Waren het werkelijk hutten?

Ieder jaar is het Soekot, maar dat lijkt als we het avondgebed zeggen, wel iedere avond het geval te zijn. Toch zegt de Tora dat we zeven dagen in een hut moeten zitten, niet alle dagen van het jaar. De indruk waaraan deze all year round gedachte uit zou kunnen ontstaan is een passage in ons avondgebed van zowel door de week als op sjabbat en jomtovdagen: oeferos alenoe soekat sjelomecha – spreid over ons uit de soeka van uw vrede. Vragen we iedere avond om een Soeka op te zetten?

Ruben Vis

Soeka heeft een andere betekenis dan slechts de hut waar we in zitten op het feest dat daaraan zijn naam ontleent – Chag Hasoekot – feest van de Soekot. Kie basoekot hosjavti et benee Jisrael – want Ik liet de benee Jisrael in Soekot wonen, toen Ik het Joodse volk uit het land Egypte heb gevoerd.

Waren het werkelijk hutten? Nee, zegt Rasji. Hier worden geen werkelijke hutten bedoeld. Het waren de wolken van Gods heerlijkheid waardoor het Joodse volk werd beschut. Rasji verwijst voor deze opvatting naar Onkelos, naar Midrasj en Talmoed Bavli Soeka 11b.
Dit sluit ook aan op de uitdrukking in ons avondgebed – oeferos alenoe soekat sjelomecha – spreid over ons uit de soeka van uw vrede. Het stuk waarin we deze uitdrukking vinden, staat tussen Sjema en de Amida. Het vormt zelfs een extra beracha in vergelijking met de tekst in het ochtendgebed. 

Echte dikke zwarte duisternis
Waarom zeggen we dit niet in het ochtendgebed? Als we het woord soeka niet letterlijk vertalen als hut maar als bescherming is dit wel te begrijpen. Het avondgebed wordt gezegd als het donker wordt. Het donkere dagdeel vraagt om extra bescherming. In de nacht had men van twee kwaden te vrezen. In een tijd waarin er geen vanzelfsprekende verlichting was in de huizen, op straat of onderweg van de ene naar de andere plaats, was de nacht echte dikke, zwarte duisternis. Dit was het domein van gevaar. In de nacht waren de risico’s groter. Het risico dat onze medemens met slechte plannen ons pad zou kruisen zonder dat we het gevaar zagen aankomen, of het gevaar van een wild dier op jacht naar voedsel. Met de terugkeer na 150 jaar van de wolf in Nederland kunnen we ons daar enigszins een voorstelling van maken.

Daarnaast dreigde gevaar van immateriële aard. Met minder kennis dan vandaag over het menselijk lichaam en over gezondheid, was het geloof in demonen groter dan nu. De nacht was hun domein. En om zich daar tegen te wapenen werd bij het invallen van de avond de Goddelijke bescherming gevraagd. Soeka hier dus in de betekenis van bescherming. Net als de Goddelijke wolk, zoals Rasji de Toratekst interpreteert.

Uitspreiden van Zijn bescherming
Trouwens, met het ontstaan van de COVID-19 pandemie en alle onzekerheid die dit teweeg bracht over hoe het virus zich verspreidt, zien we dat ook vandaag onze kennis over gezondheid en geneeskunde niet alomvattend is. De medische wetenschap kan niet al onze lichamelijke kwalen effectief bestrijden. Soms zijn er voor aandoeningen alleen remmers beschikbaar, levenslange medicatie of moeten we ons tevreden stellen met bestrijding van de pijn. Ook nu nog is in het verlengde van medische zorg onze hoop gevestigd op het uitspreiden van Zijn bescherming over ons.

Werkelijk hutten
Waren het werkelijk hutten? Ja, zegt opperrabbijn Vredenburg. Er wordt weliswaar vaak over Ohel – tent gesproken als het om de huisvesting gaat van het Joodse volk in de woestijn. Maar vaak wil niet zeggen dat het altijd, in alle gevallen, zo is geweest dat er tenten werden opgezet en nooit hutten.

Joel Vredenburg (Amsterdam, 1866-Amsterdam, 1943), was veertien jaar rabbijn in het Rabbinaat van Amsterdam en nadien 25 jaar opperrabbijn van Gelderland. Nauwelijks dertig jaar oud publiceerde een nieuwe vertaling van de Tefilla en een vertaling en verklaring van de Tora. Aan beide moet hij nog jong als hij toen was, jaren hebben gewerkt. De verklaringen die Vredenburg geeft zijn afkomstig uit andere bronnen, soms noemt hij de auteur, zoals Nachmanides, Ibn Ezra, vaak ook niet. En soms, al is het niet gemakkelijk te zien, geeft hij zijn eigen verklaringen. De verklaring op deze pasoek (zin) in de Tora is daar een voorbeeld van.

Misschien
Vredenburg die dus eerst aangeeft dat er soms hutten maar vaak tenten werden gebruikt, zegt: “Kort na de aankomst aan de berg Sinai of op hun tochten, zoals bij de oproer van Korach, zullen ze in ieder geval wel geen woningen van enigszins blijvende aard hebben gehad.” Daarna zien we Vredenburg een eigen verklaring ontwikkelen: “Bij Korach zelf wordt trouwens niet van Ohel maar van Misjkan gesproken; misschien om zijn Levieten-waardigheid [Korach was van de stam Levie]; misschien echter ook omdat het een duurzamer gebouwtje was dan dat van de misschien tot de geringste stand behorende Datan en Aviram.” (Datan en Aviram waren de twee die met Korach in rebellie kwamen tegen het leiderschap van Mosje Rabbenoe.) Vredenburg zegt het voorzichtig, hij gebruikt in één zin drie keer het woord ‘misschien’.

Beter een goede buur
Een duurzamer gebouwtje, vandaar het woord Misjkan. Dit woord, Misjkan, is ook het woord dat de met het Joodse volk meereizende Tempel in de woestijn aanduidt. Dit was om het in campingtermen uit te drukken, geen tent maar een caravan. Een bouwwerk met harde muren, opgebouwd uit planken en palen. De vergelijking met onze Soeka dringt zich op. Misjkan heeft dezelfde stam als Sjechina – de Goddelijke aanwezigheid. Dezelfde term ook als Sjacheen – buurman. We kennen de uitdrukking ‘beter een goede buur dan een verre vriend’. Wat is het verschil? Anders dan de verre vriend is de buurman/vrouw altijd aanwezig. Laten we deze Chag Hasoekot ervaren dat de Sjechina op onze woningen rust, onze tijdelijke Soeka-woning, en op onze woningen door het jaar heen.
Lesjana tova en chag sameach!

Reacties zijn gesloten.