Rabbi Sacks: Gezamenlijke vreugde
Dewariem/Deuteronomium 11:26-16:17
Als we ons zouden afvragen welk sleutelwoord de samenleving kenschetst die de Joden in het Beloofde Land moesten gaan vormen, zouden er verschillende concepten in ons opkomen: gerechtigheid, mededogen, eerbied, respect, heiligheid, verantwoordelijkheid, waardigheid, loyaliteit. Verrassend genoeg staat echter een ander woord in de toespraken van Mosjé in Dewariem centraal. Het is een woord dat maar één keer voorkomt in elk van de andere boeken van de Tora: Bereesjiet, Sjemot, Wajikra en Bemidbar. [1] Toch komt het twaalf keer voor in Dewariem, zeven daarvan in Parsjat Re-ee. Het woord is simcha, vreugde.
Het is een woord dat men niet verwacht. De geschiedenis van de Joden is tot dusver niet vreugdevol geweest. Het werd enerzijds gekenmerkt door lijden, anderzijds door rebellie en tweedracht. Toch maakt Mosjé het op een uitnemende wijze duidelijk dat het de vreugde is waar het geloofsleven in het land van belofte over gaat. Hier volgen de zeven plaatsen in deze parasja en hun context:
- Het centrale heiligdom, aanvankelijk Sjilo: “Daar in de aanwezigheid van de Eeuwige, jullie G-d, zullen jullie en jullie gezinnen eten en je verheugen in alles waar jullie je hand op hebben gelegd, omdat de Eeuwige, jullie G-d, je heeft gezegend” (Dewariem – Deut. 12:7).
- Jeruzalem en de tempel: “En daar zullen jullie je verheugen voor de Eeuwige, jullie G-d, jullie, jullie zonen en dochters, jullie slaven en slavinnen, en de Levieten uit jullie steden” (Dewariem – Deut. 12:12).
- Heilig voedsel dat alleen in Jeruzalem mag worden gegeten: “Eet het in de aanwezigheid van de Eeuwige, jullie G-d, op de plaats die de Eeuwige, jullie G-d, zal uitkiezen – jij, jullie zonen en dochters, jullie slaven en slavinnen, en de Levieten uit jullie steden – en jullie moeten je verheugen voor de Eeuwige, jullie G-d, op alles waarop jullie je hand hebben gelegd (Dewariem – Deut. 12:18).
- Het tweede tiende: “Gebruik het zilver om te kopen wat je maar wilt: vee, schapen, wijn of andere sterke drank, of wat je maar wilt. Dan zullen jij en je gezin daar eten in de tegenwoordigheid van de Eeuwige, je G-d, en je verheugen” (Dewariem – Deut. 14:26).
- Het feest van Sjawoe’ot: ‘En verheug je voor de Eeuwige, je G-d, op de plaats die Hij zal uitkiezen als een woning voor Zijn naam – jij, je zonen en dochters, je slaven en slavinnen, de Levieten in jullie steden en de vreemdelingen, de wees, en de weduwen die bij jullie wonen” (Dewariem – Deut. 16:11).
- Het feest van Soekot: “Wees blij op je feest – jij, je zonen en dochters, je slaven en slavinnen, en de Levieten, de vreemdelingen, de wees en de weduwen die in jullie steden wonen” (Dewariem – Deut. 16:14).
- Opnieuw Soekot: “Vier zeven dagen lang het feest voor de Eeuwige, je G-d, op de plaats waar de Eeuwige, je G-d, je zal zegenen bij je hele oogst en bij al het werk van je handen, en je vreugde zal volledig zijn [wehajjita ach saméach]” (Dewariem – Deut. 16:15).
Waarom legt Mosjé speciaal in het boek Dewariem de nadruk op vreugde? Misschien omdat het daar is, in de toespraken die Mosjé in de laatste maand van zijn leven hield, dat hij de hoogten van het profetische visioen heeft beklommen die nooit eerder of daarna door iemand anders zijn bereikt. Het is alsof hij staande op een bergtop de hele loop van de Joodse geschiedenis beneden zich ziet ontvouwen en vanaf die duizelingwekkende hoogte brengt hij een boodschap terug naar de mensen om hem heen: de volgende generatie, de kinderen van diegenen die hij uit Egypte voerde, het volk dat de Jordaan zal oversteken, die hij niet zal oversteken en het land zal binnengaan dat hij alleen maar van veraf kan zien.
