Het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap geeft een nieuw gebedenboek uit, een sidoer voor sjabbat en voor door de week, in één band, met als titel: Chemdat Jamiem / Sjesjet Jamiem. Het gebedenboek is geredigeerd en geordend door Ruben Vis. Over de totstandkoming ervan schreef hij een verantwoording, dat in feuilleton-vorm verschijnt. Deze week kijken we naar de eerste aanzet om tot een nieuwe sidoer te komen en naar de problemen bij het maken van de sidoer Siach Jitschak met de vertaling van Dasberg.
Reageren? Stuur een e-mail naar [email protected]
Wil je de nieuwe sidoer aanschaffen? Ga naar WIZO Giftshop.
Eerste aanzet
In 2007 werd door het houden van een enquête de eerste aanzet gegeven om tot een nieuwe sidoer te komen. Iedereen kon zijn mening, commentaar, ideeën, correcties, omissies geven over de sidoer en waar deze in een nieuwe uitgave aan zou moeten voldoen. De reacties zijn door het NIK gebundeld in een ordner en later in een Excel sheet gezet. Al langer leefde het gevoel dat de sidoer die in Nederland werd gebruikt aan vernieuwing toe was. Al vanaf begin jaren ’70 was er in Israel de sidoer Rinat Jisraël; die was modern. Maar wij in Nederland hadden nog steeds een sidoer die in wezen vooroorlogs was en de zoveelste herdruk was van een gebedenboek dat niet meer dan zeven stuivers mocht kosten, en daarom de zevenstuiverstefille werd genoemd.
“Iedere generatie heeft zijn eigen gebedenboek”.[1] Daarmee opent het voorwoord van de Zwitserse Siddur Schma Kolenu die een belangrijke zo niet cruciale rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de sidoer Chemdat Jamiem / Sjesjet Jamiem. Wie naar de Nederlandse situatie kijkt, zal constateren dat de realiteit heel anders is.
De sidoer (gebedenboek) voor de Nederlandse Joden is in essentie de Aresjet Sefatajiem, de tefille[2] van Gabriel Izak Polak (1803-1869), die in 1872 al zijn zesde druk beleefde[3] en die nog in 1937 enigszins is gemoderniseerd door de godsdienstonderwijzer en voorzanger Salomon Poons.
Volgens de Joodse Canon in het hoofdstuk over de Zevenstuiverstefille, kwam in 1852 Gabriël Polak met een nieuwe editie, waarbij de vertaling nu ‘up to date’ was, die de basis vormde voor talloze herdrukken en bewerkingen en uiteindelijk als de ‘zevenstuiverstefille’ bekend kwam te staan. Dit is: Seder tefilot lechol hasjana kematkonet hasidoer hanoda me’az besjem Rosj Chodesj tefilot, uitg. weduwe David Proops & J.L. Joachimsthal, 5612-1852, in UB Universiteit van Amsterdam. Maar dit gebedenboek is a. een herdruk van 1842 en b. in tegenstelling tot wat de Joodse Canon schrijft, niet vertaald, gelijk ook geldt voor alle opvolgende Aresjet Sefatajiem-edities tot 1977. In 1842 staat in het gebed voor de koning de naam van de koning niet ingevuld. Er staat ploni, het Hebreeuwse equivalent van X, niet Willem II, en er staan een paar aanwijzingen en teksten volgens Minhag Polin als alternatief in, wat dus mogelijk erop duidt dat de uitgave voor een internationalere markt was bestemd dan louter Nederland. Als dit het geval is, in hoeverre is er dan sprake van een gebedenboek puur volgens de Nederlandse of Amsterdamse minhag?
Na de oorlog werd de laatste vooroorlogse editie van het gebedenboek door David Hausdorff van een aan Munks Die Welt der Gebete ontleende inleiding voorzien, kreeg het in de achtereenvolgende drukken kleine modificaties en werd het sinds de laatste onvertaalde editie van 1972 uitgebreid met door de godsdienstonderwijzer en mohel Isaac de Groot in 1937 verzamelde gebeden[4]. In 1977 werd de tefilla opnieuw uitgegeven met de vertaling van Isaac Dasberg, Siach Jitschak, naast de bestaande Hebreeuwse tekst.
Weliswaar kwamen er rond de 19-20e eeuwwisseling drie vertaalde gebedenboeken bij: Imre Lev en Hegyon Nefesj van opperrabbijn Lion Wagenaar, en Tefilot Jisraël van opperrabbijn Joël Vredenburg. Maar na de oorlog bleef het bij de Aresjet Sefatajiem.
Iedere generatie heeft zijn gebedenboek, die uitspraak doet voor de Nederlandse Joden al honderd jaar geen opgeld.
