Parsja Ha’azinoe 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Dewariem/Deuteronomium 32:1-32:52

HA’AZIENOE (luisteren jullie): Dewariem 32:1 – 32:52. Mosje roept hemel en aarde tot getuigen wat er gebeurde in vroeger dagen en schildert hoe het volk zal afwijken – in zeer poëtische taal. Weer worden alle rampen genoemd die over het volk zullen komen als ze niet de ge- en verboden gehoorzamen. Maar eens zal God Zijn volk genade schenken en wraak nemen op de tegenstanders. En nogmaals vermaant Mosje het volk zijn woorden ter harte te nemen. Het doel is G’d als de Schepper te erkennen en uiteindelijk kan niets de band tussen G’d en het Joodse volk teniet doen. Mosje moet de berg Newo bestijgen en uitkijken over het Land dat G’d de Bne Jisraeel als erfgoed geeft. Het Land binnentrekken mag hij niet.

Hoewel Ha’azinoe een lied van zonden, straf en ballingschap voor het Joodse volk lijkt te zijn, legt de 19e eeuwse Malbiem dit lied uit als `reminder’ voor G’d Zelf. G’d bevestigt in de Tora, dat Hij weet, dat wij vroeg of laat tot zonde zullen vervallen. Dit getuigt van hoop. G’d kende ons volkskarakter van begin af aan. Hij wist dat overtredingen onvermijdelijk waren. Ha’azinoe eindigt met nog meer hoop: “En Hij zal Zijn volk terugbrengen naar Zijn land”. Mogen wij hier spoedig getuige van zijn!

 “Wanneer ik de naam van G’d aanroep, kent dan grootheid toe aan onze G’d” (32:3).

Rav Jehoeda zei naar aanleiding hiervan: “Waarvandaan weten we, dat de beracha (zegenspreuk) over het leren van Tora ook uit de Tora stamt? Uit boven geciteerde pasoek (vers)” ( B.T. Berachot 21a).

1. Elke ochtend zeggen wij drie berachot over de Torastudie (Sjoelchan Aroech 47:5). Voordat men deze berachot over de Tora heeft uitgesproken, mag men geen Tora leren. Wanneer men twijfelt of men de berachot over Tora leren heeft uitgesproken, geldt het volgende: Indien men nog niet de beracha Ahawa Rabba of Ahawat Olam voor Keriat Sjema ’s ochtends heeft uitgesproken, moet men de bedoeling hebben bij deze beracha voor Sjema om de verplichting van de berachot voor de Tora uit te spreken. Direct na de Sjemone Esré moet men dan iets gaan leren. Heeft men de beracha Ahawa Rabba reeds uitgesproken, dan vraagt men aan iemand anders om de berachot voor te zeggen, indien hij de ochtendberachot nog niet heeft uitgesproken. Lukt het allemaal niet dan zegt men alleen de beracha Asjer bachar banoe opnieuw en de overige berachot niet meer.

2. Na het uitspreken van de eerste beracha over de Tora wordt geen ameen gezegd omdat deze overloopt in de tweede beracha en men pas na afloop van de tweede beracha ameen zegt.

3. Zodra men ’s avonds of ’s nachts naar bed is gegaan en gedurende een half uur heeft geslapen, moet men bij het opstaan weer opnieuw de berachot over het Toraleren uitspreken. De volgende ochtend hoeft men de berachot over de Tora dan niet meer uit te spreken, zelfs wanneer men op diezelfde dag voor een tweede keer is gaan slapen na het uitspreken van de berachot over de Tora.

Ha’azienoe en de volgende Parsja Wezot HaBeracha vormen het einde van de Tora en  werden uitgesproken op 7 Adar 2488 na de Schepping, de geboorte- en overlijdensdag van Mosje Rabbenoe. Ha’azienoe telt 613 woorden tegenover de 613 ge- en verboden in de Tora. Het bevat 52 pesoekiem (verzen), hetgeen overeenkomt met de getallen-waarde van het woord Elijahoe, de profeet, die in Messiaanse tijden duidelijk zal maken wat er bedoeld wordt met alle moeilijke zinswendingen en inhouden van deze Sidra.

