Parsja Wajeera 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Bereesjiet/Genesis 18:1-22:24

WAJEERA (en -G’d- verscheen). Er komen drie mannen op bezoek bij Araham en Sara – het blijken Engelen, boodschappers van G’d te zijn. Ze vertellen dat Sara binnen een jaar een zoon zal baren, waarover zij lacht. G’d vertelt Awraham dat Hij Sedom en Amorra zal vernietigen; Awraham houdt een pleidooi voor de steden. Zij zouden gespaard blijven als er -tenslotte- slechts tien rechtvaardigen wonen. Maar zelfs dat is niet het geval. Lot en zijn gezin die in Sedom wonen, worden met krachtige hand door Engelen gered voordat de verwoesting neerdaalt. Ondanks het verbod óm te kijken doet de vrouw van Lot dat wel en verandert in een zoutpilaar. Lots dochters vrezen dat de mensheid uitgestorven is en verleiden hun dronken vader. De ene zoon heet Moav en de andere Ammon. Op de aangekondigde tijd wordt Jitschak geboren. Hij wordt gespeend. Sara ergert zich aan Jisjmaeel en verzoekt Awraham Hagar en Jisjmaeel de woestijn in te sturen. G’d beveelt hem naar Sara te luisteren. G’d zal Jisjmaeel ook tot een groot volk maken. Hagar en Jisjmaeel komen bijna om van de dorst maar door een wonder worden ze gered. Als ultieme test draagt G’d Awraham op zijn zoon Jitschak te offeren. Awraham trekt naar de berg die G’d hem toont en Awraham heft al het mes als een Engel hem zegt zijn zoon niets te doen. G’d beloont hem door hem overvloedig te zegenen omdat hij Hem zelfs zijn zoon niet heeft onthouden.

Koheen, 18:1-14. Drie Engelen verschijnen. G’d belooft Awraham een zoon. Sara ontkent, dat ze gelachen heeft.

Levi, 18:15-33. Awraham hoort van de a.s. vernietiging van Sedom en dawwent (bidt) vurig, dat dit niet zal geschieden.

3e alija, 19:1-20. De mensen van Sedom omsingelen Lots huis en dreigen de bezoekers te misbruiken. Lot biedt zijn dochters aan om zijn gasten te beschermen. Sedom wordt verwoest en Lot gered.

Op de vlucht draaide zijn vrouw Iris zich om om te kijken wat er met haar twee achtergebleven dochters was gebeurd. Ze veranderde terstond in een zoutpilaar. Dat was haar straf omdat zij de gasten had verraden bij de buren door zout te lenen. De Engel zei tegen Lot: “Vlucht naar de berg waar Awraham woont”. Maar Lot durfde niet naar Awraham. Want hij dacht bij zichzelf: ”Toen ik nog tussen de mensen van Sedom woonde, beoordeelde G’d mij gunstig want ik was de beste in de stad. Maar als ik weer bij Awraham ga wonen, zal G’d mij negatief beoordelen want ik ben slecht vergeleken met mijn oom”.

Lot vluchtte naar het stadje Tsoar want hij zei: “Daar wonen nog maar kort mensen en zij zullen nog niet veel zonden hebben begaan”. Uiteindelijk belandde Lot in een grot met zijn twee dochters, die later twee kinderen, Ammon en Moav van hem zouden baren. Lots dochters meenden namelijk, dat zij als enige levende wezens op aarde waren achtergebleven en dat zij hun vader mochten verleiden om de wereld weer te bevolken. Lot had dit verdiend omdat hij zijn dochters op schandelijke wijze aan de inwoners van Sedom had aangeboden. Niettemin laat deze onbetamelijke geschiedenis een wrange smaak achter. Toch moest dit zo gebeuren. De Midrasj vertelt zelf, dat door een ingreep van Boven wijnstokken groeiden in de bewuste grot. Want er zouden twee grote vrouwen geboren worden uit Lot: Ruth, de Moabitische, de  voormoeder van de Davidische dynastie en uiteindelijk ook voor moeder van de Masjieach en Na’ama, de Ammonitische, die zou trouwen met koning Salomo en uiteindelijk de moeder zou worden van koning Rechavam. Alleen G’d geeft licht uit duisternis…

4e alija, 19:21-21:4. Lot wordt verleid. Sara wordt geschaakt door Awimelech, koning van Gerar. Jitschak wordt geboren.