‘naast een bestaande Hebreeuwse tekst’
In een notitie (2010) voor de Permanente Commissie ter beantwoording van de vraag wat er beschikbaar was aan materiaal en wat daar bij zou moeten komen, bleek meteen het grootste probleem: hoe te komen aan een betrouwbare voor Nederlands gebruik geschikte digitale Hebreeuwse tekst van alle gebeden?
De Nederlandse vertaling – waarvan toen nog werd uitgegaan dat deze opnieuw in het gebedenboek zou worden opgenomen – is door middel van OCR (optical character recognition) wel digitaal te maken, maar er is geen mogelijkheid om het Hebreeuws van de Aresjet Sefatajiem, de Nederlandse sidoer waar de vertaling van Dasberg, Siach Jitschak, naast is gezet, of van de gebedenboeken van Wagenaar (1901) of Vredenburg (1897), zodanig digitaal te maken dat het bewerkbaar is. Dus moet er elders digitaal materiaal worden verkregen dat qua correctheid moet worden beoordeeld, qua noesach (gebedstraditie) aan de Nederlandse noesach moet worden aangepast en met instructies in een moderne lay-out moet worden neergezet.
Het was hetzelfde probleem waarmee al meer dan veertig jaar geleden werd geworsteld. Veelzeggend zijn de afsluitende woorden uit het voorwoord van Isaac/Jitschak Dasberg op zijn Siach Jitschak sidoer waarin hij zijn medewerkers bedankt voor de hulp bij “… de moeilijke taak … bij de correctie en het pas- en persklaar maken van de Nederlandse tekst naast een bestaande [mijn cursivering] Hebreeuwse tekst.” Ook in correspondentie met de Permanente Commissie meldt Dasberg stagnatie die wordt veroorzaakt “door de buitengewone moeilijkheden om de bestaande Hebreeuwse tekst en de nieuwe vertaling parallel van elkaar in een nieuwe uitgave te plaatsen.”[5]
Pas wanneer het digitale tijdperk zou worden ingegaan, zou de moeilijke uitdaging, namelijk om de Nederlandse vertaling gelijk te laten lopen met de Hebreeuwse tekst op de er tegenoverliggende pagina, met veel groter gemak kunnen worden overwonnen.
De Nederlandse vertaling heeft meer woorden en dus meer ruimte nodig dan het Hebreeuws. Het Hebreeuws heeft meerdere woorden in één woord, waar het Nederlands meerdere woorden nodig heeft, zoals awotenoe – onze aartsvaders; jewarechecha – je zult gezegend zijn. Weliswaar nemen de klinkers in het Hebreeuws minder ruimte in dan in het Nederlands, maar daar staat tegenover dat het Nederlands in een kleiner letterformaat kan worden afgedrukt dan het Hebreeuws omdat de klinkers in het Hebreeuws uit niet meer dan een of twee of drie puntjes bestaan of uit een liggend streepje, en in het Nederlands uit een letter die even groot is als de medeklinker.
Maar ook zonder vertaling –
verderop zal blijken dat en waarom Chemdat
Jamiem / Sjesjet Jamiem geen vertaling heeft – is een niet-digitale
tekst onhandig. De bladspiegel is niet te wijzigen; het lettertype met soms
afgereden loden letters is wat het ooit, honderd jaar geleden, was en het
onderscheid tussen regulier en afwijkend is niet te maken door met grijsvlakken
te gaan werken voor de stukken die bij uitzondering worden gezegd, zoals op
rosj chodesj (nieuwemaandsdag) of in de tien dagen vanaf Rosj Hasjana
(Nieuwjaar) tot en met Jom Kippoer (Grote Verzoendag).
[1] Deze uitspraak is ontleend aan het voorwoord van Sidoer Rinat Jisraël
[2] Het volledige woord voor gebedenboek is sidoer tefilla – ordening van het gebed, veelal afgekort tot sidoer, of zoals in Nederland het gebruik was: tefilla, in de spreektaal: tefille.
[3] Geschiedenis van de Joden in Nederland, h. 6: eerste druk 1852; Meijer: eerste druk 1856, Jaap Meijer, Tolk van ’t Olle Volk, Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan, p. 28, Heemstede, 1984
[4] Ontleend aan: I. de Groot, Sefer Lekol Zeman Gebeden voor Verschillende Tijdstippen, uitg. E. Mozes Azn., drukkerij Hadapas, Amsterdam, 1937
[5] In eerste instantie lijkt te zijn overwogen om de vertaling van Dasberg niet naast een bestaande maar naast nieuwe Hebreeuwse tekst in een gebedenboek te zetten. Bij de Israëlische uitgeverijen Ruben Mass en Keterpress is daar offerte voor gevraagd, maar er is kennelijk niet tot opdrachtverstrekking overgegaan. (Notulen Permanente Commissie, 1975; 139, 171; 1976; 1298)