Tisja be’Aw is en blijft een moeilijke dag. Het is vooral een dag waarop we vaak slecht inspiratie kunnen vinden. Toch is er ook hierin iets moois aan deze dag te ontlenen. Jacob Chaim Sofer (1870-1939) een van de grootste Sefardische rabbijnen, vooral bekend door zijn Halachisch compendium Kaf hachaim, zegt dat Tisja be’Aw verbonden is met de verwrongen spier van Ja’akov. Ja’akov voerde het lange gevecht met de engel (zie Bereesjiet 32). Dat gevecht ging de hele nacht door. Tegen de ochtend begreep die engel dat hij het niet ging winnen, dat deze Ja’akov te sterk was. Toch wist hij het heupgewricht van Ja’akov te ontzetten en de heupspier te raken. De volgende ochtend scheen de zon. Ja’akov hinkte wel, maar hij liep!
Wij zijn een beetje als de Ja’akov uit dit verhaal. Tisja beAv wijst ons op alles wat we als Am Jisraeel meemaken wat niet oké is. We denken aan antisemitisme, aan economische en persoonlijke problemen en aan de impact van het corona-virus. Deze dag leert ons ook naar Ja’akov te kijken. Hij maakte een lange nacht door en raakte gewond, maar de volgende dag ging hij gewoon verder en de zon scheen op hem. Tisja beAv lost geen problemen op, maar na Tisja beAv kunnen we wel – ons spiegelend aan dit verhaal van Ja’akov – opnieuw kracht krijgen om door te gaan.
Als we in deze tijd mensen tegenkomen die alleen maar bezig lijken te zijn met zichzelf of met materiële zaken, dan vragen we ons af of die persoon wel inhoud heeft, of die niet leeg is. Ja’akov was alleen achtergebleven. Dat deed hij uitsluitend om wat serviesgoed op te halen dat aan de andere kant van het water was blijven liggen. Dat waren twee fouten, hij was alleen achtergebleven in de nacht én teveel gericht op het materiële. En daarop nam de engel hem te grazen. In Ja’akov herkennen we hier iets van ons allemaal. En die twee fouten? Dat zijn de fouten waar we over moeten nadenken op Tisja beAv. Die twee fouten zijn de elementen die we tegenkomen in de verwoesting van zowel de Eerste als de Tweede Tempel.

Maar toch is er ook steeds weer die zon. In mijn jeugd reed ik met mijn vader en opa op Tisja beAv van Veenendaal naar sjoel in Utrecht. We gingen ‘s ochtends en ‘s middags. De mincha- en maariv-dienst werd geleid door mijn leraar rabbijn Jo van Gelder z.l. Bij mincha werden in sjoel al weer wat grapjes gemaakt. Het voelde alsof de zon een beetje scheen. In de schemering reden we terug naar Veenendaal. Tegen de tijd dat we thuiskwamen, was het nacht. De gedekte tafel stond klaar. Uitgaande Tisja beAv in hartje mediene. Aan tafel overheerste het gevoel van: ‘uiteraard gaan we gewoon weer verder, we hebben weer nieuwe spirituele kracht’.
Laten we nog even terugdenken aan Ja’akov. In dit verhaal krijgt hij immers te horen dat hij niet langer Ja’akov is, maar voortaan Jisraeel heet. Daarmee kun je altijd thuiskomen, ook uitgaande Tisja beAv.
Rabbijn Shmuel Katz, Joodse Gemeente Amsterdam