Parsja Sjemini 5780

Wajikra/Leviticus 9:1-11:47

Sjemini – de 8e dag. Op de achtste dag van de inwijding van de Tabernakel verschijnt G’ds Majesteit. Hemels vuur verteert het offer. Twee zonen van Aharon brengen vreemd vuur. HaSjeem (G’d) treft hen. Bedwelmende drank is verboden voor dienstdoende kohaniem (priesters). Dieren met gespleten hoeven, die bovendien herkauwen, zijn rein. Vissen moeten vinnen en schubben hebben. 24 soorten vogels worden verboden. Van insecten mag men slechts 4 soorten sprinkhanen eten.

Koheen, 9:1-16. Aharon brengt zond- en brandoffer.

► Na de zeven dagen van de inwijding van de Tabernakel was de achtste dag bestemd voor de openbaring van G’d aan het volk. Het getal zeven duidt op de natuurlijke orde, zoals de zeven dagen van de week. Het duidt op een menselijke dimensie. Het getal acht geeft het bovenaardse aan. Daarom schuift de briet-mila (besnijdenis) van de achtste dag de Sjabbat terzijde. De briet-mila is een verbond met het G’ddelijke van hogere orde en `overrulet’ de Sjabbat. Het getal zeven is het symbool van het hoogste wat de mens kan bereiken in deze wereld. Het is G’d in relatie tot deze wereld op immanente wijze. Acht duidt op het oneindige. Het Hemelse. Daarom had de harp in de Tempel maar zeven snaren; maar de harp van de Masjie’ach zal acht snaren tellen.

Levi, 9:17-23. Meeloffer en vredeoffer. Aharon doechende = zegende het volk.

► Waarom doechenen wij niet iedere dag, zoals in Israël? Eigenlijk was het doechenen onderdeel van de Tempeldienst. Tegenwoordig komen onze gebeden in plaats van de offers. Maar omdat wij vrezen, dat onze tefillot (gebeden) van weinig niveau en kwaliteit zijn, hoeven wij eigenlijk helemaal niet meer te doechenen. In Israël staat de awodat haSjeem (religie) op een veel hoger niveau. Daarom bleef het daar de minhag = gewoonte om iedere dag te doechenen.

3e alija, 9:24-10:11. Een Hemels vuur daalde af om de offers te verteren. Nadaw en Awihoe brachten vreemd vuur. G’ds vuur verteerde Nadaw en Awihoe van binnen. Aharon zwijgt. Twee neven verwijderen de lichamelijke overschotten. Kohaniem mogen geen lang haar of gescheurde kleren dragen. Tijdens de dienst mochten zij het Misjkan niet verlaten. Dronkenschap is uit den boze.

Mosje zei tegen Aharon: “Dit is wat G’d zei: Door diegene die Mij nabij zijn, zal Ik geheiligd worden en voor het oog van het hele volk zal Ik geëerd worden; Aharon zweeg.”

► Volgens Rasji zei Mosje Aharon dat hij wist dat de Tempel geheiligd zou worden door mensen die het meest G’d nabij zijn. Mosje dacht eigenlijk, dat de Kiddoesj Hasjem – de heiliging van G’ds Naam of door hem of door Aharon zou plaatsvinden. Nu zag hij echter in, dat Nadaw en Awihoe groter waren dan hij en Aharon.

In eerste instantie geeft Rasji’s als verklaring voor de dood van Nadaw en Awihoe, dat zij brutaal waren geweest tegenover Mosje om te paskenen (halachisch te beslissen) in zijn aanwezigheid, hetgeen als een chotspe van de hoogste orde wordt gezien. Nu staat er dat G’d geheiligd wordt door diegenen die Hem nabij zijn. De Tora Temima antwoordt dat, wanneer er geen Kiddoesj Hasjem zou zijn geweest, ze in ieder geval niet in de inwijdingsdagen van het Misjkan zouden zijn gestorven. Het was immers een tijd van vreugde. Bovendien zouden ze niet in het Misjkan zijn gestorven terwijl zij nu “stierven voor G’d”. Die tijd en plaats waren nodig voor een Kiddoesj Hasjem.

