Parsja Noach 5781

Rabbi Sacks: Het licht in de ark

Parsja Noach (Bereesjiet/Genesis 6:9-11:32)     

Te midden van heel het drama van de aanstaande zondvloed en de vernietiging van bijna de hele schepping, concentreren we ons op Noach die de ark bouwt en horen we een gedetailleerde instructie:

   Maak een tsohar voor de ark en eindig die binnen een el van de bovenkant. (Bereesjiet – Gen.6:16)

Het is moeilijk te begrijpen wat “tsohar” betekent, aangezien het woord nergens anders in Tenach voorkomt. Iedereen is het erover eens dat het verwijst naar een bron van verlichting. Het zal licht geven in de ark zelf. Maar wat is het precies? Rasji citeert een midrasj waarin twee rabbijnen het niet eens zijn over de betekenis ervan:

   Sommigen zeggen dat dit een venster was; anderen zeggen dat het een edelsteen was die hun licht gaf.[1]

De edelsteen had de wonderbaarlijke eigenschap dat hij licht kon genereren in de duisternis.

Bartenura suggereert dat waar het om gaat tussen de twee interpretaties het de etymologie is van het woord tsohar zelf. De ene brengt het in verband met het woord tsohorajiem, wat “middag” betekent. In dat geval zou de helderheid van de zon, de hemel, van buiten komen. Daarom betekent tsohar “een venster, een dakraam”. De andere mening is dat tsohar verwant is met zohar, “uitstraling”, wat suggereert dat iets zijn eigen licht uitstraalt, vandaar het idee van een wonderbaarlijke edelsteen.

Chizkuni en anderen suggereren dat Noach beide had: een venster (waaruit hij later de raaf vrijliet, Bereesjiet – Gen. 8:6) en een of andere vorm van kunstmatige verlichting voor de lange periode van de zondvloed zelf, toen de zon volledig bedekt was door de wolken, en de wereld gehuld was in duisternis.

Het blijft fascinerend om te vragen waarom de rabbijnen van de midrasj, en Rasji zelf, tijd zouden besteden aan een vraag die geen praktische betekenis heeft. Er zal – G-d beloofde dit in de parsja van deze week – geen verdere overstroming meer zijn. Er zal geen nieuwe Noach zijn. Bij enige toekomstige bedreiging voor het bestaan ​​van de planeet, zal een ark die op het water drijft niet voldoende zijn om de mensheid te redden. Dus waarom zou het er toe doen welke bron van verlichting Noach in de ark had tijdens die stormachtige dagen? Wat is de les voor de generaties?

Ik zou graag een midrasj-speculatie willen aanbieden. Het antwoord ligt, denk ik, in de geschiedenis van de Hebreeuwse taal. Gedurende het bijbelse tijdperk betekende het woord tewah een ark – groot in het geval van Noach en de zondvloed, klein in het geval van de met teer bedekte papyrusmand, waarin Jochewed de baby Mosje plaatste en hem drijvend op de Nijl zette (Sjemot – Ex. 2:3). Meer in het algemeen betekent het “doos”. Maar tegen de tijd van de Midrasj was tewah ook “woord” gaan betekenen.

Het lijkt mij dat de rabbijnen van de Midrasj niet zozeer commentaar gaven op Noach en de ark, als wel dat zij nadachten over een fundamentele kwestie van de Tora. Waar en wat is de tsohar, de helderheid, de bron van verlichting voor de tewah, het Woord? Komt het alleen van binnenuit, of ook van buitenaf? Komt de Tora met een venster of een edelsteen?

Er waren zeker mensen die geloofden dat de Tora zelfvoorzienend was. Als iets moeilijk is in de Tora, dan is dat omdat de woorden van de Tora op de ene plaats schaars zijn, maar op een andere plaats rijk.[2] Met andere woorden, het antwoord op elke vraag in de Tora kan elders in de Tora worden gevonden. Draai het om en draai het om, want alles zit erin.[3] Historisch gezien is dit waarschijnlijk de mening van de meerderheid. Daarbuiten valt niets te leren. De Tora wordt verlicht door een edelsteen die zijn eigen licht genereert. Hierop wordt zelfs gezinspeeld in de titel van het grootste werk van de Joodse mystiek, de Zohar (zie Bartenura hierboven).

Er waren echter andere opvattingen. De meest beroemde was dat Maimonides geloofde dat kennis van natuurwetenschap en filosofie – een venster naar de buitenwereld – essentieel was om G-ds woord te begrijpen. Hij deed in de Misjna Tora (Hilchot Jesode Ha-Tora 2:2) de radicale suggestie dat juist deze studievormen de weg waren naar de liefde en vrees voor G-d. Door de wetenschap – de kennis van “Hij die sprak en het universum tot ontstaan ​​riep” – krijgen we een gevoel van de majesteit en schoonheid, de bijna oneindige reikwijdte en ingewikkelde details van de schepping en dus van de Schepper. Dat is de bron van liefde. Dan wanneer we beseffen hoe klein we zijn en hoe kort ons leven is in het totale beloop der dingen: dat is de bron van ontzag

De zaak die Maimonides in de 12e eeuw aan de orde stelde, lang voor de opkomst van de wetenschap, is duizend keer vergroot door onze versnelde kennis van de aard van het universum. Elke nieuwe ontdekking van de uitgestrektheid van de kosmos en de wonderen van de microkosmos vervult de geest met ontzag. “Hef uw ogen op en kijk naar de hemel: wie heeft dit alles geschapen?” (Jesjajahoe. 40:26).