Ha’azinoe is één van de tien profetische gezangen die in de loop van de geschiedenis uitgesproken zijn. Het eerste profetische lied werd gecomponeerd door Adam in Gan Eden alwaar hij een danklied voor de Sjabbat zong. Aan de oevers van de Jam Soef zongen de bevrijde Benee Jisraeël het lied van de zee (sjierat hajam). Het tiende en laatste gezang zal aangeheven worden wanneer de Masji’ach de wereld zal bevrijden. De eerste negen liederen heten “sjiera” in het Hebreeuws en dragen de vrouwelijke vorm van lied, terwijl het lied van de Masji’ach in het mannelijk gezongen zal worden ‘sjier.’ Alle liederen voor het lied van de Masji’ach zullen vrouwelijk zijn, omdat elke bevrijding weer de barensweeën – vandaar het femininum – vormden voor een nieuwe moeizame situatie. Pas in de tijd van de Masji’ach zal aan alle lijden een einde komen.

“Tegen Hem misdreven hebben zij die Zijn kinderen niet (lo-nee!) waren, hun schandvlek; een krom en verdraaid geslacht.” (32:5)

De mens moet niet denken dat zijn slechte gedrag alleen op hemzelf van invloed is. Corrupt gedrag heeft ook invloed op kinderen en andere huisgenoten. In plaats van een voorbeeld is men een verkeerd rolmodel voor de omgeving. Dit staat ook in de pasoek (vers) aangeduid: “tegen Hem misdreven hebben zij” – als men denkt dat men alleen maar zichzelf psycho-religieuze schade toebrengt door te zondigen, is het ‘lo’ – nee!. Dit is onjuist. “Zijn kinderen” – zijn nageslacht leert van zijn verdorven gedrag. Zelfs wanneer hij zijn kinderen later naar goede scholen of internaten stuurt, heeft hij zijn verplichting tot juiste opvoeding verzaakt. Want als een vader zijn eigen gedrag niet kritisch onder de loupe neemt en zich niet voorbeeldig opstelt, zaait hij in de harten van zijn kinderen twijfel en afvalligheid. Na verloop van tijd zal hun geloof hieronder lijden.

“Willen jullie zo aan G’d vergelden, dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u tot Zijn eigendom heeft gemaakt, Hij het, die het gegrond en gegrondvest heeft? (32:6)

Deze pasoek slaat op iemand, die zelf niet in staat is om zich te houden aan de Tora maar wel wil dat zijn kinderen het juiste pad bewandelen. Dit is dan de verklaring van de vorige zin: “Tegen Hem misdreven zij” – deze mens gedraagt zich totaal niet volgens de Tora maar “die zijn kinderen niet waren” hij let erop dat zijn kinderen niet zoals hij worden. Hij realiseert zich dat de Tora de juiste weg is; zijn geest was gewillig maar zijn vlees bleef zwak.

Over zo iemand zegt de Tora: “Willen jullie zo aan G’d vergelden? Is Hij niet uw vader?”. Jullie kennen toch het gevoel van een vader, die zijn zoon lief heeft en niets anders wil dan dat zijn nageslacht zich goed gedraagt. Precies op dezelfde wijze wil G’d als het ware dat al Zijn kinderen spiritueel stijgen. Waarom? Omdat Hij het is die ons gemaakt heeft en Hij het is die ons gevormd heeft.

Op de pasoek “Gelukkig is de man die G’d vreest en erg verlangt naar Zijn geboden, sterk hij zal staan in het land, zijn kinderen als een gezegende generatie van oprechten” (Tehilliem) leggen onze Geleerden uit dat wanneer men zich nog tijdens de jonge jaren weet te beheersen en zijn passies kan beteugelen, men gelukkig heet. Maar wanneer men in de jeugd niet de goede weg heeft bewandeld en zich pas op latere leeftijd verandert, dan werkt dat op latere leeftijd alleen nog maar voor hemzelf en niet meer voor zijn kinderen. Want die hebben het rechte pad reeds verlaten. Alleen wanneer men ook op jonge leeftijd in staat was zich te beheersen, lukt het om kinderen op het juiste pad op te voeden.

Aan het einde van Ha’azinoe staat nog in 32:47: “Want (de Tora) is geen onbetekenende zaak voor u maar het is uw leven; en door deze zaak zult u lange tijd blijven op de bodem, waarheen u nu de Jordaan overtrekt om het in bezit te nemen.”

