Wajikra/Leviticus 12:1-15:33
Rabbi Sacks: bestaat er zoiets als Lasjon Tov?
De wijzen begrepen tsara’at, het thema van de parasja van deze week, niet als een ziekte, maar als een wonderbaarlijke publieke blootstelling aan de zonde van lesjon hara’, het slecht spreken over mensen. Jodendom is een aanhoudende meditatie over de kracht van woorden om te helen of te schaden, te herstellen of te vernietigen. Net zoals G-d de wereld met woorden schiep, zo kunnen wij relaties met woorden creëren en vernietigen.
De rabbijnen zeiden veel over lesjon hara, maar vrijwel niets over het (logisch) gevolg, lasjon tov, “goed-sprekerij”. De uitdrukking komt noch in de Babylonische Talmoed, noch in de Talmoed Jeroesjalmi voor. Het komt alleen voor in twee midrasj passages waar het verwijst naar het prijzen van G-d. Maar lesjon hara betekent niet slecht praten over G-d. Het betekent slecht spreken over mensen. Als het een zonde is om slecht over mensen te spreken, is het dan een mitswa om goed over hen te spreken? Mijn argument is dat dat zo is, en om dit aan te tonen zullen we een reis door de bronnen maken.
In Misjna Awot, Spreuken der Vaderen (2:10-11) lezen we het volgende:
Rabbi
Jochanan ben Zakkaj had vijf vooraanstaande) volgelingen, namelijk Rabbi Eliëzer ben Horkanos, Rabbi Jehosjoea ben Chananja,
Rabbi José de priester, Rabbi Sjimon ben Netanel en Rabbi Elazar ben Arach.
Hij placht hun goede eigenschappen op te sommen: Eliëzer ben Horkanos: een
gepleisterde put die nooit een druppel verliest. Jehosjoea ben Chananja:
gelukkig degene die hem ter wereld bracht. José de priester: een vrome man.
Sjimon ben Netanel: een man die bang is een zonde te begaan. Elazar ben Arach:
een altijd stromende bron.
De praktijk van Rabban Jochanan in het prijzen van zijn volgelingen lijkt echter in tegenspraak te zijn met een Talmoedisch principe:
Rav Dimi, een broer van Rav Safra zei: Laat niemand ooit zijn buurman prijzen, want lof zal leiden tot kritiek. (Arachin 16a)
Rasji geeft twee verklaringen voor deze uitspraak. Nadat hij buitensporige lof heeft uitgesproken [jotér midai], zal de spreker er zelf toe komen om zijn opmerkingen te kwalificeren en terwille van het evenwicht toe te geven dat de persoon waarover hij spreekt ook fouten heeft. Als alternatief zullen anderen op zijn fouten wijzen. Voor Rasji is de cruciale overweging, is de lof oordeelkundig, accuraat, waar, of is die overdreven? Indien het eerste het geval is, is het toegestaan; in het laatste geval is het verboden. Blijkbaar was Rabban Jochanan zo zorgvuldig om niet te overdrijven.
Rambam ziet de dingen echter anders. Hij schrijft: “Wie goed spreekt over zijn naaste in de aanwezigheid van zijn vijanden, is schuldig aan een secundaire vorm van kwaadsprekerij [awak lesjon hara], omdat hij hen zal uitdagen om kwaad over hem te spreken” (Hilchot Deot 7: 4). Volgens Rambam is het niet de vraag of de lof gematigd of buitensporig is, maar de context waarin het wordt uitgesproken. Als het wordt gedaan in aanwezigheid van vrienden van de persoon over wie je spreekt, is het toegestaan. Het is alleen verboden als je onder zijn vijanden en lasteraars bent. Lof wordt dan een provocatie, met slechte gevolgen.
Zijn dit slechts twee meningen of staat er iets dieperliggend op het spel? Er is een beroemde passage in de Talmoed die bespreekt hoe men de lofprijzingen van een bruid op haar bruiloft moet zingen:
Onze rabbijnen leerden: hoe moet je dansen voor de bruid [d.w.z. wat behoort men te zingen]? De volgelingen van Hillel zijn van mening dat je op een bruiloft moet zingen dat de bruid mooi is, of ze dat nu is of niet. Sjammai’s volgelingen zijn het daar niet mee eens. Ongeacht de gelegenheid, vertel geen leugen. “Noem je dat een leugen?”, antwoordden de Hillelieten. “In de ogen van de bruidegom althans is de bruid wel mooi.”
