Parsja Kie Tawo 5780

Dewariem/Deuteronomium 26:1-29:8

Rabbi Sacks: Een volk van verhalenvertellers

Howard Gardner, professor in pedagogie en psychologie aan Harvard University, is een van de grote koppen van onze tijd. Hij is vooral bekend om zijn theorie van “meervoudige intelligenties”, het idee dat er niet één ding kan worden gemeten en gedefinieerd als intelligentie, maar veel verschillende dingen – één dimensie van de waardigheid van het verschil. Hij heeft ook veel boeken geschreven over leiderschap en creativiteit, waaronder één in het bijzonder, Leading Minds, dat belangrijk is om de parasja van deze week te begrijpen.[1]

Het argument van Gardner is dat wat iemand tot een leider maakt, het vermogen is om een ​​bepaald soort verhaal te vertellen – een verhaal dat onszelf aan onszelf verklaart en kracht en weerklank geeft aan een gezamenlijke visie. Zo vertelde Churchill het verhaal van de ontembare moed van Groot-Brittannië in de strijd voor de vrijheid. Gandhi sprak over de waardigheid van India en het geweldloos protest. Margaret Thatcher vertelde over het belang van het individu tegen een steeds verder oprukkende staat. Martin Luther King vertelde over hoe een groot volk kleurenblind is. Verhalen geven de groep een gedeelde identiteit en doelgerichtheid.

Filosoof Alasdair MacIntyre heeft ook het belang benadrukt van het verhaal voor het deugdzame leven. “De mens”, schrijft hij, “is zowel in zijn daden en praktijk evenals in zijn verzinsels, in wezen een verhalen vertellend dier.” Door middel van verhalen beginnen we te leren wie we zijn en hoe we ons moeten gedragen. “Beroof kinderen van verhalen en je laat ze als onvoorbereide, angstige stotteraars achter, zowel in hun daden als in hun woorden.”[2]

Om te weten wie we zijn, moeten we voor een groot deel begrijpen van welk verhaal of welke verhalen we deel uitmaken.

De grote vragen – “Wie zijn we?” “Waarom zijn we hier?” “Wat is onze taak?” – worden het best beantwoord door een verhaal te vertellen. Zoals de schrijfster Barbara Hardy het verwoordde: “We dromen in een verhaal, dagdromen in een verhaal, herinneren, anticiperen, hopen, wanhopen, geloven, twijfelen, plannen, herzien, bekritiseren, construeren, roddelen, leren, haten en hebben lief door middel van een verhaal.” Dit is fundamenteel om te begrijpen waarom de Tora het soort boek is dat het is: geen theologische verhandeling of een bovennatuurlijk systeem, maar een reeks onderling verbonden verhalen die zich in de loop van de tijd uitstrekken, van Avraham en Sarah’s reis van Mesopotamië naar de omzwervingen van Mosje en de Joden in de woestijn. Jodendom gaat minder over de waarheid als een systeem dan over de waarheid als een verhaal. En wij maken deel uit van dat verhaal. Dat is wat het is om een ​​Jood te zijn.

Een groot deel van wat Mosje in het boek Dewariem doet is dat verhaal aan de volgende generatie opnieuw vertellen en hen eraan herinneren wat G-d voor hun ouders had gedaan en aan enkele van de fouten die hun ouders hadden gemaakt. Mosje is niet alleen de grote bevrijder, maar ook de voornaamste verhalenverteller. Maar wat hij doet in parasjat Kie Tawo reikt veel verder dan dit.

Hij vertelt het volk dat wanneer ze het land binnengaan, veroveren en er zich vestigen, ze de eerste gerijpte vruchten moeten brengen naar het centrale heiligdom, de Tempel, als een manier om G-d te danken. Een Misjna in Bikkoerim [3] beschrijft het vreugdevolle tafereel toen mensen vanuit het hele land naar Jeroesjalaim kwamen en hun eerste vruchten brachten onder begeleiding van muziek en feestelijkheden. Alleen het brengen van vruchten was echter niet genoeg. Iedere persoon moest een verklaring afleggen. Die verklaring werd een van de bekendste passages in de Tora, want hoewel het oorspronkelijk werd gezegd op Sjawoeot, het feest van de eerste vruchten, werd het in de na-bijbelse tijden een centraal element van de Haggada op sederavond:

