Parsja Behar-Bechoekotaj 5780

Wajikra/Leviticus 25:1-27:34

Niets

Joel Erwteman

Mensen zijn naar hun aard gewend om actief te zijn. In het begin van Bereshiet, bij de schepping van de mens, vertelt Tora ons wat de essentie is van het zijn van een mens (Bereshiet 1:27-28):

ויברא אלקים את־האדם בצלמו … ויברך אתם אלקים ויאמר להם אלקים פרו ורבו ומלאו את־הארץ וכבשה ורדו בדגת הים ובעוף השמים ובכל־חיה הרמשת על־הארץ

Gd schiep de mens naar Zijn evenbeeld  … en zegende hen door ze te zeggen: wees vruchtbaar en talrijk en vul het land, eigen het je toe – heers over de vissen in de zee, de vogels van de hemel en het wild dat kruipt over het land.

Vanaf de eerste voet die de mens op aarde zet is hij bezig zich de aarde eigen te maken. Wij scheppen, net als Gd de wereld schiep – de wereld waarin wij leven is voor een groot deel onze eigen creatie. Zoals met zoveel dingen, erkent Tora deze drijfveer, maar probeert het deze tegelijkertijd te kanaliseren. We zien dit bij de mitswa van het houden van shabbat. De Tora zegt (Shemot 20:8-10):

זכור את־יום השבת לקדשו: ששת ימים תעבד ועשית כל־מלאכתך: ויום השביעי שבת לה אלקיך לא־תעשה כל־מלאכה…

Herinner je shabbat door het heilig te maken. Zes dagen moet je werken en al je arbeid verrichten, maar de zevende dag is voor Gd – daarop zal je geen arbeid verrichten.

De Tora geeft ons hier een dubbele instructie: Zes dagen lang kunnen en moeten wij werken. Maar net als Gd op een gegeven moment ophield met scheppen (“rustte”) moeten ook wij op enig moment een pas op de plaats maken.

De Or Hachaim (Ḥayyim ben Moshe ibn Attar, Meknes 1696 – Jeruzalem 1743) vraagt zich af waarom de Tora ons hier opdraagt om te werken. Dat lijkt niet alleen overbodig (we hebben geen opdracht nodig om aan de gang te blijven) het lijkt ook strijdig met het idee dat ons doel is om ons leven te heiligen. Shabbat doet dat. Onze dagelijkse beslommeringen leiden ons eigenlijk alleen maar af.

In zijn antwoord trekt hij een parallel met de parasha van deze week, waar de met shabbat vergelijkbare mitswa van Shemita, het laten braak liggen van het land in het zevende jaar, wordt gegeven. De Tora schetst de begrijpelijke twijfel van het Joodse volk over wat ze in het Shemita jaar moeten eten, als ze het land in dat jaar niet mogen bewerken. De pasoek zegt daarop (WaJikra 25:21):

וצויתי את־ברכתי לכם בשנה הששית ועשת את־התבואה לשלש השנים:

Ik zal dan jullie Mijn zegen sturen in het zesde jaar zodat het een oogst zal opleveren voor drie jaar

De implicatie hier is dat Gd zal zorgen voor wie Shemita houdt. Maar dat gebeurt niet zomaar. Voordat er een rijke oogst zal zijn zal het land moeten worden bewerkt en zal alles gedaan moeten worden om de oogst binnen te halen. Op dezelfde wijze, suggereert de Or Hachaim, geldt dat wie shabbat zal willen kunnen beleven, de rest van week zal moeten werken om dat mogelijk te maken. Ons dagelijks werk, de jaren van oogsten en arbeid staan ten dienste van rust.

Het is niet gemakkelijk om onszelf zo te zien. Zeker de moderne mens ontleent een belangrijk deel van zijn identiteit aan de dingen die hij doet –  niets doen is ons vreemd. Het lijkt daarom te zijn dat Tora ons in het begin van de parasha een extra steun in de rug geeft.

Bij de introductie van de regels van Shemita zegt de pasoek (WaJikra 25:1):

וידבר ה אל־משה בהר סיני לאמר

Toen zei Gd op de berg Sinai het volgende

De vetgedrukte tekst lijkt overbodig: volgens onze overlevering zijn alle geboden gegeven op Sinaï. De Sifra(als geciteerd door Rashi) verklaart dat deze toevoeging dient als aanwijzing: net als alle details van Shemita op Sinai zijn gegeven, zo zijn ook de details van alle andere mitswot op Sinaï gegeven. Maar dat lost maar een deel van het probleem op. Waarom zou de Tora die algemene aanwijzing nu juist bij Shemita willen geven.

Een mogelijk antwoord ligt besloten in wat wij eerder zagen. In zekere zin is de kunst van het niets doen een van de moeilijkste dingen die er is. De Tora benadrukt om die reden dat  juist die mitswa tot de kern behoort van onze verhouding met Gd. Door niets te doen realiseren wij dat werk niet ons hele leven is, dat er méér is, dat we ons leven kunnen heiligen door even afstand te nemen en ons te richten op wat in het leven echt belangrijk is.

Dat is een troostende gedachte in een tijd waarin wij meer stilstaan dan ons lief is. Wellicht kijken wij hier ooit nog op terug als een tijd om te koesteren.

Reacties zijn gesloten.