Waar het hier echt om gaat is niet alleen het temperament – puriteinse Sjammaiten versus goedaardige Hillelieten – maar twee opvattingen over de aard van taal. De Sjammaiten beschouwen taal als een manier om uitspraken te doen die waar of onwaar zijn. De Hillelieten begrijpen dat taal meer is dan verklaringen afleggen. We kunnen taal gebruiken om aan te moedigen, in te leven, te motiveren en te inspireren. Of we kunnen die gebruiken om te ontmoedigen, in diskrediet te brengen, te bekritiseren en te deprimeren. Taal doet meer dan informatie overbrengen. Het brengt emotie over. Het creëert of verstoort een gemoedsstemming. Het gevoelige gebruik van spraak omvat sociale en emotionele intelligentie. Taal, in de beroemde weergave van J.L. Austin, kan zowel performatief als informatief zijn.
Het argument tussen Hillel en Sjammai is vergelijkbaar met dat tussen Rambam en Rasji. Voor Rasji, net als voor Sjammai, is de belangrijkste vraag over lof: is het waar of is het overdreven? Voor Rambam en Hillel is de vraag: wat is de context? Wordt het gezegd onder vijanden of vrienden? Zal het warmte en achting scheppen of afgunst en wrok?
We kunnen nog een stap verder gaan, want het meningsverschil tussen Rasji en Rambam over lof kan te maken hebben met een meer fundamenteel meningsverschil over de aard van het gebod: “Je zult je naaste liefhebben als jezelf” (Wajikra – Lev. 19:18). Rasji interpreteert het gebod als volgt: doe je naaste niet wat je niet zou willen dat hij jou zou doen (Rasji op Sanhedrin 84b). Rambam zegt echter dat het gebod de plicht omvat “om hem te loven” (Hilchot Deot 6:3). Rasji ziet duidelijk de lof van iemands buurman als optioneel, terwijl Rambam het binnen het gebod van de liefde ziet vallen.
We kunnen nu een vraag beantwoorden die we aan het begin hadden moeten stellen over de Misjna in Awot die spreekt over de volgelingen van Jochanan ben Zakkai. Avot gaat over ethiek, niet over geschiedenis of biografie. Waarom vertelt ze ons dan dat Rabban Jochanan volgelingen had? Dat is natuurlijk een feit en niet een waarde, een stukje informatie, geen aanwijzing hoe je moet leven.
We kunnen nu echter zien dat de Misjna ons inderdaad iets heel diepzinnigs vertelt. De allereerste uitspraak in Avot bevat het principe: “Zorg voor veel volgelingen.” Maar hoe creëer je volgelingen? Hoe inspireer je mensen om te worden wat ze kunnen worden, om hun volledig potentieel te bereiken? Antwoord: Door te handelen zoals Rabban Jochanan ben Zakkai deed toen hij zijn studenten prees door hun specifieke sterke punten te laten zien.
Hij vleide hen niet. Hij wees hen de weg zodat ze hun kenmerkende talenten zouden zien. Eliëzer ben Horkanos, de “bron die nooit een druppel verliest”, was niet creatief maar had een opmerkelijk geheugen – niet onbelangrijk in de dagen voordat de Mondelinge Leer in boeken werd opgeschreven. Elazar ben Arach, de “altijd stromende bron”, was creatief maar moest gevoed worden door bergstromen (jaren later scheidde hij zich af van zijn collega’s en vergat hij alles wat hij had geleerd).
Rabban Jochanan ben Zakkai had een Hillel-Rambam opvatting over lof. Hij gebruikte die niet zozeer om te beschrijven als wel om te motiveren. En dat is lasjon tov. Kwaadsprekerij haalt ons naar beneden, lovende uitingen helpen ons groeien. Kwaadsprekerij brengt mensen naar omlaag, loffelijke bewoordingen richt hen op. Geconcentreerde, doelgerichte lof, bezield door een weloverwogen oordeel van individuele sterke punten en ondersteund door vertrouwen in mensen en hun potentieel, is wat leraren groot maakt en hun volgelingen groter dan zij anders zouden zijn geweest. Dat is wat we leren van Rabban Jochanan ben Zakkai.
Dus er is zoiets als lasjon tov. Volgens Rambam valt het onder het gebod van “Heb je naaste lief als jezelf’.” Volgens Avot is het een manier om “veel volgelingen te kweken”. Het is net zo creatief als lesjon hara destructief is.
Het goede in mensen zien en ze dat vertellen, is een manier die eraan bijdraagt dat dit echt het geval wordt, waardoor men iemand wordt die helpt bij hun persoonlijke groei. Is dat het geval, dan moeten we niet alleen G-d loven, maar ook mensen prijzen.