Opperrabbijn mr. drs. R. Evers
Op Rosj Hasjana lezen we uit de Tora verschillende highlights uit het leven van onze eerste Aartsvaders voor. De grootste, tiende beproeving van Awraham was de offerande van Jitschak. Maar ook de negende test verdient deze dagen onze aandacht.
“En het gebeurde, dat G’d Awraham testte en Awraham zei: ‘Hier ben ik!’. En Hij zei: neem je zoon, je enige zoon, Jitschak, die je liefhebt en ga naar het land van Moria. En breng hem daar naar boven als brandoffer op één van de bergen die Ik je zal tonen” (Bereesjiet 22:1-2).
Wat een beproeving! Voor deze zoon had hij zijn hele leven gedawwend (gebeden). Had G’d hem niet onlangs nog beloofd, dat Awraham vader zou worden van een groot volk door Jitschak? Ieder mens zou liever zelf sterven dan zijn kind te offeren. Stel dat G’d hem de keuze had gelaten, dat of hij of zijn zoon zou moeten sterven. Dan zou Awraham gedaan hebben wat duizenden anderen gedaan zouden hebben: het kind in veiligheid brengen en zelf de berg Moria beklimmen, dankbaar voor het feit, dat Jitschak zou mogen blijven leven.
Het werkelijke offer
Wie heeft het werkelijke offer gebracht, Awraham of Jitschak? Hoe vreselijk het ook is om getuige te moeten zijn van een slachting van een mens, toch is het echte slachtoffer degene die op het altaar wordt gebonden! Jitschak uit geen enkel protest. Hij was 37 jaar oud. Toch doet hij geen beroep op Awrahams medelijden. Sterker nog, in de episode van de Akeda staat drie keer het woord ‘jachdaw-tezamen’. Dit betekent dat Awraham en Jitschak met gelijke gevoelens en intenties op weg waren naar en van de offerande. Eerst gaan ze samen de berg op, terwijl Jitschak niet wist dat hij geofferd zou worden. Toch gingen ze toch ‘jachdaw’ (tezamen) – in dezelfde gemoedstoestand. Later vraagt Jitschak aan Awraham waar het offerdier is en Awraham maakt hem duidelijk, dat hij zelf wellicht zelf als offer gebracht zal worden. Ook daarna bezigt de Tora weer het woord ‘jachdaw’: beiden gingen in dezelfde gemoedstoestand. Uiteindelijk mag Awraham het mensoffer niet slachten en G’d doet hem de toekomstbelofte dat de wereld gezegend zal worden door toedoen van zijn kinderen. Awraham en Jitschak bereikten de hoogste staat van religiositeit en perfectie. Na de test gingen ze gezamenlijk terug naar huis met hun assistenten, Jisjmaël en Eliëzer. De hulpen wisten niet wat er gebeurd was op de berg Moria en welke grootse toekomstbelofte G’d gedaan had. Toch gingen ze allevier `jachdaw’ in dezelfde stemming naar huis omdat Awraham noch Jitschak zichzelf een held voelde of voldaan was over de volbrachte taak. Dit was hun levensopdracht. Daarom liepen zij niet te koop met hun lotgevallen en toekomstbeloftes. Maar weinigen kunnen het opbrengen om hun grootsheid voor anderen verborgen te houden.
Jitschak had het slechts van zijn vader vernomen
Jitschaks niveau mag niet worden onderschat. Daarom heet de offerande ook de Akeda van Jitschak. Maimonides legt het verschil tussen Awraham en Jitschak uit. Awraham was degene die G’ds opdracht zelf vernomen had. Het was de waarheid van zijn eigen profetie die hem nu dwong te handelen. Zou Awraham niet die volledige waarheid van zijn eigen inspiratie hebben gevoeld, dan zou hij niet alles hebben opgeofferd waarvoor hij zijn hele leven had gestreden. Altijd had hij mensenoffers veroordeeld! Kinderoffers waren hem totaal vreemd, hoewel deze gebruikelijk waren in zijn tijd. Het moet wel zo zijn, dat Awraham voor de volle honderd procent zeker wist dat G’ds Woord tot hem gekomen was, wilde hij zijn enige hoop op de toekomst van een Joods volk inderdaad op het altaar leggen.
