken’ niet gebruikt. Kleren van de Kohaniem waren bedoeld als Kappara (verzoening). Welke overtreding werd hier verzoend? Het moet een overtreding zijn waarbij de gedachte als handeling geldt. Dit vinden we slechts bij afgoderij (en daarom was het Efod [schort] bedoeld om Kappara te geven voor afgodische gedachten en afgoderij). De borstplaat kwam Kappara geven over rechtsverkrachting. Vonnissen, rechterlijke uitspraken, zijn ter beoordeling aan de rechter. Een rechter kan alleen maar oordelen naar wat zijn ogen waarnemen. Rechtspreken blijft een subjectieve aangelegenheid. Veel is afhankelijk van de omstandigheden. Wanneer een rechter beweert dat zaken juist of onjuist lijken is dat bijna niet te weerspreken. Alleen G’d, die de harten van de mensen beproeft, kan nagaan of het juist is wat de rechter zegt. Daarom lag de borstplaat van het recht op het hart van Aharon. Vonnissen zijn afhankelijk van gevoelens en ingevingen. Daarom moest de borstplaat Kappara geven over de gedachten en interpretaties van de rechterlijke macht. ‘Een fabricaat van de gedachte’ komt alleen voor bij de Efod en bij de borstplaat. Ook dat houdt verband met elkaar. De Talmoed (Sanhedrien 7b) stelt dat iedereen die een ongeschikte rechter aanstelt, het aangerekend wordt alsof hij een afgodenboom plant. De borstplaat moest vierkant zijn, omdat een rechter aan vier criteria van oprechtheid, eerlijkheid, geleerdheid en religieuze zuiverheid moet voldoen (18:21). De borstplaat werd dubbelgevouwen want verkeerd vonnissen heeft een dubbel effect. Het gaat fout met het vermogen van een van de partijen en ook de Nesjama (ziel) wordt geschaad omdat men onterecht geld van anderen in bezit heeft. Het was een ‘zeret’ (lang) omdat rechtsverkrachting tot een corrupte maatschappij leidt. Handhaving van zuiver recht wordt gezien als opbouwend en constructief. Daarom staat ook bij de Schepping het woord ‘zeret’ (zie Jesaja 40:12).
3e alija, 28:31-43. Andere kledingstukken.
► ‘En maak een zuiver gouden Tsiets, voorhoofdsplaat’ (28:36). Volgens de Chagamiem geeft de voorhoofdsplaat Kappara voor onbeschoftheid en onbeschaamdheid. Dit is moeilijk te begrijpen want in de Tora staat zeer duidelijk dat de voorhoofdsplaat Kappara geeft voor de offers. Volgens onze Wijzen (Menachot 25a) slaat dit laatste op de offers die in onreinheid gebracht werden. Hoe kan de Talmoed (Erechien 15b) dan stellen dat de voorhoofdsplaat Kappara geeft voor brutaliteit? Het antwoord is dat onreinheid bij de offers, in menselijke termen vertaald, onreinheid in de geest betekent. Eén van de duidelijkste vormen hiervan is ontucht. Ontucht beheerst het denken, vertroebelt de geest en verlaagt `s mensens Kedoesja. Daarom stond ook op de voorhoofdsplaat:‘Kodesj Lasjeem’ – heilig voor Hasjeem. Beide zaken liggen aangeduid in de Tsiets. De zuiver gouden plaat zelf gaf Kappara voor de onreinheid van de offers maar het feit dat het op het voorhoofd geplaatst moest worden was om ook voor brutaliteit en ontucht verzoening te doen.
Daarom staat dat er ook dat op de voorhoofdsplaat een hemelsblauwe draad bevestigd moest worden, te vergelijken met het hemelsblauw van de Tsietsiet. Ook de Tsietsiet waren bedoeld tegen ontuchtige gedachten. In de voorhoofdsplaat zaten dus drie aspecten die allemaal ontucht moesten tegengaan. Op de voorhoofdsplaat zelf stond ‘Kodesj Lasjeem’. Ten tweede is er de hemelsblauwe draad die net zoals de Tsietsiet ontuchtige gedachten moest tegengaan en bovendien droegen de Kohaniem een tulband die Kappara gaf voor hoogmoed en zelfwaan. Hoogmoed is de voorbode van ontucht. Alleen een verwaand en trots mens meent, dat zijn passies belangrijker zijn dan de heiligheid van het huwelijksleven.