De bouw van het Misjkan, de afdaling van de Sjechina en het brengen van offers had slechts tot doel Kappara (verzoening) te doen voor de awerot van de Bnee Jisra’eel. Nu kon men menen dat met al deze verzoeningsgelegenheden men verder niet bang zou hoeven zijn om overtredingen te begaan, omdat er altijd een mogelijkheid was voor Kappara en `aflaat’. Daarom heeft G’d duidelijk gemaakt dat al deze rituelen de mensen die expres de Mitsvot overtreden niet kunnen redden. Het is algemeen bekend dat alleen mensen die per ongeluk gezondigd hadden, verzoening konden krijgen in de Tempel. Nadaw en Awihoe waren grote Tsaddikiem. Desondanks konden alle rituelen hen niet redden van hun opzettelijke overtredingen. Zij voelden zich hoger dan Mosje. G’d kent geen klassenjustitie. Ook zij werden aangepakt.

Nadaw en Awihoe waren zeer begaafde mannen, die in feite op een hoger spiritueel niveau stonden dan Mosjé en Aharon. Dit ligt ook aangeduid in hun namen. Nadaw betekent dat hij van adellijke afkomst was, nediwoet. Awihoe geeft aan dat hij de ‘vader’ van het Joodse volk had kunnen worden. Aan de andere kant waren ze teveel van hun eigen grootheid overtuigd. Omdat ze grote geleerden waren, meenden zij uit de Tora te kunnen afleiden, dat ze hun eigen vuur op het altaar moesten plaatsen hoewel op de achtste dag vuur van Boven afdaalde. Volgens de Midrasj (Wajikra Rabba 20:9) maakten zij zich aan nog veel meer overtredingen schuldig. Allereerst waren ze ongetrouwd. Bovendien goten zij geen water over hun handen en voeten voordat zij het Heiligdom binnengingen. Ze droegen ook niet de voorgeschreven priesterkleren. Ze brachten eigen vuur en consulteerden noch Mosjé noch Aharon of dit wel juist was. Ze bespraken het niet eens met elkaar. Zij verlangden zó intens naar een ontmoeting met de Sjechiena, G’ds Aanwezigheid, dat ze het Allerheiligste binnenliepen om het reukwerk, ketoret, te brengen.

► Het Jodendom is een doe-religie. Het gaat om het aardse hier en nu en niet om hoogzweverij met mystieke zweem. Nadaw en Awihoe waren hoogstaande geesten. Maar zij gingen niet mee in de ware bedoeling van het Jodendom. G’d wilde wonen temidden van het Joodse volk. De heiligheid zou afdalen naar de aarde. Nadaw en Awihoe gingen juist de tegenovergestelde richting, van beneden naar boven. Daarom trouwden zij ook niet omdat ze zich niet wilden verlagen tot een huwelijk en ook geen nesjommes (zielen) op de wereld wilden laten afdalen. Dit zou daling betekenen. Zij zochten juist stijging.

Ze weigerden hun handen en voeten te wassen voor de Tempeldienst omdat dit het symbool is van het heilige en zuivere van het aardse doen en laten. Zij droegen geen kleding omdat een profeet in hoogste staat van extase juist de neiging heeft om zich los te maken van alle aardse beperkingen. Religieuze gevoelens ontsproten uit hun binnenste. Een hoge vorm van inspiratie; maar net als vuur moet dat geleid en getemd worden om niet tot excessen te vervallen. Dát was het vreemde vuur, dat ze brachten op het altaar. Enthousiasme is goed maar moet evenals vuur in goede banen geleid worden. Vuur is een verwoestend element als het niet in de hand wordt gehouden. Zo ook religieus enthousiasme. Mooi maar gevaarlijk. Zij waren zo vervuld van hogere vervoering dat ze van extase stierven. Ondanks hun goede intenties daalde er een vuur uit de Hemel neer, dat alleen hun ziel verteerde maar hun lichaam intact liet.

4e alija, 10:12-15. Eten van de offers opgedragen.

5e alija, 10:16-20. Mosje wordt kwaad omdat ze niet van de offers aten. Aharon verdedigt zijn zoons door op hun treurende status te wijzen.

6e alija, 11:1-32. Reine en onreine dieren.