Drie maal wajomer
Maar heeft Jitschak direct iets van G’d gehoord? Nee! De enige van wie hij begreep dat hij geofferd zou worden was zijn vader Awraham. Was Jitschak misschien een willoos kind? De tekst van de Akeda lijkt dit niet te bevestigen. Awraham staat vroeg in de ochtend op en neemt zijn zoon mee op deze dramatische tocht. Of ze onderweg gesproken hebben, vermeldt de Tora niet. Maar op de derde dag begint Jitschak te spreken. De tekst begint met wajomer – ‘En hij sprak tot zijn vader Awraham’ (Bereesjiet 22:7). De woorden van Jitschak worden echter niet geciteerd. Wèl volgt er een tweede wajomer: wajomer Awi (en hij zij: mijn vader). Pas wanneer Awraham in dezelfde vers Jitschak beantwoordt met: “Hier ben ik”, is Jitschak in staat zijn vraag te formuleren: “En hij zei: ‘Zie hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?” (22:7). Jitschak wordt zich steeds bewuster van de situatie, hetgeen tot uitdrukking komt in het drievoudig gebruik van het woord wajomer. Eerst opent hij zijn mond maar kan geen woord uitbrengen. Is het inderdaad waar dat zijn lieve vader hem naar de slachtbank leidt? Hij kan zijn vraag niet eens formuleren. Jitschak begint maar breekt zijn vraag middenin af. De tweede keer zegt hij alleen “Mijn vader”. Meer kan hij niet uitbrengen. Jitschak was bekend met de kinderoffers voor de Moloch maar kon zich niet voorstellen dat deze reis zou culmineren in een mensoffer. Dit was onvoorstelbaar in het huis van Awraham. Jitschak probeert het voor een derde keer en vraagt indirect. Awraham antwoordt indirect, dat “G’d Zelf het lam zal verzorgen als brandoffer, mijn zoon” (22:8). Bedoelde Awraham, dat zijn zoon als brandoffer gebracht zou worden? Als we verder kijken zien we dat zij ‘beiden samen verder liepen’ (22:8). Wat is dat, samenlopen, als een van hen wellicht helemaal niet zal terugkeren?
De link met de komende generaties
Rasjie maakt duidelijk dat samenlopen betekent dat zelfs toen Jitschak begreep, dat hij op het altaar zou eindigen, zij nog steeds gelijk voelden en beiden bereid waren om deze onbegrijpelijke opdracht van G’d te vervullen. Juist Jitschak, die het gebod van zelfopoffering niet van G’d had gehoord, onderhoudt een diepe band heeft met alle toekomstige generaties. Alle mensen, die in de loop der eeuwen het leven lieten, in de tijd van de kruistochten, op de brandstapels van de Inquisitie en gedurende de Holocaust, hadden zelf ook nooit gehoord dat zij hun leven moesten geven voor hun geloof!? Awraham was de eerste Jood maar Jitschak was het begin van de Joodse traditie van kiddoesj HaSjeem – het heiligen van G’ds naam. Allen die hun leven gaven voor het Jodendom gedurende de vele eeuwen die achter ons liggen, luisterden naar hun ouders, net zoals Jitschak vertrouwde op ware aard van de profetie van zijn vader.
Het Jodendom is geen religie gebaseerd op prachtige visioenen. Onze G’dsdienst is gebaseerd op een waarheid die van generatie op generatie is overgedragen van vader op zoon, van moeder op dochter, en waarvan het paradigma de Akeda is. Wie was de eerst Jood? Awraham! Maar wie was de eerste historische Jood, degene met wie wij ons volledig kunnen identificeren? Van een traditie die van vader op zoon overging, van moeder op dochter, van het commitment de Geboden te volgen tot het commitment om G’ds nabijheid te zoeken. Dat was Jitschak!
