Parsja Wajeetsee 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Bereesjiet/Genesis 28:10-32:3

WAJEETSEE (en hij ging weg). Ja’akov gaat op weg naar Charan. Als het donker wordt, droomt hij over een ladder waar engelen op en af klimmen. G’d belooft hem een uitgestrekt land en een groot nakomelingschap, alsmede Zijn bescherming. In Charan aangekomen ontmoet hij zijn nicht Rachel, dochter van Lawan. Hij komt in huis bij oom Lawan en wil zeven jaar werken voor Rachel. Na die 7 jaar schuift Lawan bedrieglijk de zwaar gesluierde Lea onder de choepa. Na een week huwt hij ook Rachel, voor wie hij nogmaals 7 jaar moet werken. Lea baart vier zonen: Re’oeween, Sjimon, Levie en Jehoeda. Rachel geeft haar slavin Bilha aan Ja’akov, die Dan en Naftali baart. Lea geeft ook haar slavin Zilpa en die baart Gad en Naftali. Lea krijgt dochter Dina. Tenslotte krijgt Rachel een zoon: Joseef. Ja’akov wil vertrekken maar Lawan maakt een overeenkomst met hem over welk vee Ja’akov en welk vee Laban toebehoort. Ja’akov wordt steeds rijker. Na 20 jaar wil Ja’akov vertrekken met zijn gezin en doet dat als Lawan afwezig is vanwege schaapscheren. Lawan gaat de stoet achterna maar krijgt te horen dat hij Ja’akov geen kwaad mag doen. Er wordt een steen opgericht als getuigenis en Lawan gaat naar huis.

Koheen, 28:10-22. Ja’akov droomt van de Ja’akovsladder, realiseert zich dat hij in een G’dshuis, de poort van de hemel, is en doet een gelofte aan G’d.

“En Ja’akov verliet Be’er Sjewa en ging naar Charan” (28:10). De Sidra begint met de vlucht van Ja’akov voor zijn broer Esav, die hem wil doden. Ja’akov gaat naar de familie van zijn moeder in Charan. Rabbi Efraïm Luntsjits (de auteur van de Klie Jakar, 16e eeuw) vraagt zich af waarom de Tora een dergelijke sjewach (lof) niet vermeldt bij Awraham of Jitschak. De Klie Jakar legt uit dat de bijdrage van Tsaddiekiem aan het morele niveau van de stad alleen maar wordt herkend door mensen die karaktereigenschappen als G’dvrezendheid, goede daden en Tora-kennis, inderdaad op prijs stellen. De indruk die het vertrek van een Tsaddiek achterlaat op de stad is direct afhankelijk van de kwaliteit en het kaliber van mensen, die daar achterblijven. Wanneer Awraham of Jitschak een bepaalde plaats verlieten, waren mensen niet erg onder de indruk van hun vertrek omdat ze hun idealen niet koesterden. Daarom liet hun vertrek geen sporen na. Maar toen Ja’akov Be’er Sjewa verliet, liet hij Jitschak en Riwka achter, die volledig begrepen waar Ja‘akov voor stond en al zijn goede eigenschappen hogelijk waardeerden.

“Een ladder geplaatst op de aarde, waarvan de top reikte tot in de Hemel” (28:12). Rabbenoe Ja’akov (auteur van de Toeriem) stelt dat Soelam (ladder) in getallenwaarde Kol (stem) is. De stem van Tora en het geluid van Tefilla (gebed) komen van de aarde maar doorklieven de Hemelen. Verder is Soelam (ladder) in getallenwaarde Mammon (geld). Ons davvenen en lernen vormen de ladder waarmee men opstijgt of afdaalt: “De dood en het leven zijn in de hand van de tong” (Spreuken 18:21). Ook financiën zijn een ladder om de mens te eren als het ten goede aangewend wordt, ter ondersteuning van gemeentezaken en Talmoed Tora. Wanneer financiën verkeerd worden gebruikt, kan het zeer nadelig voor de eigenaar uitpakken. Tora, Tefilla en Tsedaka zijn de ladder waarmee wij de Hemel kunnen bestormen.

