Rabbi Sacks: De leraar als held
Dewariem/Deuteronomium 1:1-3:22
Stel je het volgende scenario voor. Je bent 119 jaar en 11 maanden oud. Het einde van je leven is in zicht. Je verwachtingen hebben verwoestende klappen gekregen. G-d heeft je verteld dat je het land waarnaar je je volk veertig jaar lang hebt geleid niet zult binnengaan. Je bent herhaaldelijk bekritiseerd door de mensen die je hebt geleid. Je zuster en broer, met wie je de last van het leiderschap deelde, zijn voor je gestorven. En je weet dat geen van je kinderen, Gersjom en Eliëzer, je zullen opvolgen. Je leven lijkt tot een tragisch einde te komen, je bestemming onbereikbaar, je ambities onvervuld. Wat ga je doen?
We kunnen ons een reeks reacties voorstellen. Je kunt wegzakken in verdriet, nadenkend over hoe het zou kunnen zijn geweest als het verleden een andere wending had genomen. Je zou G-d kunnen blijven smeken om van gedachten te veranderen en je toch de Jordaan te laten oversteken. Je kunt je terugtrekken in gedachten aan de goede tijden: toen het volk een lied zong aan de Rode Zee, toen ze hun instemming betuigden met het verbond bij de Sinaï, toen ze de tabernakel bouwden. Dit zouden de normale menselijke reacties zijn. Mosjé deed geen van deze dingen – en wat hij in plaats daarvan deed, hielp de loop van de Joodse geschiedenis veranderen.
Een maand lang riep Mosjé het volk aan de overkant van de Jordaan bijeen en richtte zich tot hen. Die toespraken vormen de kern van het boek Dewariem. Ze zijn buitengewoon veelomvattend, behandelend een geschiedenis van het verleden, een reeks profetieën en waarschuwingen aangaande de toekomst, wetten, verhalen, een lied en een reeks zegeningen. Samen vormen ze de meest uitgebreide, diepgaande visie van wat het is om een heilig volk te zijn, toegewijd aan G-d, door een samenleving op te bouwen die als een rolmodel voor de mensheid zou fungeren bij het combineren van vrijheid en orde, rechtvaardigheid en mededogen, individuele waardigheid en collectieve verantwoordelijkheid.
Behalve wat Mosjé in de laatste maand van zijn leven zei, was wat Mosjé deed. Hij veranderde van loopbaan. Hij verlegde zijn relatie met de mensen. Niet langer Mosjé de bevrijder, de wetgever, de wonderdoener, de tussenpersoon tussen de Joden en G-d, werd hij de figuur die in de Joodse herinnering bekend werd: Mosjé Rabbénoe, “Mosjé, onze leraar.” Zo begint Dewariem – “Mosjé begon deze Wet uit te leggen” (Dewariem – Deut. 1:5) – met een werkwoord, be’er, dat we in deze zin nog niet in de Tora zijn tegengekomen en dat nog maar één keer meer tegen het einde van het boek voorkomt: “En jullie moeten heel duidelijk [ba’er hetev] alle woorden van deze wet op deze stenen schrijven” (27:8). Hij wilde uitleggen, uiteenzetten, duidelijk maken. Hij wilde dat de mensen zouden begrijpen dat het Jodendom niet een religie van mysteries is die alleen voor enkelen begrijpelijk is. Het is – zoals hij in zijn allerlaatste toespraak zou zeggen – een “erfenis van de [hele] gemeente van Ja’akov” (33:4).
Mosjé werd in de laatste maand van zijn leven de meester-opvoeder. In deze toespraken doet hij meer dan de mensen vertellen wat de wet is. Hij legt ze uit waarom de wet er is. Er is niets willekeurigs aan. De wet is zoals ze is vanwege de ervaring van de mensen met slavernij en vervolging in Egypte, wat hun leerschool was waarom we vrijheid en door de wet geregelde onafhankelijkheid nodig hebben. Keer op keer zegt hij: Jullie moeten dit doen omdat jullie ooit slaven waren in Egypte. Ze moeten onthouden en nooit vergeten – twee werkwoorden die herhaaldelijk in het boek voorkomen – waar ze vandaan kwamen en hoe het voelde om verbannen, vervolgd en machteloos te zijn. In de musical Hamilton van Lin-Manuel Miranda vertelt George Washington de jonge, heethoofdige Alexander Hamilton: “Sterven is gemakkelijk, jongeman; leven is moeilijker.” In Dewariem blijft Mosjé in feite tegen de Joden zeggen: slavernij is gemakkelijk; vrijheid is moeilijker.
In heel Dewariem bereikt Mosjé een nieuw niveau van autoriteit en wijsheid. Voor het eerst horen we hem uitgebreid in zijn eigen stem spreken, in plaats van alleen maar als de overbrenger van G-ds woorden tot hem. Zijn greep op het grote geheel en detail is volmaakt. Hij wil dat de mensen begrijpen dat de wetten die G-d hun heeft geboden, voor hun bestwil zijn, niet slechts terwille van G-d.
