Parsja Wa-etchanan 5780

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Bemidbar/Numeri 3:23-7:11

WA-ETCHANAN (en ik smeekte): Mosjé herinnert het volk aan de Openbaring op de berg Sinaï, die voor de hele natie bestemd was. Er mag aan de Wet niets toegevoegd of afgenomen worden. Voorschriften moeten iedere generatie opnieuw overgedragen worden. Mosjé geeft een overzicht van de Tien Geboden en draagt op de Wet strikt na te leven: hebt ontzag voor G’d. Mosjé onderwijst Sjema, de centrale gedachte dat er slecht één G’d is. Bezondig je niet aan G’ds verboden, ga geen huwelijken aan met de inwoners van het Land en vernietig hun afgodische hoogten. Want de Bné Jisraëel zijn aan HaSjeem gewijd, ze mogen niet spiritueel vervallen en hun bijzondere opdracht vergeten. Mosjé voorspelt dat de Bné Jisraëel tot zonden zullen vervallen en dan verstrooid zullen worden onder de volkeren, maar uiteindelijk zullen terugkeren.

Koheen, 3:23-4:4. G’d weigert Mosjé’s verzoek om Israël binnen te mogen. Mosjé overziet het Land vanaf de Pisga. Het leiderschap wordt overgedragen aan Jehosjoe’a. Niets mag aan de Tora worden toegevoegd of eruit worden weggelaten. Er wordt gewaarschuwd tegen afgoderij. Wij moeten ons aan G’d hechten.

Levi, 4:5-40. Mosjé benadrukt nogmaals dat de mitswot in Israël gehouden moeten worden en profeteert dat er een tijd zal komen dat het volk zich zal afwenden van G’d en uit het Land verdreven zal worden. Het volk zal dan G’d weer opzoeken en tot Hem terugkeren. Mosjé benadrukt de speciale relatie met G’d om Hem trouw te blijven.

3e alija, 4:41-49. Mosjé wijst drie vluchtsteden aan op de oostelijke oever van de Jordaan.

4e alija, 5:1-18. Mosjé begint de herhaling van de mitswot met de Tien Geboden. Hij benadrukt dat het Verbond van Sinaï van kracht blijft voor alle komende generaties.

Opvallend bij het werkverbod op de Sjabbat is dat iedereen tot rust wordt verplicht. Niet alleen de kinderen, de slaven en de dieren, maar ook het milieu wordt met rust gelaten. De menselijke heerschappij stopt een dag volledig. Luchtvervuiling en milieuproblematiek komen even tot rust. In het moderne Israël is de Sjabbat in de orthodoxe wijken werkelijk een verademing. Verkeer wordt daar niet toegelaten door afsluitingen aan het begin en aan het einde van de wijk. Het is een genot om de kinderen zorgeloos op straat te kunnen laten spelen. De grond wordt met rust gelaten, men mag niet ploegen en oogsten. De Rabbijnen hebben de Tora­wetgeving uitgebreid om de beheersinstelling van de mens in te dammen. 

Sjabbat laten wij zien dat wij niet de bezitters van de Schepping zijn maar dat deze ervaren wordt als een geschenk van Boven. Iets dergelijks vinden wij ook in de voorschriften omtrent het Sjemieta- of Sjabbatjaar. In het Sjabbatjaar laat men het beheer over het land vrij en hebben armen en buren evenveel rechten om van de oogst te

nemen als de landeigenaar. Op deze manier maakt de boer duidelijk dat G’d de uiteindelijke bezitter is van het land. Interessant is in dit verband, dat rijk en arm dezelfde eigendomspositie krijgen. Rijk noch arm weten of zij aan het eind van het Sjabbatjaar voldoende te eten zullen hebben.

Voor de moderne mens lijkt dit een onmogelijke opdracht. Zolang wij er inderdaad niet in slagen – ook in ons dagelijkse jachtige leven – iets van de Sabbatgedachte in te bouwen, zullen wij behept blijven met het beheersbaarheidfanatisme, dat onze tijd kenmerkt. De  `Sjabbat-sfeer’ eist onze constante aandacht; niet verzwolgen worden door de snel vlietende economie betekent ook tussen zondag en vrijdag bezinningsmomenten inbouwen. Illustratief hiervoor is de volgende Talmoedische anekdote: “De keizer vroeg eens aan Rabbi Jehosjoe’a ben Chananja: ‘Hoe komt jullie Sjabbat-vlees toch aan dat heerlijke aroma?’. De Rabbi antwoordde: ‘Bij het koken doen we er een kruid in, dat ‘Sjabbat’ heet. Daarom heeft het vlees zo’n overheerlijke smaak’. De keizer vroeg toen: ‘Geef mij wat van dat kruid’. Maar Rabbi Jehosjoe’a antwoordde, dat dat niet kon: ‘Dat kruid werkt alleen voor diegenen, die Sjabbat houden. Voor hen, die de Sjabbat-rust niet kennen, sorteert het kruid geen effect!’. Alleen bij volle overtuiging van de noodzaak en het nut van rust en bezinning zal de Sjabbat-gedachte zijn zegenrijke invloed kunnen uitoefenen. Bestaat deze overtuiging niet, stopt men wel met werken maar de diep-louterende werking van de rustdag – het aroma van Rabbi Jehosjoe’a – zal de workaholic niet deelachtig worden.