Rabbenoe Nissiem schrijft in zijn Derasjot (de vijfde) dat de aarde waarop de ladder stond Erets Jisra’eel, het Joodse land, was. G’d laat Ja’akov weten hoeveel invloed Israël heeft. Door het geestelijke klimaat in het Heilige Land stijgen de Tsaddikiem, die vergeleken worden met Engelen, op naar boven. Zelfs wanneer ze afdalen, is dat niet werkelijk een degradatie omdat het Heilige Land altijd weer een inspiratiebron is voor ‘reculler pour mieux sauter’ (een tactische terugtrekking om met hernieuwde energie verder te springen).

Rabbi Ja’akov Chaim Sofeer, de auteur van Kaf Hachajiem, stelt dat deze Engelen de beschermengelen waren van de volkeren. De opstijgende Engelen waren het symbool voor de toekomstige ballingschappen van het Joodse volk. Het Joodse volk heeft geen beschermengel. G’d zelf is hun Koning. Daarom staat er bij Ja’kov dat `G’d Zelf boven hem stond’, omdat hij direct onder G’d resideerde. Hoe is het dan mogelijk dat al die opeen volgende volkeren, zoals de Babyloniers, de Mediers, de Perzen, de Grieken en de Romeinen over Klal Jisra’eel konden regeren? Het antwoord luidt: “de Engelen stegen op en daalden af ‘Bo’”. Het Hebreeuwse woord ‘Bo’ kan vertaald worden ‘op hem’ (op de ladder), maar kan ook betekenen ‘door hem’, dat wil zeggen door Ja’akov als voorvader van het Joodse volk. Klal Jisra’eel is zelf de oorzaak van de Galoejot (ballingschappen). Omdat wij te weinig op onze eigen identiteit letten, lukt het anderen hun identiteit aan ons op te leggen.

“Het land waar jij op ligt, zal Ik aan jou geven en aan je nakomelingen” (28:13). Ja’akov lag daar op de grond, zonder matras of kussen. Het was armoede troef. Maar daarom zei G’d: “Ik zal jou dit land geven”. Juist onze bescheidenheid leidt ons tot de grootste hoogten, aldus de Chida. Zo staat er verder: “Jouw kinderen zullen zijn als het stof der aarde”. Pas dan zullen wij kunnen `Oefaratsta’, zullen wij ons kunnen uitbreiden naar het westen, naar het oosten, naar het noorden en naar het zuiden (28:14). Juist door ingetogenheid en nederigheid komen wij tot grote bloei. De Or Hachajiem bevestigt dit: vóór de uiteindelijke Ge’oela (bevrijding) zal Klal Jisra’eel in grote spirituele duisternis gedompeld zal zijn. Pas dan kunnen wij opstijgen tot het vijftigste niveau van Kedoesja en Bina.

“Maar Loez was de naam van de stad oorspronkelijk” (28:19). Waarom staat hier dat Beet Ee-l Loez werd genoemd? Rabbi Levi Ben Gersjom stelt dat de Tora ons hier leert om met weinig tevreden te zijn. Het is beter op laag niveau te leven dan afhankelijk te zijn van anderen. In de buurt van Beet Ee-l was een stad die Loez heette.

Toch wilde Ja’akov daar niet naartoe gaan om er onderdak te vragen omdat hij niet afhankelijk wilde zijn van andere mensen. Liever bleef hij alleen met een steen als kussen. Een staaltje van onafhankelijkheid en zelfstandigheid.