Mijn vader was een rondtrekkende Arameeër en hij daalde naar Egypte af en woonde daar,      gering in aantal, en werd daar een groot volk, machtig en talrijk. Maar de Egyptenaren mishandelden ons en lieten ons lijden, door ons aan zware arbeid te onderwerpen. Toen riepen we de Eeuwige, de G-d van onze voorouders aan, en de Eeuwige hoorde onze stem en zag onze ellende, gezwoeg en onderdrukking. Toen voerde de Eeuwige ons uit Egypte met een machtige hand en een uitgestrekte arm, met grote verschrikking en met tekenen en wonderen. (Dewariem – Deut. 26: 5-8)

Hier wordt voor het eerst de hervertelling van de geschiedenis van het volk een verplichting voor elke burger van het volk. Met deze daad, bekend als widoei bikkoerim, “de belijdenis gedaan over de eerste vruchten,” werden de Joden als het ware bevolen een natie van verhalenvertellers te worden.

Dit is een opmerkelijke ontwikkeling. Yosef Hayim Yerushalmi vertelt ons dat, “Alleen in Israël en nergens anders wordt het bevel om te gedenken als een religieuze verplichting voor een heel volk gevoeld.” [4] Keer op keer komt in heel Dewariem het bevel voor om te gedenken: “Gedenk dat jullie  slaven in Egypte waren.” “Gedenk wat Amalek je heeft aangedaan.” “Gedenk wat G-d met Mirjam heeft gedaan.” “Denk aan de dagen van weleer; denk aan de generaties van lang geleden. Vraag het je vader en hij zal het je vertellen, je oudsten, en zij zullen het je uitleggen.”

De widoei bikkoerim is meer dan dit. Het is, samengeperst in de kortst mogelijke ruimte, de hele geschiedenis van de natie in een beknopte vorm. In een paar korte zinnen hebben we hier “de patriarchale oorsprong in Mesopotamië, de opkomst van de Hebreeuwse natie in het midden van de geschiedenis in plaats van in een mythische prehistorie, slavernij in Egypte en de bevrijding daarvan, de climactische [tot een climax leidende, vert.] verwerving van het land Israël en in alle opzichten – de erkenning van G-d als meester van de geschiedenis.”[5]

We moeten hier een belangrijke nuance opmerken. Joden waren de eerste mensen die G-d in de geschiedenis ontdekten. Ze waren de eersten die in historische termen dachten: tijd als een arena van verandering in tegenstelling tot cyclische tijd waarin de seizoenen roteren, mensen worden geboren en sterven, maar er eigenlijk niets verandert. Joden waren de eerste mensen die geschiedenis schreven – vele eeuwen vóór Herodotus en Thucydides, vaak ten onrechte beschreven als de eerste historici. Toch heeft het Bijbelse Hebreeuws geen woord dat “geschiedenis” betekent (het dichtstbij zijnde equivalent is divré hajamiem, “kronieken”). In plaats daarvan gebruikt het de wortel zachor, wat “herinnering” betekent.

Er is een fundamenteel verschil tussen geschiedenis en herinnering. History is “his story” [6], een verslag van gebeurtenissen die ergens anders met iemand anders zijn gebeurd. Herinnering is “mijn verhaal”. Het is het geïnternaliseerde verleden en maakte deel uit van mijn identiteit. Dat is wat de Misjna in Pesachiem bedoelt wanneer zij zegt: “Elke persoon moet zichzelf zien alsof hij (of zij) persoonlijk uit Egypte is uitgetrokken.” [7]

Door geheel Dewariem waarschuwt Mosje het volk – niet minder dan veertien keer – om niet te vergeten. Als ze het verleden vergeten, zullen ze hun identiteit en gevoel voor richting verliezen en zal er een ramp volgen. Bovendien krijgen de mensen niet alleen de opdracht om te gedenken, ze worden ook bevolen om die herinnering aan hun kinderen door te geven.

Dit hele fenomeen vertegenwoordigt een opmerkelijke verzameling van ideeën: over identiteit als een zaak van collectief geheugen; over de rituele hervertelling van het verhaal van de natie; bovenal over het feit dat ieder van ons een behoeder is van dat verhaal en die herinnering. Het is niet alleen de leider, of een elite, die getraind zijn om zich het verleden te herinneren, maar ieder van ons. Ook dit is een aspect van het overdragen en de democratisering van het leiderschap dat we door het hele Jodendom heen als een levenswijze vinden. De grote leiders vertellen het verhaal van de groep, maar de grootste van de leiders, Mosje, leerde de groep om een volk van verhalenvertellers te worden.