Ware religiositeit
Maimonides beziet de Akeda als uiting van de `waarheidservaring’ van profetie. Awraham gaat op weg omdat dit door G’d geboden is. Een ware profeet kan niets anders doen dan gehoorzamen. Anderen zien in de Akeda de gedachte, dat het eigen oordeel moet wijken voor de G’ddelijke opdracht. Soms moet een diepgevoelde ethiek wijken voor een G’ddelijk bevel. In de Zichronot-gebeden op Rosj Hasjana vragen wij vergiffenis in het zechoet (de verdienste) van de tienduizenden Awrahams en Jitschaks die met een geweldige zelfopoffering de weg van onze geschiedenis geplaveid hebben.
De Sefat Emet, de Gerer Rebbe, suggereert echter dat de Akeda een beproeving was van Awrahams G’dvrezendheid. Zijn liefde voor G’d had hij al aangetoond. Dat was zijn natuur. Hij moest echter ook laten zien, dat hij zijn aangeboren eigenschappen kon ontstijgen door zijn G’dvrezendheid tonen. Dat is ook de letterlijke betekenis van een slotvers van de episode: “Nu weet Ik dat jij G’dvrezend bent”.
Naar Sara luisteren
Deze aanzet – in staat zijn in de dienst van het Opperwezen zelfs de eigen psychische limieten te overschrijden – komt ook naar voren in de Tora-afdeling, die wij de eerste dag Rosj Hasjana lezen over de geboorte van Jitschak en zijn briet mila – besnijdenis. Toen Sara Jisjmaëel, de zoon van Hagar de Egyptische, zag spotten, zei ze tegen Awraham: “Stuur deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin mag geen mede-erfgenaam zijn met mijn zoon, Jitschak.” Awraham was zeer verdrietig over deze ontwikkeling, maar G’d zei tegen Awraham: “Zie het niet zo slecht in voor de jongen en voor zijn moeder; al wat Sara je zeggen zal, daar moet je gehoor aan geven, want door Jitschak zullen jouw nakomelingen naam krijgen.” G’d beloofde aan Awraham dat ook Jisjmaëel tot een groot volk zou worden omdat hij een nakomeling van Awraham was. Awraham stond vroeg in de ochtend op, nam een brood en een zak water, gaf die aan Hagar en stuurde haar met haar kind weg. Waarom deze afdeling nu uitgerekend op Rosj Hasjana wordt voorgelezen, houdt de kampen verdeeld.
Bovennatuurlijk ontstaan en bestaan
Er zijn verschillende mogelijkheden. Allereerst wordt hier het wonderlijke ontstaan van het Joodse volk geschetst. Sara was 90 jaar oud en Awraham 100. Iedereen stond perplex, niemand geloofde dat dit bejaarde echtpaar nog een kind had gekregen. Men verdacht hen ervan dat zij een vondeling van straat hadden meegenomen en pretendeerden dat dit hun zoon was. Daarom zorgde G’d voor een aantal wonderen. De baby Jitschak leek enorm op zijn vader Awraham. Bovendien had Sara zoveel melk dat iedereen uit de omgeving hun baby’s kwamen brengen om te laten zogen bij onze eerste Aartsmoeder.
Toch is het niet waarschijnlijk dat dit de werkelijke reden is waarom wij de verdrijving van Jisjmaëel lezen op de eerste dag van Rosj Hasjana. Op de tweede dag wordt de offerande van Jitschak gelezen maar op de eerste dag staat de negende test van Awraham centraal. De negende beproeving van Awraham was een grote test voor Awraham, omdat hij een man van chessed -liefde was en scheiding juist het tegengestelde hiervan is.
Toen Jisjmaëel vijftien jaar was droeg hij een afgod het huis binnen en begon dat te dienen, zoals hij alle Kenaänieten had zien doen. Bovendien probeerde Jisjmaëel al een paar keer (voor de grap) Jitschak met pijlen te bestoken en gedroeg hij zich onzedelijk. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen. Sara wilde Jisjmaëel het huis uit hebben.