Onze Chagamiem, de Talmoedwijzen vergeleken de zevendaagse werk- en rust-cyclus met de zes jaren en het Sjabbatjaar, met de zestig actieve en tien minder actieve jaren van het leven van de mens en de zes maal duizend jaar, de zes millennia, die bekroond zullen worden door het zevende duizend jaar van het koninkrijk G’ds in de Messiaanse tijden.

Het zevende in al deze tijdseenheden is gewijd aan hogere aspiraties. Wanneer de geestelijke diepgang gedurende het actieve deel van het leven niet is bereikt, is het nog steeds niet te laat. Ook na de pensioengerechtigde leeftijd blijft spirituele groei nog steeds verplicht en noodzakelijk. De Tora kent geen pensioen, hoewel de kohaniem – priesters – in de Tempel na hun vijftigste niet meer bij de zwaarste onderdelen van de dienst werden ingezet. Abraham ibn Ezra (1092-1167) stelt duidelijk, dat het doel van Sjabbat en het Sjabbatjaar verdieping van de relatie met het Hogere is. Rabbi Ja’akov Koeli (1689-1732) breidt dit uit naar het zevende decennium, ongeveer overeenkomend met de periode waarin de meeste mensen in onze maatschappij stoppen met werken. Juist dan is het geboden te werken aan de spirituele toekomst. Met de eindigheid van het leven in het vizier, zou ieder mens op de dag van zijn pensionering volledig vrij zijn zich te wijden aan het Hogere. Juist aan het einde van het leven kan men voortbouwen op de kennis en religieuze ervaringen van de eerste zestig jaren van het leven. De lichamelijke lusten zijn duidelijk afgenomen en de geest is gerijpt en gezuiverd, vrij van dagelijkse beslommeringen, open voor het Hogere.

5e alija, 5:19-6:3. Mosjé herinnert het volk eraan dat de mensen bij Matan Tora bang waren om G’ds stem te horen en liever een tussenpersoon tussen G’d en hen hadden. De enige goede omgeving voor een echt Joods leven is Israël. 

6e alija, 6:4-25. De verklaring van “Sjema Jisraëel” wordt opgevat als gebod om in de eenheid en uniciteit van het Opperwezen te geloven. We moeten G’d liefhebben en de Tora bestuderen en onderwijzen. We moeten “Sjema Jisraëel” twee keer per dag reciteren, tefillien (gebedsriemen) op de arm en boven het voorhoofd dragen en een mezoeza aan onze deurposten hangen. Wij moeten G’d dienen en zweren bij Zijn naam. We mogen ons niet tot vreemde goden wenden. We moeten luisteren naar de woorden van de Profeten maar we mogen hen niet teveel ‘uittesten’. We moeten de mitswot in acht nemen en ons oprecht gedragen om een goed leven in het Beloofde Land te leiden.

De mezoeza neemt een belangrijke plaats in in ons leven. Laten we even enkele voorschriften herhalen, die wellicht niet zo bekend zijn. De mezoeza moet opgehangen worden bij het begin van het bovenste der­de deel van de deurhoogte. Is de mezoeza hoger bevestigd, dan is het in orde, als de afstand tot de boven­dorpel maar minstens een handbreedte (8-10 cm.) is. Als de mezoeza onder het boven­ste derde deel van het deurgat is aangeslagen, dan moet men het los­maken en correct beves­tigen met een beracha. Wanneer de mezoeza werd be­ves­tigd binnen een handbreedte van de bovenkant van het gat van de deur moet men het ook opnieuw bevestigen zoals het hoort, echter zonder bera­cha. De mezoeza moet binnen een handbreedte van de bui­ten­kant van de muur worden aangeslagen maar wanneer men het anders heeft gedaan is dat niet erg.

Wat doe je om een mezoeza aan te slaan? Je rolt het perkament van links naar rechts op, van het woord Echad naar het woord Sjema. Daarna rol je een beschermend stukje plastic folie er om heen en doe je het rolletje in een kokertje of in een soort huisje. Daarna bevestig je het (liefst) met spijkers schuin met de bovenkant naar binnen wijzend aan de deurpost. Wanneer de deurpost niet breed genoeg is, mag je de mezoeza rechtop aanslaan. Dat is beter dan dat men het achter de deur zou ophangen. Als de mezoeza stevig bevestigd is maar slechts is opgehangen, is het ongeschikt. Daarom moet je er goed op letten, dat je de mezoeza met spijkers zowel aan de boven- als aan de onderkant goed vastmaakt, zodat het niet loshangt.