Wat hij hen vertelt is onverwacht, contra-intuïtief. In feite zegt hij dit: “Je weet wat jullie ouders hebben geleden. Jullie hebben gehoord over hun slavernij in Egypte. Jullie hebben zelf geweten wat het is om door de woestijn te dwalen zonder een huis of onderdak of veiligheid. Je denkt misschien dat dit de grootste beproevingen waren, maar je hebt het mis. Jullie staan op het punt een zwaardere beproeving onder ogen te zien. De echte test is veiligheid en tevredenheid.”
Hoe absurd dit ook klinkt, het is waar gebleken door de hele Joodse geschiedenis heen. In de vele eeuwen van verstrooiing en vervolging, van de vernietiging van de Tweede Tempel tot aan de negentiende eeuw, uitte niemand twijfels over de Joodse continuïteit. Ze vroegen niet: “Zullen we Joodse kleinkinderen hebben?” Pas sinds de Joden vrijheid en gelijkheid in de diaspora bereikten en onafhankelijkheid en soevereiniteit in de Staat Israël hebben bereikt, is die vraag ter sprake gekomen. Toen de Joden weinig hadden om G-d voor te danken, bedankten ze Hem, baden tot Hem en kwamen naar de synagoge en het leerhuis om Zijn woord te horen en er acht op te slaan. Toen ze alles hadden om Hem ervoor te danken, keerden velen de synagoge en het leerhuis de rug toe.
Mosjé gaf een profetische uitdrukking aan de grote paradox van het geloof: het is gemakkelijk om in tranen tot G-d te spreken. Het is moeilijk om G-d in vreugde te dienen. Het is de waarschuwing die hij gaf toen het volk in het zicht kwam van zijn bestemming: het Beloofde Land. Eenmaal daar dreigden ze te vergeten dat het hun land alleen was vanwege de belofte van G-d aan hun, en alleen zolang ze zich hun belofte aan G-d herinnerden.
Simcha wordt meestal vertaald met vreugde, feestviering, blijdschap, geluk, plezier of genot. In feite heeft simcha een nuance die niet in het Engels kan worden vertaald. Vreugde, geluk, plezier en dergelijke zijn allemaal gemoedstoestanden, emoties. Ze behoren bij het individu. We kunnen ze alleen voelen. Simcha daarentegen is geen persoonlijke emotie. Het betekent gedeeld geluk. Het is een sociale staat, een gezegde over “wij”, niet “ik.” Er bestaat niet zoiets als het voelen van simcha alleen.
Mosjé gaat herhaaldelijk op dit punt in. Als je je verheugt, zegt hij keer op keer, moet het zijn “jij, je zonen en dochters, je slaven en slavinnen, en de Levieten, de vreemdelingen, de wezen en de weduwen in jullie steden.” Een belangrijk thema van Parsjat Re-ee is het idee van een centraal heiligdom “op de plaats die de Eeuwige, jullie G-d, zal uitkiezen.” Zoals we weten uit de latere Joodse geschiedenis, was tijdens het bewind van koning David deze plaats Jeruzalem, waar Davids zoon Sjlomo uiteindelijk de tempel bouwde.