Wreed voor zijn eigen zoon
Dit was wel een zeer zware test voor Awraham. Hij was voor iedereen vriendelijk. En nu moest hij wreed zijn voor zijn eigen zoon – een voorloper van de Akeda. G’d verscheen ‘s nachts aan Awraham en vertelde, dat Sara gelijk had. Hagar moest met Jisjmaëel het huis uit. Awraham moest volledig tegen zijn eigen natuur ingaan. Al zijn gevoelens van medelijden moest hij onderdrukken om Hagar een echtscheidingsbrief te geven en Jisjmaëel weg te sturen. Onderweg in de woestijn van Be’er Sjewa dreigden zij om te komen van de dorst.
Beoordeling naar eigen daden
G’d wilde luisteren naar het gebed van Jisjmaëel maar de Engelen waren tegen: “Waarom zult U water geven aan Jisjmaëel? Zijn kinderen zullen in de toekomst Uw kinderen doden door ze te laten sterven van de dorst!” De Engelen refereerden aan een toekomstig treffen tussen de Joden en de Arabieren waarbij de Arabieren de Joden lieten sterven van de dorst. Maar G’d antwoordde de Engelen: “Ik beoordeel de mens naar zijn huidige daden. Jisjmaëel zelf heeft niemand om laten komen van de dorst. Ik straf hem niet voor de misdaden, die zijn kinderen in de toekomst zullen plegen.” Een actuele gedachte voor Rosj Hasjana, de Jom haDien – de dag van berechting bij uitstek.
Schoolstrijd tussen onze Aartsouders
De discussie tussen Sara en Awraham was eigenlijk zeer actueel. Het was een soort schoolstrijd. Sara was voor een gescheiden opvoeding in een beschermde omgeving, Sara was bang voor de invloeden die Jisjmaëel wellicht op Jitschak zou hebben. Alhoewel ze wist dat het spirituele niveau van Jitschak stukken hoger was dan dat van Jisjmaëel, vond ze het zonde dat Jitschak tijd zou moeten besteden aan het bestrijden van het kwalijke voorbeeldgedrag van Jisjmaëel. Awraham was een andere mening toegedaan. Awraham meende dat het goed zou zijn voor Jitschak om in zijn opvoeding ook met onjoodse ideeën geconfronteerd te worden. Dit zou hem harden voor de rest van zijn leven. Geconfronteerd met een ander gedachtegoed zou hij opgewassen zijn tegen de beproevingen van de maatschappij later. Een zeer actueel probleem dat ouders in hun schoolkeuze tegenwoordig ook parten speelt. En een gedachte, die het overpeinzen waard is op Rosj Hasjana omdat dit dilemma in feite in vele situaties speelt.
Discussie in alle nederigheid
Aan het einde van de Akeda ontvangt Awraham beloning voor zijn gehoorzaamheid. Hij gaf zijn vragende houding op. Bij Sedom zien we, dat Awraham opkomt voor misdadigers tegen de mensheid. Later in de geschiedenis wordt verteld, dat Mosjé Rabbenoe het opneemt voor het Joodse volk nadat zij gezondigd hadden met het gouden kalf. Resoluut verwerpt hij het voorstel om met hem, Mosjé, een nieuw volk te beginnen. Sommige ‘Tora-reuzen’ gaan in nederige discussie met het Opperwezen. Mosjé vraagt zich af: “O G’d, waarom zal Uw toorn ontbranden tegen Uw volk, dat U uit Egypte heeft gebracht, met grote kracht en machtsvertoon?” (Sjemot 32:11-13). Rabbi Jitschak van Berditschew (19e eeuw) riep eens midden in de Jom Kippoer-dienst uit: “O, G’d! Wat heeft Uw volk misdaan, dat U ze doorlopend laat lijden? Hebben wij niet genoeg geleden? Ik weiger deze plaats te verlaten totdat U het Joodse volk vergeeft. Jitgadal weJitkadasj!”.
Het echte offer
Er zijn inderdaad tijden waarin wij risico’s moeten nemen om ons geloof te behouden. Maar laten we ons er vooral van bewust zijn, dat G’d liever heeft dat wij bij leven en welzijn naar Zijn Leer en Woorden handelen dan dat wij voor Hem sterven. De hoogste vorm van G’dsdienstigheid is nog steeds een van liefde en verbondenheid! Oewacharta bachajiem – Kies het leven !