► ‘En je moet het hemd met linnen vakjes maken en ook de muts moet je van linnen maken en de riem moet je van borduurwerk maken’ (28:39). De Chagamiem stellen (Erechien 16a) dat het hemd Kappara geeft voor moord. Het moest helemaal van linnen zijn, want vlas was het offer van Kaïn. Kaïn was de eerste moordenaar in de geschiedenis en zijn woede werd opgewekt door het feit dat zijn vlasoffer niet door G’d geaccepteerd werd. Het offer van zijn broer Hewel (Abel) werd wel geaccepteerd. Daarom doodde Kaïn Hewel.
De mitsnefet, tulband moest van linnen zijn omdat het Kappara gaf voor hoogmoed. Deze leek op een kroon, die heerschappij en macht symboliseert. De awneet, riem geeft Kappara voor de gedachte van het hart. Daarom was de riem ook 32 el lang (de getallenwaarde van het woord ‘hart’ in het Hebreeuws is 32). Slechte gedachten tellen soms zwaarder dan werkelijke overtredingen. Wanneer men werkelijk een Awera (overtreding) heeft begaan, heeft men er verder geen behoefte meer aan. Maar een foute gedachte blijft zeer lang door ons hoofd malen, gelijk een riem om de lendenen gewikkeld is. Daarom geeft de riem Kappara voor verkeerde gedachten.
De broek van linnen gaf Kappara voor incest. ‘Bad – linnen’ in het Hebreeuws betekent ook: ‘zich afzonderen’. Incest pleegt men in afzondering. De kleren van de Kohaniem gaven verzoening voor acht overtredingen. Vier waren zwaar: afgoderij, ontucht, moord en kwaadsprekerij en vier hebben verstrekkende gevolgen, want rechtsverkrachting leidt tot een volslagen corrupte maatschappij. Hoogmoed, slechte gedachten en brutaliteit zijn de basis voor zeer veel overtredingen.
De Talmoed (Sjabbat 31a) vertelt dat er eens een Geer (proseliet) bij Hilleel kwam en zei: ‘Ik wil Joods worden op voorwaarde dat men mij Koheen Gaodol maakt, zodat ik al deze kleren kan dragen. Was deze man vreemd omdat hij alleen maar Joods wilde worden om deze kleren te dragen? Waarschijnlijk had hij door wat voor effecten het dragen van deze kleren had. Hij voelde bij zichzelf dat hij al deze Awerot had begaan en wilde nu met een schone lei beginnen.
► Waarschijnlijk was dit ook de bedoeling van Achasjwerosj toen hij bij zijn grote diner alle kleren van de Hogepriester aandeed, zoals beschreven staat in de Talmoed (Megilla 12a).
Achasjwerosj probeerde hiermee twee misstanden rechtzetten. In Talmoed en Midrasj wordt regelmatig gesteld, dat wanneer men hier op aarde een grote maaltijd maakt, een bepaalde aanklacht in de Hemel wordt ingediend in de trant van: ’Zie, daar beneden wordt een grote maaltijd aangericht maar men heeft niets voor de Hemel bestemd’ (dit geschiedde zelfs bij Avraham toen hij een Beriet-Mila-maaltijd maakte voor zijn zoon Jitschak). Achasjwerosj was bang dat men in de Hemel ontevreden zou zijn over zijn immense maaltijd. Daarom dacht hij dat te kunnen ondervangen door zijn maaltijd in een bepaald opzicht gelijk te maken aan offers op het altaar in de Tempel. Dat zou hem dan de Kappara geven. Daarom gebruikte hij bij zijn maaltijd ook de dienstvoorwerpen uit de Tempel als drinkgerei en bestek. Bovendien trok hij priesterkleren aan en zorgde hij ervoor dat er meer te eten dan te drinken was (gelijkend op de offers op het altaar) en noemde hij zijn dienaren naar de offers. Hij meende hierdoor G’ds woede af te wenden, wanneer het allemaal zou lijken op de offers in de Tempel. Hij hoopte op Kappara door middel van de kleren. De priesterkleding verzoent acht overtredingen. Achasjwerosj had gezien hoe zijn voorganger Belsjatszar (zie het schilderij van Rembrandt) gestraft werd toen hij de Tempelvoorwerpen misbruikte. Daarom dacht hij het beter te doen en tijdens zijn maaltijd zoveel mogelijk gelijkenis met de Tempel te creëren. Hij dacht dat hij tijdens die maaltijd zou functioneren als de Hogepriester in de Tempel en zo verzoening met de Hemel zou bewerkstelligen. Hij meende daardoor de Hemelse aanklacht te ontlopen. Zijn dienaren gaf hij namen naar de offers. Zo meende hij gevrijwaard te zijn voor de Hemelse aanklacht dat hij hier op aarde een grote maaltijd maakte maar niet aan de Hemel had gedacht.
4e alija, 29:1-18. Priesterwijding van Aharon en zijn kinderen wordt begeleid door offers.