5e alija, 21:5-21. Jitschak wordt besneden. Awraham verdrijft Hagar en Jisjmaeel, die door een wonder gered worden in de woestijn.

6e alija, 21:22-32. Awimelech en zijn generaal Pichol sluiten een pact met Awraham. Awraham plant een Esjel=herberg in Be’er Sjewa.

VERBOND MET DE FILISTIJNEN

Tussen de negende en tiende beproeving van Awraham – tussen het wegsturen van Hagar en Jisjmaëel en de Akédat Jitschak – staat een opmerkelijk verhaal over de verbondsluiting tussen Awraham en Awimelech, koning der Filistijnen: “Welnu, zweer mij hier bij HaSjeem, dat je niet ontrouw zult worden aan mij, en aan mijn kinderen en kleinkinderen. Naar de genegenheid, die ik u bewezen heb, moet je handelen met mij en het land waarin je je opgehouden hebt” (21:23). Awimelech kwam met zijn generaal Pichol om een verbond te sluiten met Awraham. Dit gebeurde in Be’er Sjewa, dat ‘de bron van zeven’ betekent. Er was een conflict tussen de herders van Awimelech en die van Awraham. Awraham beschuldigde Awimelech van bronnendiefstal maar Awimelech verdedigde zich en zei dat hij daar nog nooit van gehoord had. Awraham had hem dat nooit had laten weten. Ze spraken een manier af om de eigendom van de bron te bevestigen. Awraham nam zeven schapen en ook Awimelech moest zeven schapen nemen. Wanneer de bron omhoog zou komen voor de dieren van één van beiden zou dit het bewijs van eigendom vormen.

Toen Awraham eigenaar bleek, bood hij zijn zeven schapen aan Awimelech aan als bewijs van de eigendom van de bron.

Het getal zeven was geen toeval en had te maken met het aantal Noachidische wetten. Awraham wilde Awimelech met een hint duidelijk maken, dat hij zich aan het verbod op diefstal moest houden, dat onderdeel vormde van de zeven Noachidische wetten.  G’d heeft Awraham ernstig onderhouden over dit verbond. Hij verweet hem een verdrag te hebben gesloten met een heiden.  Maar Awraham zag het als een daad van chessed (liefde). Toch heeft dit verdrag met de Filistijnen veel ellende over het Joodse volk gebracht. De Heilige Ark werd gedurende zeven maanden door de Filistijnen buitgemaakt, zeven Heiligdommen van het Joodse volk zouden door de heidenen verwoest worden (de Tabernakel uit de woerstijn, het Heiligdom te Gilgal,  Nov, Givon, en Sjilo en de twee Tempels in Jeruzalem). Bovendien hebben de Filistijnen zeven Joodse Tsaddikiem gedood, werd hierdoor het binnentrekken in het land Israël zeven generaties uitgesteld (van Awraham tot Mosjé tellen zeven generaties) en bleef er een eeuwige vijandschap bestaan tussen de Joden en de Filistijnen.

“G’d is met u bij al wat gij doet” (21:23)

Van de kant van Awimelech was het begrijpelijk, dat hij een verdrag wilde sluiten met Awraham, omdat hij zag dat G’d met hem was. Awraham kreeg een zoon op hoge leeftijd, stuurde zijn eigen zoon Jisjmaël weg, omdat hij een rover was en hij realiseerde zich dat hoewel er geen reizigers meer langskwamen na de vernietiging van Sedom, Awraham toch niet arm werd.

Hij zag dit als een G’ddelijke zegen en wilde vrede met Awraham. Ze zwoeren elkaar, dat hun afstammelingen gedurende drie generaties elkaar niet zouden aanvallen, hetgeen ook niet gebeurd is. De Joden konden Israël niet binnen totdat de derde generatie van Awimelechs kinderen was overleden. Dit is ook de betekenis van de pasoek (vers) in Sjemot 13:17: “En het gebeurde dat toen Pharao de mensen wegstuurde, dat G’d hen niet geleid heeft door het land van de Filistijnen, want het was te dichtbij”. De eed die Awraham aan Awimelech gezworen had, was nog `te dichtbij’ d.w.z. van kracht omdat de achterkleinkinderen van Awimelech nog steeds in leven waren.