Rasjie (1040-1105) merkt al meteen op, dat de betekenis hiervan is dat “u niet voor niets moeite doet, omdat degenen, die de Tora naleven veel beloning wacht”. Maar ook in andere zin is de Tora geen onbetekenende zaak. Er is niets in de Heilige Leer, dat geen betekenis heeft. Zelfs de meest simpele verzen hebben een ongekende diepgang. Daarom mogen wij nooit onderscheid maken tussen wat in onze ogen de belangrijkste vers uit de Tora lijkt en allerlei plaatsbeschrijvingen, die nauwelijks enige indruk op ons maken. Er bestaat geen verschil tussen de vers: “Hoor, o Israël,  G’d is één” en de mededeling wie de zuster van wie was.

Eeuwigheidswaarde

Anderen gaan nog verder en stellen dat deze pasoek (vers) aangeeft, dat het jodendom ook betekenis heeft na de dood. Zilver en goud kan men niet meenemen in het graf. Kowed (eer) ook niet. Het enige wat men meeneemt zijn spirituele zaken als Tora-kennis en goede daden. Dat bedoelt het einde van het vers.

Mosje Rabbenoe wijst verder op de ouderdoms-kwaliteiten van de Tora: “En door deze zaak zult u lange tijd blijven op de bodem.” Deze zaak is niet leeg en onbetekenend, want de Tora beschermt u in uw jeugd tegen misstappen en in uw ouderdom geeft zij hoop.

In vele vakken is het zo dat wanneer men oud wordt men stoppen moet met de beroepsuitoefening. De Tora geeft juist ouden van dagen hoop, want hoe ouder onze Geleerden worden, des te beter zij zijn.

Andere verklaarders wijzen op een verrassend aspect van de Tora. Niets is leeg en onbetekenend. G’d wil ons leven met heiligheid vullen, en daarom heeft Hij ons veel geboden gegeven. Zelfs de meest normale dingen werden tot G’ddelijke opdracht verheven. Zo mogen wij geen kruipend ongedierte eten of bloed drinken, zaken die we vanzelf al hadden geweigerd. Zo is het geboden om op een dak een omheining te maken, zodat men niet van het dak zal afvallen, wat een normale menselijke zaak is. Toch werd dit tot mitswa (gebod) verheven omdat G’d ons verdiensten wil geven. De ge- en verboden uit de Tora zijn levensvullend. De 248 geboden corresponderen met de 248 ledematen uit het lichaam van de mens en de 365 verboden komen overeen met de 365 bloedvaten. Ook dat is weer een nieuw aspect in de frase “Want het is geen onbetekende zaak voor u.”. De mitswot zijn niet alleen goed voor ons lichaam, maar ook goed voor onze ziel. Elk aspect van de Tora sluit aan bij alle aspecten van de mens. De Tora is ons op het lijf geschreven!

Volgende week is het Soekot. Daarna vieren we Simchat Tora. Wat is de symboliek van deze overgang?

Tijdens Soekot verruilen we onze stevige huizen voor gammele hutten. We verlaten onze materiële zekerheden en imiteren iedere jaar weer het joodse volk dat 3318 jaar geleden bereid was G’d te volgen naar een dorre woestijn, waarin iedere bestaansmogelijkheid ontbrak. Tijdens Soekot is er het feest van het waterscheppen. Wat houdt dat in? Water is vloeibaar, het vormt zich naar het voorwerp waar het in uitgegoten wordt. Water symboliseert het wegsmelten van de eigen identiteit en succesformules. Water is de traan, die de koppige arrogantie van de mens in één moment vol oprechtheid verplettert. Het Hebreeuwse woord voor ‘vreugde’ vertoont verwantschap met het woord ‘macha’ – zichzelf wegcijferen. Wil iemand oprecht blij zijn, dan moet hij zichzelf vergeten en uitvlakken. De Talmoed vertelt ons, dat de grootste Geleerden tijdens het waterscheppingsfeest hun maatschappelijk aanzien aflegden en in de Tempel als blije kinderen ronddansten, sprongen en jongleerden in volle, religieuze overgave. Pas toen konden ze de aardse beperkingen volledig achter zich laten en zich in extase overgeven aan het Hogere.

Reacties zijn gesloten.