“Probeer mijn Joodse geloofsgenoten niet over te halen christen te worden”

Ruben Vis*

Laat Joden met rust. En probeer mijn geloofsgenoten niet over te halen christen te worden, hier in Nederland of waar dan ook ter wereld.

Nederland is in mei 1945 bevrijd. Van de tien vooroorlogse opperrabbijnen waren er toen nog twee over, de bejaarde en zieke Salomon Heertjes in Brabant, die twee jaar na de oorlog overleed, en Justus Tal, opperrabbijn van Utrecht en Drenthe. Terwijl het Joodse leven was geruïneerd en de opgaven gigantisch waren, stortte Tal zich op het schrijven van een brochure die in de naoorlogse omstandigheden slechts getypt en gestencild werd gepubliceerd. In de zomer van 1945 verscheen ”Voor ons ons jodendom en niet het christendom”.

Verdriet en ergernis

Aan deze rabbijn en zijn geschrift moest ik denken bij het lezen van het artikel ”Onthoud Joodse volk het Evangelie niet” van Hella Rijsdijk, secretaresse van de Stichting Israël en de Bijbel (RD 17-6). Met een mengeling van verdriet en ergernis zag ik dat het RD ruimte had gegeven aan haar pleidooi om het Joodse volk in aanraking te brengen met het Evangelie. „Het is geen menselijk product dat wij graag aan de man willen brengen. Het gaat over de Messias, naar Wie Mozes en de profeten reikhalzend hebben uitgezien”, stelt Rijsdijk.

De joodse opvatting van de Tenach (het Oude Testament) is echter geheel anders. Tal: “Wie spreekt van een wederkomst van de Messias als zou die in de Tenach geprofeteerd zijn, geeft een voorstelling die in strijd is met die van de profeten.”

Opperrabbijn Tal pleit in zijn naoorlogse brochure ervoor om het joodse geloof niet op te geven ten gunste van het christelijk geloof. Hij schrijft: „De hele centralisering in het christendom op de gestalte van de masjiach [Messias] is met de Tenach in strijd. In de Tenach en in het Jodendom is ”de Messias” helemaal niet centraal. God is het centrale; de relatie van de mens gaat naar God uit en naar niets en niemand anders.” Onze joodse geestelijk voorman Justus Tal was thuis in de Thora en de Talmoed, was bedreven in de klassieke letteren en in de geschriften omtrent Jezus en zijn discipelen.

Diepste duisternis

Mijn grootouders hebben alle vier de Shoah overleefd, twee in gevangenschap en twee in onderduik. Na de oorlog hebben zij iets gedaan wat hun ouders, hun grootouders en alle twaalf generaties van mijn voorouders die hier in Nederland woonden niet hebben gedaan. Omdat die generaties het niet hoefden te doen. Na de diepste duisternis te hebben overleefd, nadat hun familie en vrienden hen waren ontnomen, stonden zij voor de vraag: gaan we weer door op het pad van het jodendom of gooien we het geloof, na deze verschrikkingen te hebben doorstaan, overboord? Door de omstandigheden gedwongen stonden zij voor die vraag. Zij kozen ondanks alles wel voor het jodendom. Ze zeiden: „Voor ons is ons jodendom.”

Voor mijn ouders gold hetzelfde. Hun kinderjaren beleefden zij gedurende de oorlog. Toch kozen ze ervoor mij in mijn kinderjaren zonder meer de identiteit te geven die hun kinderjaren tot de zwartste bladzijden van hun leven hadden gemaakt.

Eerbied jegens ouders

En dan stelt het artikel in het Reformatorisch Dagblad dat ik met de keuze voor het joodse geloof fout zit, dat mijn ouders en mijn grootouders fout zaten. Er is één goede kant aan Rijsdijks boodschap. Ze heeft me geïnspireerd om het gebod eerbied te betrachten jegens ouders met nog grotere intentie uit te voeren.

Laat ons met rust. Laat mijn geloofsgenoten met rust, hier in Nederland of waar dan ook ter wereld waar men joodse zielen probeert te werven. Met opperrabbijn Tal zeg ik: „Wij zien gaarne dat christenen goede christenen zijn, maar voor ons is ons jodendom er.” Ik respecteer het christelijk geloof. Respecteer als christen de nagedachtenis aan mijn grootouders. Dan hebben zij niet voor niets geleefd, joods geleefd.

* Eerder verschenen in: Reformatorisch Dagblad, 26 juni 2020

Reacties zijn gesloten.