Maimonides dacht niet dat natuurwetenschap en filosofie seculiere disciplines waren. Hij geloofde dat het oude vormen van Joodse wijsheid waren, die de Grieken van de Joden hadden verworven en in stand gehouden in een tijd dat het Joodse volk ze door ballingschap en verstrooiing was vergeten. Het waren dus geen zaken die aan den vreemde ontleend waren. Maimonides claimde opnieuw een traditie die in Israël zelf was ontstaan. Noch waren ze een bron van onafhankelijke verlichting. Ze waren gewoon een venster waardoor het licht van G-ds geschapen universum ons kon helpen om de Tora zelf te ontcijferen. Het begrijpen van G-ds wereld helpt ons G-ds woord te begrijpen.

Dit maakte een significant verschil voor de manier waarop Maimonides in staat was om de waarheid van Tora over te brengen. Dus bijvoorbeeld zijn kennis van oude religieuze praktijken – zij het gebaseerd op bronnen die niet altijd betrouwbaar waren – gaf hem het diepe inzicht (in De Gids voor de Verdoolden) dat veel van de Choekim, de verordeningen, de wetten die geen reden schijnen te hebben, in feite waren gericht tegen bepaalde afgodische praktijken.

Zijn kennis van de filosofie van Aristoteles stelde hem in staat een idee te formuleren dat zowel in de Tenach als in de rabbijnse literatuur voorkomt, maar dat daarvoor nog niet zo duidelijk was verwoord, namelijk dat het Jodendom een ​​deugden-ethiek heeft. Het is niet alleen geïnteresseerd in wat we doen, maar in wat we zijn, in het soort mensen dat we worden. Dat is de basis van zijn baanbrekende Hilchot De’ot, “Wetten met een ethisch karakter”.

Hoe meer we begrijpen hoe de wereld is, hoe meer we begrijpen waarom de Tora is zoals zij is. Het is onze routekaart door de realiteit. Het is alsof seculiere en wetenschappelijke kennis de kaart waren, en de Tora de route.

Deze visie, verwoord door Maimonides, werd in de moderne tijd in verschillende vormen ontwikkeld. Aanhangers van rabbijn Samson Raphael Hirsch noemden het Tora im derech erets, “Tora met een algemene cultuur.” In Yeshiva University werd het bekend als Tora oe-Madda, “Tora en wetenschap.” Samen met wijlen Rav Aaron Lichtenstein zt”l geef ik de voorkeur aan de uitdrukking Tora we-Chochma, “Tora en wijsheid”, omdat wijsheid een bijbelse categorie is.

Onlangs publiceerde de wetenschapsschrijver David Epstein een fascinerend boek met de titel Range, met als ondertitel How Generalists Triumph in a Specialized World.[4] Hij wijst erop dat overconcentratie op een enkel gespecialiseerd onderwerp goed is voor de efficiëntie, maar slecht voor de creativiteit. De echte creatievelingen (mensen zoals de Nobelprijswinnaars) zijn vaak degenen die externe interesses hadden, andere disciplines kenden of passies en hobby’s hadden buiten hun vakgebied. Zelfs op een gebied als sport is er voor elke Tiger Woods, die al gevoel voor golf had voordat hij kon spreken, een Roger Federer, die al eerder zijn vaardigheden in veel sporten uitoefende, maar vrij laat in zijn jeugd ervoor koos zich te concentreren op tennis.

Lehavdiel, het was precies Maimonides’ brede kennis van natuurwetenschap, geneeskunde, psychologie, astronomie, filosofie, logica en vele andere gebieden die hem in staat stelden zo creatief te zijn in alles wat hij schreef, van zijn brieven tot zijn Commentaar op de misjna, naar de Misjna Tora zelf, anders gestructureerd dan elke andere code van de Joodse wet, helemaal tot De Gids voor de Verdoolden. Maimonides zei dingen die velen misschien eerder hebben gevoeld, maar niemand had het zo overtuigend en krachtig uitgedrukt. Hij liet zien dat het mogelijk is om volkomen toegewijd te zijn aan het Joodse geloof en de wet en toch creatief te zijn, door mensen spirituele en intellectuele diepten te tonen die ze nog niet eerder hadden gezien. Dat was zijn manier om een ​​tsohar te maken, een venster voor de tewah, het G-ddelijke woord.

Aan de andere kant vat de Zohar de Tora op als een edelsteen die van zichzelf licht geeft en niets van buitenaf nodig heeft. Haar wereld is een gesloten systeem, een zeer diepe, gepassioneerde, ontroerende, aanhoudende zoektocht naar intimiteit met het G-ddelijke dat in het universum en in de menselijke ziel verblijft.

We zijn dus niet gedwongen om het een of het ander te kiezen. Bedenk dat Chizkuni zei dat Noach een edelsteen had voor de donkere dagen en een venster voor als de zon weer scheen. Iets dergelijks gebeurde ook met de Tora. Tijdens de donkere dagen van vervolging bloeide de Joodse mystiek op en werd de Tora van binnenuit verlicht. Tijdens de welwillende dagen toen de wereld meer open stond voor Joden, hadden ze een venster naar buiten, en zo ontstonden figuren als Maimonides in de Middeleeuwen en Samson Raphael Hirsch in de 19e eeuw.

Ik geloof dat het de uitdaging voor onze tijd is om een ​​reeks van vensters te openen, opdat de wereld licht kan werpen op ons begrip van de Tora, en opdat  de Tora ons moge leiden als we onze weg door de wereld proberen te vinden.

[1] Genesis Rabbah 31:11.

[2] Jeroesjalmi Rosj Hasjana 3:5.

[3] Misjna Awot 5:22.

[4] David Epstein, Range, Macmillan, 2019.

Reacties zijn gesloten.