7e alija, 11:33-47. ‘Vin en schub in het water’.

► Wij mogen veel dingen niet eten. Kasjroet is één van die vele voorschriften, die ons er constant aan herinneren, dat we Joods zijn. Waarom heeft G’d zoveel niet‑kosjere dieren geschapen? De Midrasj geeft hierop als antwoord, dat dit een test, een beproeving vormt. HaSjeem wil kijken of wij voldoende wilskracht hebben om van treife af te blijven. Toch mogen wij niet menen, dat wij veel tekort komen. De Midrasj Tanchoema, stelt, dat HaSjeem zegt, dat voor ieder plezier dat door de Tora verboden wordt, iets vergelijkbaars weer toegestaan is. HaSjeem zegt: “Ik heb jullie verboden om bloed te eten. Maar toch heb Ik jullie toegestaan om lever te eten, die vol zit met bloed. Ik heb jullie verboden chazier (varken) te eten. Maar daartegenover heb Ik de vis ‘sjiboeta’ (volgens sommigen: tonijn) toegestaan, die smaakt naar varkensvlees. Vet van runderen heb Ik jullie verboden maar jullie mogen wel vet van wild, zoals herten en reeën, eten.”

We komen dus niets tekort. Toch heeft kasjroet een diepere betekenis. Dat staat aangeduid aan het eind van de sidra:”Ik ben Uw G’d, U zult Uzelf heiligen en U zult heilig zijn omdat Ik heilig ben”. Kosjer eten geeft ons extra kedoesja. Dit zien we bij Daniël, die in de leeuwenkuil geworpen werd.

► Op aandringen van zijn hovelingen vaardigde de Perzische koning Darius een besluit uit, dat ieder die in de komende dertig dagen zou bidden tot een andere macht dan de koning zelf, gestraft zou worden. Op die manier hoopten zij een val uit te zetten voor Daniël. Maar Daniël bleef drie keer per dag dawwenen in de richting van Jeroesjalajiem. Zijn vijanden verklikten hem bij de koning. Darius hield veel van Daniël maar kon de druk van zijn hovelingen niet weerstaan; hij moest Daniël veroordelen tot de leeuwenkuil. Na een slapeloze nacht haastte Darius zich naar de leeuwenkuil: “Was de G’d, die u constant dient, in staat om u te redden uit de leeuwenkuil?”. De rest is bekend. De Zohar legt uit dat de leeuwen Daniël geen kwaad konden doen vanwege de grote kedoesja, die hij uitstraalde omdat hij nooit treife had gegeten.

Maar ook de kasjroet‑details spreken boekdelen. Allereerst is de chazier (varken) voor ons verboden, hoewel het varken in ieder geval één kosjer kenmerk heeft: gespleten hoeven. In het Jiddisj zeggen we: een kosjer chazerfisel: hij strekt zijn poten naar voren, alsof hij wil zeggen: kijk eens hoe kosjer ik ben terwijl hij niet herkauwt en daarom treife is. Deze eigenschap van de chazier duidt op een zeer verwerpelijke karaktertrek: hypocrisie. Onze verklaarders leggen uit waarom bij de dieren die een kosjer teken hebben, er eerst het kosjere kenmerk wordt vermeld en pas daarnahet niet‑kosjere kenmerk, zoals bij de kameel, waar eerst staat dat hij wel herkauwend is. Pas daarna staat dat hij geen gespleten hoeven heeft. Men kan zich afvragen waarom niet eerst het onreine kenmerk bij deze dieren wordt vermeld.