7e alija, 22:1-24. Jitschak wordt op het altaar gebonden maar op het laatste nippertje niet geslacht.

Tora-interpretatie is niet ieders werk. Tora-begrip eist gevoel voor actualiteit – de Tora is in iedere generatie opnieuw relevant, diepgang  – elke letter telt , context – er gebeurde veel meer dan er staat, toekomstgevoel –  de Tora is ook toekomstgericht en symbolisch inzicht.

Nemen we als voorbeeld de Akedat Jitschak (het binden van Jitschak), de tiende beproeving van Awraham. Awraham was 137 en Jitschak 37 op het moment van de test. De bedoeling van de test was om Awraham en Jitschak – als voorlopers van het Joodse volk – op een hoger niveau te tillen. De beproeving haalde het onderste uit de kan van hun zielenleven. Zelfs na de voorgaande negen beproevingen klaagden de volkeren, volgens Rasjie (1040-1105), nog steeds. Waarom moet G’d  Awraham voortrekken boven alle andere mensen? De actuele vraag naar de bevoorrechte positie van het ‘uitverkoren volk’ vormt hiervan een echo.

Dat zijn buren jaloers waren op Awraham wordt afgeleid uit de openingstekst van hoofdstuk 22 van Bereesjiet (Genesis). Daar staat, dat G’d Awraham beproefde “na deze woorden”. Dat staat er niet zomaar. Na deze woorden betekent: het commentaar van de volkeren en anderen over de privileges van Awraham. Niet alleen de volkeren rond Awraham, maar ook de Satan (de Hemelse aanklager) had problemen met de bevoorrechte positie van Awraham: “U heeft deze man een kind gegeven toen hij 100 jaar oud was. Maar Awraham heeft zelfs nog geen duif geofferd van dat grote banket, dat hij voor zijn zoon heeft aangericht!”. G’d pareerde Satans opmerking met de stelling, dat als Awaraham gevraagd zou worden zijn eigen zoon te offeren, hij dit ook zou doen.

Na deze woorden  refereert verder aan een discussie tussen Jisjmaeel en Jitschak.  Jisjmaeel beroemde zich op het feit dat hij zich op zijn 13jaar had laten besnijden zonder te protesteren. Jitschak was daar niet van onder de indruk: “Ook wanneer G’d mijn hele lichaam zou opeisen, zou ik bereid zijn mijzelf op te offeren.”. Pas na de eigen verklaring van opofferingsgezindheid kon de grote test van start gaan. Zelfs overbodig lijkende woorden in de Tora hebben een belangrijke strekking.

Alles stond gereed voor de zwaarste beproeving uit de geschiedenis. Uit de Tora-tekst blijkt niet dat er onderweg veel obstakels waren. Toch vonden er vele discussies plaats. Satan beschuldigde Awraham ervan dat hij gek was geworden en zou gaan twijfelen aan de opdracht van Boven: “Je gaat je enige zoon slachten, die je op je honderdste gekregen hebt?”. Awraham zet toch door. Hij was zo overtuigd van de waarheid van zijn visioen, dat hij zich door niets liet weerhouden. Uiteindelijk verscheen Satan hem in de vorm van een rivier waar hij nauwelijks doorheen kon. Awraham had excuses genoeg om zijn reis niet voort te zetten. Toch ging hij door. De rest van deze dramatische episode is bekend. G’d weigerde dit kinderoffer. In plaats daarvan kwam een dieroffer.

Awraham keek achterom en zag daar een ram, dat de hele tijd in de bosjes verstrikt raakte. G’d legde Awraham uit dat dit een symbool was voor de toekomst van het Joodse volk: dat ze door hun afvalligheid keer op keer weer in goloes gevangen zouden raken – in Babylonie, in Medië, Griekenland en Rome, van waaruit de westerse ballingschap  ontstond. Hoe zouden ze uiteindelijk bevrijd worden? Door het geluid van de sjofar! De ram die Awraham offerde  was uniek omdat daar veel mitswot mee vervuld worden: de hoornen konden dienen als sjofar. De dijbenen dienden als fluiten in de Tempel, de huid ervan werd als vlies voor de trommels in de Tempel gebruikt en de ingewanden werden gebruikt als snaren van de harpen in het Heiligdom.

Reacties zijn gesloten.