Wat Mosjé voor het eerst onder woorden brengt, is het idee van simcha als gemeenschappelijke, sociale en nationale viering. De natie moest niet alleen door crisis, catastrofe of op handen zijnde oorlog bijeen worden gebracht, maar ook door een collectieve viering in de aanwezigheid van G-d. De viering zelf zou vergaand ethisch zijn. Dit was niet alleen een religieuze daad van dankbetuiging; het zou ook een vorm van sociale inclusie zijn. Niemand mocht buitengesloten worden: niet de vreemdeling, of de slaaf, of de eenzame (de wees en weduwe). In een opmerkelijke passage in de Misjneh Torah maakt Maimonides dit punt in de sterkst mogelijke bewoordingen duidelijk:
En terwijl men eet en drinkt, is het hun plicht om de vreemdeling, de wees, de weduwe en andere arme en ongelukkige mensen te voeden, want degenen die de deuren van hun binnenplaats op slot doen, eten en drinken met hun gezin, zonder iets te eten en drinken te geven aan de armen en de bitteren van ziel – hun maaltijd is geen viering van een G-ddelijk gebod, maar een vreugde alleen in hun eigen maag. Het is van zulke personen dat de Schrift zegt: “Hun offers zullen voor hun zijn als het brood van rouwende mensen, allen die daarvan eten zullen worden verontreinigd; want hun brood is een schande voor hun eigen begeerte” (Hoshea. 9:4). Dit soort vreugde is een schande voor degenen die er zich aan overgeven, zoals de Schrift zegt: “En Ik zal mest over jullie gezichten spreiden, namelijk de mest van jullie offers” (Malachi. 2:3). [2]
Het inzicht van Mosjé blijft vandaag de dag geldig. Het westen is rijker dan welke samenleving ooit is geweest. Onze levensverwachting is langer, onze levensstandaard hoger en onze keuzes breder dan ooit sinds Homo sapiens voor het eerst op aarde liep. Toch zijn westerse samenlevingen niet meetbaar gelukkiger. De meest veelzeggende indices van ellende – drugs en alcoholmisbruik, depressieve aandoeningen, stress gerelateerde syndromen, eetstoornissen en de rest – zijn in een tijdsbestek van twee generaties met 300 tot 1000 procent gestegen. Hoe komt dat?
In 1968 ontmoette ik voor het eerst de Lubavitcher Rebbe, rabbijn Menachem Mendel Schneersohn, zijn nagedachtenis zij tot zegen. Terwijl ik daar was, vertelden de Chassidim me het volgende verhaal. Een man had de Rebbe in ongeveer deze bewoordingen geschreven: “Ik ben depressief. Ik ben eenzaam. Ik heb het gevoel dat het leven zinloos is. Ik probeer te bidden, maar de woorden komen niet. Ik houd de mitswot maar vind geen gemoedsrust. Ik heb de hulp van de Rebbe nodig.” De Rebbe stuurde een schitterend antwoord zonder een enkel woord te gebruiken. Hij omcirkelde eenvoudig het eerste woord van elke zin en stuurde de brief terug. Het woord was in elk geval “ik”.
Onze hedendaagse consument is samengesteld uit de eerste persoon enkelvoud: ik wil, ik moet, ik moet hebben. Er zijn veel dingen die we kunnen bereiken in de eerste persoon enkelvoud, maar er is er één wat we niet kunnen, namelijk simcha – omdat simcha de vreugde is die we delen, de vreugde die we alleen hebben omdat we delen. Dat, zei Mosjé voordat de Joden hun land binnengingen, zou hun grootste uitdaging zijn. Lijden, vervolging, een gemeenschappelijke vijand, hierdoor verenigt zich een volk en vormt zich een natie. Maar vrijheid, welvaart en veiligheid veranderen een natie in een verzameling individuen, waarbij een ieder zijn of haar eigen geluk nastreeft, vaak onverschillig voor het lot van degenen die minder hebben, de eenzame, de marginale en de uitgeslotenen. Wanneer dat gebeurt, beginnen samenlevingen uit elkaar te vallen. Op het hoogtepunt van hun geluk begint het lange trage proces van verval.
De enige manier om dit te vermijden, zei Mosjé, is je geluk met anderen te delen en, te midden van die gezamenlijke, nationale viering, G-d te dienen. [3] Zegeningen worden niet gemeten door hoeveel we hebben of verdienen of besteden of bezitten, maar door hoeveel we delen. Simcha is het kenmerk van een heilige samenleving. Het is een plaats van gezamenlijke vreugde.
[1] Bereesjiet- Gen. 31:27; Sjemot – Ex. 4:14; Wajikra – Lev. 23:40; Bemidbar – Num. 10:10.
[2] Maimonides, Misjneh Torah, Hilchot Jom Tov 6:18.
[3] De grote Franse socioloog Émile Durkheim (wiens vader, grootvader en overgrootvader allemaal rabbijnen waren) betoogde in The Elementary Forms of the Religious Life (vert. Karen E. Fields [New York: Free Press, 1995]) , dat religie ontstaat in de belevenis van “collectieve uitgelatenheid,” hetgeen nauw verwant is met simcha in bijbelse zin.