Volgens Reb Efrajim Luntzits vermeldt “de Tora eerst het reine kenmerk, omdat juist het reine kenmerk onreinheid toevoegt aan hun niet‑kosjere status, zoals onze Chagamiem hebben gezegd bij Esau, dat hij vergeleken kon worden met een chazier, die zijn poten uitstrekt om te laten zien hoe kosjer hij is, terwijl hij in het geniep een grote bedrieger is. Deze schijnheiligheid is nog veel erger dan oprechte oneerlijkheid. Daarom begint de pasoek eerst met een rein kenmerk bij deze onreine dieren, om ons te waarschuwen voor de valstrik die juist dat ene kosjere kenmerk vormt. Nog een ander aspect van de kosjere kenmerken vinden we bij de ooievaar (11:19). De chasida, ooievaar, wordt tussen de onreine dieren opgesomd. De Talmoed vraagt: “Waarom wordt zij chasida genoemd? En het antwoord luidt: omdat zij goed is voor haar soortgenoten”. Waarom de chasida dan toch treife is? Het lijkt toch heel goed wanneer men aardig is voor de ander. Maar als men alleen maar goed is voor de eigen soortgenoten, men slechts `selectief sympathiek’ en in genegenheid discrimineert, is men `treife’ omdat men zich alleen om de eigen soortgenoten bekommert.

► Fysiek gesproken is de mens een ‘sophisticated’ dier. Het verschil ligt op het geestelijk vlak. De mens is in essentie een moreel wezen. Dieren denken niet na over pro’s en contra’s in morele zin. Op zedelijk terrein is de mens alleenheerser. Wanneer de grens tussen mens en dier dreigt te vervagen, maant de Tora ons tot voorzichtigheid. De mens moet er zorg voor dragen dat moraliteit en spiritualiteit in denken, spreken en handelen de boventoon blijven voeren. De balans tussen hoger en lager in de mens is zeer delicaat. De mens draagt van nature vele dierlijke aspecten in zich. De vraag is hoe de mens ervoor kan waken dat het geestelijke de leidraad blijft bij zijn levensbeslissingen. Het dierlijke in de mens is niet per definitie slecht maar dient wel zorgvuldig in goede banen geleid te worden. Rabbiner Hirsch omschrijft het begrip heiligheid met een iets andere nuance. Heiligheid betekent openstaan voor het G’ddelijke in de wereld, G’d binnenlaten in het privéleven, zelfs in de meest intieme aangelegenheden. De mens moet dus een sfeer creëren waarin dit mogelijk wordt. Zoogdieren, die zowel herkauwen als gespleten hoeven hebben, behoren tot de meer passieve diersoorten, eten geen vlees maar zijn herbivoren (planteneters). Wat doet een koe – als prototype van het kosjere dier – de hele dag? Kauwen en herkauwen. Koeien maken een weinig actieve indruk, zijn niet wild, doden geen andere dieren en zijn een toonbeeld van passiviteit. Het typisch dierlijke instinct lijkt bij de koe weinig tot ontwikkeling te zijn gekomen. De bouw van de poot is niet geschikt om te doden. Daarom is hij kosjer.

► In de mystieke literatuur wordt uitgelegd, dat de spijswetten eigenlijk niet zozeer een dieet voor de ziel zijn maar veel eerder het lichaam van de mens van iedere dierlijke bezoedeling moeten zuiveren. Het lichaam is het instrument van de ziel, waarmee ons hoogste mensaspect met de aardse omgeving kan communiceren. Wij moeten het lichaam zo zuiver mogelijk houden zodat de ziel met een minimum aan fysieke obstakels door het lichaam heen haar geestelijk licht kan laten schijnen op de materiële wereld. In de Kabbala wordt de ziel vergeleken met een diamantslijper, die afhankelijk is van de kwaliteit van zijn instrumenten (i.c. het lichaam). Hoe kundig hij ook is, er hoeft maar een klein manco of gebrek in zijn instrumentarium te zijn en zijn producten bezitten niet meer die topkwaliteit, die zij idealiter gehad zouden kunnen hebben.

Hetzelfde geldt voor het menselijk lichaam. Kosjer eten zorgt voor een optimale ‘loepzuiverheid’ van het ‘vehikel’ van de ziel. Maimonides werd eens gevraagd hoe het kwam, dat de mensen uit zijn tijd zo weinig gevoel voor religie hadden. Zijn antwoord luidde, dat dat voornamelijk kwam omdat men de spijswetten niet meer goed in acht nam. Deze kennis is geen wetenschappelijke, experimentele kennis maar werd ons geopenbaard op de berg Sinaï. Om deze hoogste graad van psychosomatische reinheid te bereiken, heeft G’d de spijswetten gegeven, die tot op de dag van vandaag in brede kring nog in acht worden genomen.

Reacties zijn gesloten.