Je kunt de kracht van dit idee nog steeds zien. Zoals ik in mijn boek The Home We Build Together opmerk, als je de presidentiële gedenktekens in Washington bezoekt, zul je zien dat elk daarvan een inscriptie heeft, ontleend aan hun woorden: Jefferson’s ‘We geloven dat deze waarheden vanzelfsprekend zijn. . . ’, Roosevelt: ‘Het enige waar we bang voor moeten zijn, is de angst zelf’, de toespraak van Lincoln in Gettysburg en zijn tweede inaugurele toespraak, ‘Met boosaardigheid jegens niemand; met liefdadigheid voor iedereen. . .’ Elk gedenkteken vertelt een verhaal.

Londen heeft geen equivalent. Het bevat veel gedenktekens en standbeelden, elk met een korte inscriptie waarin staat wie het vertegenwoordigt, maar er zijn geen toespraken of citaten. Er is geen verhaal. Zelfs het gedenkteken voor Churchill, wiens toespraken qua invloed wedijverden met die van Lincoln, draagt ​​maar één woord: Churchill.

Amerika heeft een nationaal verhaal omdat het een samenleving is die gebaseerd is op het idee van een verbond. Het narratief staat centraal in de verbondspolitiek omdat het de nationale identiteit plaatst in een reeks historische gebeurtenissen. De herinnering aan die gebeurtenissen roept de waarden op waarvoor degenen die voor ons kwamen vochten en waarvan wij de beschermers zijn.

Een verbondsverhaal is altijd inclusief, het eigendom van al zijn burgers, nieuwkomers zowel als de autochtonen. Het zegt tegen iedereen, ongeacht klasse of geloof: dit is wie we zijn. Het schept een gevoel van gemeenschappelijke identiteit die andere identiteiten overstijgt. Dat is de reden waarom Martin Luther King het bijvoorbeeld in sommige van zijn belangrijkste toespraken zo heeft kunnen gebruiken. Hij vertelde zijn mede-Afro-Amerikanen om zichzelf als een gelijkwaardig deel van de natie te zien. Tegelijkertijd vertelde hij blanke Amerikanen dat ze hun toewijding aan de Onafhankelijkheidsverklaring en de verklaring dat ‘alle mensen gelijk geschapen zijn’ moesten eren.

Engeland heeft niet hetzelfde soort nationaal verhaal omdat het niet gebaseerd is op een verbond, maar op hiërarchie en traditie. Engeland, schrijft Roger Scruton, “was geen natie of een geloof of een taal of een staat, maar een tehuis. Dingen thuis hebben geen uitleg nodig. Ze zijn er omdat ze er zijn.”[8] Historisch gezien was Engeland een klassengemeenschap waarin heersende elites bestuurden namens de natie als geheel. Amerika, gesticht door de Puriteinen die zichzelf zagen als een nieuw Israël dat door een verbond verenigd was, was geen samenleving van bestuurders en bestuurden, maar eerder een van collectieve verantwoordelijkheid. Vandaar de uitdrukking, die centraal staat in de Amerikaanse politiek maar nooit wordt gebruikt in de Engelse politiek: “Wij, het volk.”

Door van de Joden een natie van verhalenvertellers te maken, hielp Mosje hen om te vormen tot een volk dat gebonden was door een collectieve verantwoordelijkheid – aan elkaar, aan het verleden en de toekomst, en aan G-d. Door een verhaal op te stellen dat opeenvolgende generaties zich eigen zouden maken en aan hun kinderen zouden leren, veranderde Mosje de Joden in een natie van leiders.

[1] Howard Gardner in samenwerking met Emma Laskin, Leading Minds: An Anatomy of Leadership, New York, Basic Books, 2011.

[2] Alasdair MacIntyre, After Virtue, University of Notre Dame Press, 1981.

[3] Misjna Bikkoerim hoofdst. 3.

[4] Yosef Hayim Yerushalmi, Zachor: Jewish History and Jewish Memory, Schocken, 1989, 9.

[5] Yerushalmi, ibid., 12.

[6] Dit is een simpel geheugensteuntje, geen etymologie. Historia is een Grieks woord dat onderzoek betekent. Hetzelfde woord betekent in het Latijn een verhaal over gebeurtenissen uit het verleden.

[7] Misjna Pesachim 10:5.

[8] Roger Scruton, England, an Elegy, Continuum, 2006, 16.

Reacties zijn gesloten.