Voordat je de mezoeza ophangt, zeg je de beracha asjèr kiddesjanoe bemitswotav we tsiwanoe likbo’a mezoeza [Die ons geheiligd heeft met Zijn geboden en ons heeft opgedragen een mezoeza te bevestigen]. Wan­neer je een aantal mezoezot moet bevestigen dan is één beracha vol­doen­de voor al­le deuren. Als de mezoeza vanzelf van de deurpost is afgevallen, moet je hem op­nieuw bevestigen mèt een beracha. Maar wanneer men hem afneemt om te contro­le­ren, bestaat onzekerheid of men opnieuw een beracha moet zeg­gen.

Als je bang bent dat men de mezoeza zal stelen, moet je een inkeping in de deurpost van het huis maken en daarin de mezoeza doen. Maar de inkeping mag geen handbreedte of meer diep zijn want dan is er geen sprake meer van een mezoeza op de deurposten van uw huis maar van één in de deurpost. Dat is niet goed. In ieder geval is belangrijk, dat de mezoeza zichtbaar is. Wanneer het door diefstal of vandalisme onmogelijk is de mezoeza op de deurpost van het huis te bevestigen, mag je hem in geval van nood achter de deur aanslaan maar dan wel aan de deur­post zelf en niet aan de muur. Als de mezoeza een handbreedte [of meer] van de deuropening verwijderd is, is het ongeschikt.

Een kamer hoeft alleen een mezoeza te hebben wanneer hij min­stens vier bij vier el (1 meter 92 cm bij 1 meter en 92 cm.) lang en breed is. Wanneer het niet vier bij vier el is maar het heeft wel een oppervlakte van vier bij vier el, dan verschillen grote Rabbijnen over de vraag of het wel een me­zoeza nodig heeft. Men hangt dan een mezoeza op maar zonder beracha.

Een deur heeft alleen een mezoeza nodig wanneer er twee deurposten zijn van elk minstens tien handbreedten hoog en een bovendor­pel daar bovenop. Ook echter wanneer er geen aparte deur­posten van hout of van een andere soort steen zijn maar de mu­ren van het huis zelf als deurpost die­nen, met daarop het dak, blijft een mezoeza nodig. Maar als een huis slechts één deurpost heeft (bijvoorbeeld doordat de muur aan een kant door­loopt) en die ene deur­post links zit, dan is er geen mezoeza nodig. Maar wanneer de enige deurpost zich aan de rechterzijde bevindt, moet men er een mezoeza aanslaan zonder beracha.

Of deuropeningen zonder deur een mezoeza moeten hebben, vormt een meningsverschil onder de Poskiem (halachische beslissers). Sommigen menen dat dit alleen moet als er een deur in zit. Daarom bevestigt men de mezoeza nadat de deur is opgehangen, en niet andersom.

Een huis dat niet voor permanente bewoning gemaakt is, hoeft geen mezoeza te hebben. Daarom heeft een soeka voor het Loofhuttenfeest op dat feest geen mezoeza nodig. Markt­stal­le­tjes e.d. die alleen maar voor de marktdag worden ingericht en daarna weer worden afgebroken of leeg blijven staan, hoeven geen mezoeza te hebben. Maar een winkel waar permanent voorraad ligt, vereist een mezoeza.

Een zuilengang met drie wanden en een plafond daar overheen, die aan de vierde zijde open is, behoeft geen mezoeza, ook al zijn daar twee pilaren die op een ingang lijken, want die pilaren werden daar niet gemaakt als een deurpost, maar om het dak te stutten. Maar wanneer er ook aan de vierde zijde een wand is, ook al is die laag en reikt hij niet tot aan het plafond en zit er een winkelruit in, dan is [een mezoeza] verplicht.

Een w.c., badkamer, een leerlooierij en een mikwe hebben geen mezoeza nodig, omdat zij niet als een respectabele woning geschikt zijn. Maar een hout­op­slag­plaats, een wijnkelder of een ruimte voor opslag van andere dran­ken, hebben een mezoeza nodig, wanneer tenminste hun af­me­tin­gen aan de minimale eisen voldoen.

Op plaatsen waar kleine kinderen zijn of waar men zich soms wast of urineert, bedekt men de mezoeza met twee lagen.

Wie buiten Israël een woning huurt, is de eerste 30 dagen vrijgesteld van een mezoeza want men wordt geacht er nog niet permanent te wonen. Het beste is om wel direct een mezoeza op te hangen en die er bij de overgang van de 30e naar de 31e dag af te halen en opnieuw-nu met Beracha- op te hangen.

Als je gaat verhuizen en je huis metterwoon verlaat en een andere Jood trekt in de woning, dan mag je als oorspronkelijke bewoner de mezoezot niet verwijderen. Je laat ze zitten en de nieuwe bewoner betaalt je er­voor.

De mezoezot van een privé persoon moeten tweemaal in de zeven jaar gecontroleerd worden.

7e alija, 7:1-11. Afgoderij moet uit het Land verwijderd worden. Dit is de basis van ons verbond met G’d, die zorgt voor een balans tussen goed en kwaad.

Reacties zijn gesloten.