Sjawoeot 5780

Niet in de hemel

Joel Erwteman

De spanning tussen het hemelse en het aardse is een van de belangrijkste kenmerken van religie. Wij bevinden ons in de rommelige, tijdelijke en stoffelijke wereld, maar richten ons op het onvergankelijke en verhevene, dat vlakbij is, maar tóch onbereikbaar. In de woorden van de tweede pasoek van Bereesjiet:

והארץ היתה תהו ובהו וחשך על־פני תהום ורוח אלהים מרחפת על־פני המים

De aarde was woest en chaotisch, een duisternis boven een afgrond, maar de geest van Gd zweefde [vlak] boven het water.

In de Joodse traditie wordt de Tora als de brug tussen het hemelse en het aardse begrepen. Tora en de mitswot geven ons een mogelijkheid om in het aangezicht van het Gddelijke te leven – zonder dat wij de essentie van het Gddelijke vatten. De Gemara zegt hierover (BT Shabbat, 88b):

אמר רבי יהושע בן לוי כל דיבור ודיבור שיצא מפי הקדוש ברוך הוא יצתה נשמתן של ישראל

R’ Jehoesjoe’a ben Levi zei: bij elk woord dat Gd sprak verliet de ziel van het Joodse volk hen

Evenmin als een mens in de zon kan kijken, kunnen wij rechtstreeks de aanwezigheid van Gd ervaren, onze stoffelijkheid en gegrondheid in de tijd verzet zich daartegen. Dat werpt alleen wel de vraag op waarom Tora dan wel bij ons past. Deze vraag komt aan de orde in het vervolg van de hierboven geciteerde Gemara (BT Shabbat 88b):

אמר רבי יהושע בן לוי בשעה שעלה משה למרום אמרו מלאכי השרת לפני הקדוש ברוך הוא רבונו של עולם מה לילוד אשה בינינו אמר להן לקבל תורה בא אמרו לפניו חמודה גנוזה שגנוזה לך תשע מאות ושבעים וארבעה דורות קודם שנברא העולם אתה מבקש ליתנה לבשר ודם

R’ Jehosjoe’a ben Levi zei: toen Moshe naar boven kwam [om de Tora te ontvangen] zeiden de dienstdoende engelen tegen Gd: Heer van de Wereld! wat doet dit mensenkind in ons midden? Daarop zei Gd: [hij is hier] om de Tora te ontvangen…

De engelen zetten hun protest voort, waarop Gd Moshe in de gelegenheid stelde om zich te verweren. Moshe deed dit door de Aseret HaDibrot een voor een af te gaan en laten zien dat deze niet op de engelen konden slaan:

אמר לפניו רבונו של עולם תורה שאתה נותן לי מה כתיב בה אנכי ה׳ אלקיך אשר הוצאתיך מארץ מצרים אמר להן למצרים ירדתם לפרעה השתעבדתם תורה למה תהא לכם

[Moshe] zei tegen Hem: Heer der Wereld! Wat staat er in de Tora die U mij geeft? “Ik ben Gd, jouw Gd, ik die je uit Egypte verloste” Waarop hij zei tegen tegen [de engelen]: zijn jullie soms naar Egypte afgedaald, zijn jullie soms als slaven onderworpen? Waarom zoude jullie de Tora moeten krijgen?

De Gemara laat hier zien dat Tora niet iets is dat eigenlijk te verheven voor ons is, dat we misschien kunnen bereiken als we ons best doen, maar eerder dat het omgekeerde het geval is. De Tora hoort bij ons, mensen. Blijkbaar is er iets aan ons dat ons uniek geschikt maakt voor Tora.

Een aanwijzing voor wat dit is kan worden gevonden in de Mishna (Berachot 9:5):

ואהבת את ה אלקיך בכל לבבך ובכל נפשך ובכל מאדך. בכל לבבך, בשני יצריך, ביצר טוב וביצר רע

Je moet van Gd houden met heel je hart, heel je ziel en alles wat je hebt. [Wat wordt bedoeld met “heel je hart”] levavecha [met een extra bet, in plaat van libecha?

Daarmee wordt bedoeld dat je van Gd moet houden] met je allebei je instincten: je instinct het goede te doen en je instinct het kwade te doen.

De mens is geschikt om de Tora te krijgen juist omdat hij niet alleen maar verheven is. Juist onze stoffelijkheid en tijdelijkheid stelt ons in staat om het lagere in het hogere te transformeren. De Tora is niet gegeven aan engelen, zoals Chazal zeggen, maar aan ons. Het is deze wereld waarin we leven die we kunnen en moeten verheffen. Dat is de gift van de Tora.

Dit ligt ook besloten in een van de offers die op Shavoe’ot, worden gebracht – de twee broden van de nieuwe tarwe. Hierover zegt de pasoek (WaJikra 23: 17):

ממושבתיכם תביאו לחם תנופה שתים שני עשרנים סלת תהיינה חמץ תאפינה בכורים לה

Uit de plaatsen waar jullie wonen moeten jullie twee broden brengen die opgetild zullen worden, ze moeten worden gemaakt van twee isaron fijn meel en als chamets gebakken worden als eerstelingen voor Gd

De vetgedrukte tekst is hierbij opvallend. Alle offers in de tempel (op het dankoffer na) mochten juist géén chameets bevatten. De Kli Jakar (Shlomo Ephraim ben Aaron Luntschitz, Luntschitz 1550 – Praag 1619), legt op die pasoek uit dat chamets (zie BT Berachot 17a) vergeleken wordt met de jetser hara – het instinct het kwade te doen, of liever: ons aardse instinct. Het is juist dát instinct waarvoor Tora is gegeven. Op de dag dat wij het krijgen van de Tora vieren, past het ons dat over het voetlicht te brengen.

Wij voelen ons soms gevangen in de stoffelijke wereld en verlangen naar het hogere. Het is juist dán goed om te beseffen dat de bouwstenen voor heiligheid ons omringen. Dat de mogelijkheid van het verheffen van ons leven ons juist in deze wereld gegeven is. In de woorden van de Tora (Dewariem 30:11-14):

כי המצוה הזאת אשר אנכי מצוך היום לא־נפלאת הוא ממך ולא רחקה הוא. לא בשמים הוא לאמר מי יעלה־לנו השמימה ויקחה לנו וישמענו אתה ונעשנה… כי־קרוב אליך הדבר מאד בפיך ובלבבך לעשתו

De mitswa die ik je geef is niet te wonderlijk en niet te ver weg. [De Tora] is niet in de hemel, dat je zou zeggen: wie gaat voor ons naar boven, naar de hemel om haar te halen en aan ons te laten horen zodat we er ons aan kunnen houden. … [De Tora] is heel dicht bij je, in je mond en in je hart, om je er aan te houden.

Reacties zijn gesloten.