5e alija, 29:19-37. De inwijdingsceremonie duurde 7 dagen. Vele offerdetails.
6e alija, 29:38-46. Twee eenjarige rammen werden ieder dag ’s ochtends en ’s avonds gebracht.
7e alija, 30:1-10. Het reukofferaltaar van acaciahout was overtrokken met goud. Twee keer per dag werd een reukoffer gebracht.
► ‘En maak een altaar om daarop reukwerk te brengen’ (30:1). Er waren twee altaren. Het ene verzoende voor het lichamelijke deel van de mens, wanneer het gezondigd had. Op dat buitenste altaar werden dieroffers gebracht die in plaats van de mens kwamen. Dieren lijken een beetje op de mens en kunnen verzoening voor hem brengen. Het altaar lijkt een beetje op de lichamelijke bouw van de mens. De gemiddelde mens is 3 el lang, gelijk de hoogte van het eigenlijke altaar. De dieren die geofferd worden lijken op de dierlijke ziel van de mens en worden in plaats van de dierlijke mensenziel geofferd. Daarom staat er ook in de Tora: ’Een ziel wanneer die een offer brengt’ (Vajikra 2:1).
► Toch heeft ook de Nesjama Kappara nodig. De ziel ondergaat de invloeden van het lichaam, maar kan geen verzoening krijgen door het brengen van een dieroffer omdat ze daar totaal niet op lijkt. De geest van de mens stijgt naar boven en de geest van het dier daalt af (Prediker 3:21). Hoe kan een dier, dat maar tijdelijk leeft, verzoening brengen voor een mensenziel die eeuwig blijft bestaan? Daarom heeft G’d opgedragen nog een apart altaar te maken om daar reukwerk op te brengen, die een heerlijke geur verspreidt om Kappara te geven voor de ziel van de mens die naar boven stijgt als rook van het reukwerk. De ziel groeit van goede daden gelijk het reukwerk uit heerlijke geuren opsteeg. Het reukwerk moest heel fijn gemalen worden, gelijk de Nesjama (ziel) heel subtiel is en ook Kappara nodig heeft om terug te keren naar haar plaats van Oorsprong.
► Het aantal ellen van dit altaar spreekt boekdelen: het moest één el lang zijn, één el breed en twee ellen hoog. Dit waren geen gebroken maten (bijvoorbeeld 1 ½ ) maar hele maten wat symbool staat voor de heelheid van de ziel, gelijk G’ds Eenheid volledig is. Twee el hoogte duidt op de hogere ambities van de ziel. Zij zit in het lichaam, maar reikt tevens hoger. Het rookwerk werd ’s ochtends en ‘s avonds gebracht, want de Nesjama komt `in de ochtend’ bij de mens, de jeugd wanneer het lichaam bloeit. ’s Avonds gaat ze terug naar haar Vader, wanneer de mens overlijdt. Het reukwerk werd ’s ochtends gebracht, bij het schoonmaken van de Menora en ’s avonds wanneer de lichten ontstoken werden. Dit symboliseert wat er iedere dag gebeurt: we krijgen onze ziel ’s ochtends fris terug en moeten de Menora schoonmaken, onze daden richten op spiritualiteit en iedere aantasting door onzuivere motieven wegpoetsen. ’s Avonds, wanneer de ziel naar boven vertrekt, geeft het reukwerk Kappara over de Nesjama zodat ze als het ware ongeschonden en verzoend naar boven kan terugkeren. De gouden kroonrand rond het altaar duidt op de beloning van de Tsaddikiem in de wereld die komen gaat. Zij zullen genieten van de uitstraling van de G’ddelijkheid met de kronen op hun hoofd. Deze kronen waren de `voelhoorns’ die zij verworven hebben op de berg Sinaï toen de Joden uitriepen: ’Wij zullen doen en wij zullen pas later begrijpen’ (Sjabbat 88a). De Talmoed vertelt dat de Joden na de Openbaring op de berg Sinaï al snel deze sieraden (voelhoorns) verloren toen zij het gouden kalf maakten maar de Talmoed (Berachot 17a) geeft aan, dat G’d ze in de toekomst zal teruggeven. Daarom staat hier (30:6) dat het rookwerkaltaar geplaatst moet worden voor de Parochet, die voor de Heilige Arke hangt, voor de Kapporet (deksel), die op de getuigenis ligt, d.w.z. precies tegenover de Heilige Arke aan de buitenkant, hetgeen ons leert dat de kroon van het rookwerkaltaar een hint is voor de kronen waarmee de Tsaddikiem de G’ddelijke uitstraling zullen opvangen. Deze G’ddelijke uitstraling in de Hemel was de bron van de G’ddelijke uitstraling die men hier op aarde opving bij Matan Tora.