Alle oude volkeren hadden goden. Alle oude volkeren hadden wetten. Maar hun wetten waren niet van een god; ze waren van de koning, de farao of de heerser – zoals in het beroemde wetboek van Hammurabi. De goden van de antieke wereld werden gezien als een bron van kracht, niet van gerechtigheid. Wetten waren door de mens gemaakte regels voor het handhaven van de sociale orde. De Joden waren anders. Hun wetten werden niet door hun koningen gemaakt – de monarchie in het oude Israël was uniek omdat ze de koning geen wetgevende bevoegdheden verleende. Hun wetten kwamen rechtstreeks van G-d Zelf, de schepper van het universum en de bevrijder van Zijn volk. Vandaar de luid klinkende verklaring van Mosjé: “Kom [deze wetten] zorgvuldig na, want dit zal jullie wijsheid en begrip tonen aan de naties, die over al deze besluiten zullen horen en zullen zeggen: ‘Deze grote natie is zeker een wijs en verstandig volk'” (Dewariem – Deut. 4:6).
Op dit beslissende moment van zijn leven begreep Mosjé dat, hoewel hij niet fysiek bij de mensen zou zijn toen ze het Beloofde Land binnentrokken, hij zou nog steeds intellectueel en emotioneel bij hen kunnen zijn als hij hun de leringen zou geven om mee te nemen naar de toekomst. Mosjé werd de pionier van misschien wel de grootste bijdrage van het Jodendom aan het concept van leiderschap: het idee van de leraar als held.
Helden zijn mensen die moed tonen op het slagveld. Wat Mosjé wist, was dat de belangrijkste veldslagen niet van militaire aard zijn. Ze zijn spiritueel, moreel en cultureel. Een militaire overwinning verschuift de stukken op het schaakbord van de geschiedenis. Een spirituele overwinning verandert levens. Een militaire overwinning is bijna altijd van korte duur. Of de vijand valt opnieuw aan of er verschijnt een nieuwe en gevaarlijkere tegenstander. Maar spirituele overwinningen kunnen – als hun les niet wordt vergeten – eeuwig duren. Zelfs heel gewone mensen, Jiftach bijvoorbeeld (Boek Sjofetiem, Hoofdst. 11-12) of Sjimsjon (Hoofdst. 13-16), kunnen militaire helden zijn. Maar degenen die mensen leren anders te zien, voelen en handelen, die de morele horizon van de mensheid vergroten, zijn inderdaad zeldzaam. Hiervan was Mosjé de grootste.
Niet alleen wordt hij de leraar in Dewariem. In woorden die sindsdien in Joodse harten zijn gegraveerd, vertelt hij het hele volk dat zij een volk van opvoeders moeten worden:
Vertel je kinderen en de kinderen van je kinderen hoe je eens voor de Eeuwige, je G-d, bij de Choréw stond. (Dewariem Deut. 4:9–10)
Als je kind je in de toekomst vraagt: “Wat is de betekenis van de getuigenissen, wetten en rechtsvoorschriften die de Eeuwige, onze G-d, jullie heeft geboden?” vertel hun: “Wij waren slaven voor Farao in Egypte, maar de Eeuwige heeft ons met een machtige hand uit Egypte gevoerd…” (Dewariem – Deut. 6:20–21)
Leer [deze woorden] aan je kinderen en spreek erover wanneer je thuis zit en wanneer je onderweg bent, wanneer je gaat liggen en wanneer je opstaat. (Dewariem – Deut. 11:19)
Inderdaad, de laatste twee geboden die Mosjé de Joden ooit gaf, waren uitdrukkelijk educatief van aard: om het hele volk in het zevende jaar bijeen te brengen om de Tora te horen voorlezen, om hen te herinneren aan hun verbond met G-d (Dewariem – Deut. 31:12–13), en: “Schrijf dit lied voor julliezelf op en leer het de Kinderen van Jisraël” (31:19), hetgeen begrepen werd als het gebod dat iedereen voor zichzelf een torarol moet schrijven.
In Dewariem komt een nieuw woord de Bijbelse woordenschat binnen: het werkwoord l-m-d, wat leren of onderwijzen betekent . Het werkwoord komt zelfs niet eenmaal voor in Bereesjiet, Sjemot, Wajikra of Bemidbar. In Dewariem komt het zeventien keer voor.
Zoiets als universeel onderwijs bestond nergens anders in de oudheid. Joden werden de mensen van wie de helden leraren waren, wier citadellen scholen waren en wier passie studie enhet leven van de geest was.
De transformatie van Mosjé tegen het einde van zijn leven is een van de meest inspirerende in de hele religieuze geschiedenis. Met die ene daad bevrijdde hij zijn carrière van een tragedie. Hij werd een leider, niet alleen voor zijn tijd, maar voor altijd. Zijn lichaam vergezelde zijn volk niet toen ze het land binnenkwamen, maar zijn leringen deden dat wel. Zijn zonen volgden hem niet op, maar zijn volgelingen deden dat wel. Hij heeft misschien het gevoel gehad dat hij zijn volk tijdens zijn leven niet had veranderd, maar in het volledige perspectief van de geschiedenis veranderde hij hen meer dan welke leider ooit mensen heeft veranderd, door ze om te turnen in de mensen van het boek en het volk dat niet ziggoerats of piramides bouwde maar scholen en studiehuizen.
Een beroemde zegswijze van de dichter Shelley luidt: “Dichters zijn de niet-erkende wetgevers van de wereld.” [1] Maar in werkelijkheid zijn het niet dichters, maar leraren die de samenleving vormgeven en de erfenis van het verleden overdragen aan diegenen die de toekomst opbouwen. Dat inzicht ondersteunde het Jodendom langer dan welke andere beschaving ook, en het begon met Mosjé in de laatste maand van zijn leven.
[1] Percy Bysshe Shelley, “A Defense of Poetry”, in The Selected Poetry and Prose of Shelley, ed. Harold Bloom (Toronto: New American Library, 1996), 448.