 “Ja’akov tilde zijn voeten op en ging naar het land van de oosterlingen” (29:1). Normaal is het zo dat de voeten de mens dragen. Waarom staat hier dan dat Ja’akov zijn voeten ophief? Rabbenoe Avraham, de zoon van Maimonides, verschaft ons diep inzicht. Ons hoofd staat boven ons hart, ons denken boven onze gevoelens, ons intellect boven onze emoties. De vraag is, wat overheerst? Resja’iem zijn de prooi van hun emoties. Emoties sturen hun gedrag. Tsaddikiem zijn echter de baas over hun gevoelens, beheersen en sublimeren die (Bereesjiet Rabba 34:10). Dit is wat de Pasoek (vers) bedoelt met de woorden “Toen tilde Ja’akov zijn voeten op”, hij was meester over al zijn ledematen, hij beheerste zijn totale lichaam. Hij was de kapitein op het schip. Daarom was de kus aan Racheel een spirituele symboliek en geen emotionele uitbarsting.

Levie, 29:1-17. Ja’akov ontmoet Racheel, huilt en wordt opgenomen bij Lawan in huis.

“Toen vertelde Ja’kov aan Rachel dat hij een broer was van haar vader en dat hij een zoon van Rivka was” (29:12). Rabbi Chajiem Vital legt uit dat Ja’akov een oprecht en volmaakt mens was. Waarom wilde hij dan toch vermelden dat hij een broer was van haar vader was? Hij was in feite een neef van Rachel! Hij wilde daarmee volgens onze Geleerden (B.T. Megila 13b) aangeven, dat hij Rachel vertelde dat als schoonvader Lawan hem zou bedriegen hij hem de baas zou zijn in bedrog. Rachel vroeg of het wel gepast was voor een Tsaddiek om andere mensen te bedriegen. Ja’akov antwoordde dat men met een oplichter mag draaien (de bedrieger bedrogen). Maar tevens vertelde hij dat hij een zoon van Rivka was, die een grote Tsaddeket (innig vrome vrouw) was. “Dit is mijn ware aard. Af en toe moet ik echter rekening houden met de omstandigheden en de mensen in mijn omgeving, en reageren op bedrog door de bedrieger te slim af te zijn”. Toch is het hem uiteindelijk niet gelukt en werd hij bedrogen door Lawan met Lea onder de Choepa (huwelijksbaldakijn) in plaats van Racheel.

3e alija, 29:18-30:13. Ja’akov houdt van Racheel. Lawan verruilt onder de choepa Lea voor Racheel. Ja’akov krijgt veel kinderen.

En hij hield ook van Racheel – van Lea” (29:30). Racheel had Lea de wachtwoorden opgegeven die Ja’akov met Racheel had afgesproken om niet voor gek te worden gehouden onder de Choepa. De liefde was wederzijds want ook Lea gaf altijd hoog op van Racheel. Dat is eigenlijk wat hier in de Passoek staat: Ja’akov hield ook van Racheel van Lea d.w.z., Lea vertelde altijd hoe geweldig Racheel was. Hij hield ook van Racheel door Lea.

4e alija, 30:14-27. Re’oeween vindt liefdesappelen. Lea baart Ja’akovs zesde zoon. Racheel krijgt Joseef. Ja’akov wil terug naar Israël.

5e alija, 30:28-31:16. Ja’akov verwerft zijn kudde en onderhandelt met Lawan over de beloning. Ja’akov wordt erg rijk en vlucht weg van Lawan.

“Toen nam Ja’akov verse takken van populieren, amandelbomen en platanen, en schilde daarop witte strepen door het wit aan de takken te ontbloten” (30:37). Ja’akov wordt gezien als een uiterst betrouwbaar mens (toen Lawan later bij de diefstal van zijn afgodenbeeldjes de bezittingen van Ja’akov doorzocht, vond hij zelfs geen naald). Waarom heeft hij dan toch op deze manier geprobeerd gespikkelde bokjes te krijgen? Hij legde de geschilde takken namelijk in de drinkbakken waar het kleinvee kwam drinken. Als ze dan bronstig werden dan wierp het vee gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen. De reden dat Ja’kov deze kunstgreep toepaste was omdat hij had afgesproken met Lawan dat die alleen de kleine gespikkelde lammetjes zou verwijderen uit de kudde, maar de grote gevlekte bokken had hij moeten achterlaten bij Ja’akov omdat hij anders op natuurlijke wijze geen gespikkelde lammetjes had kunnen krijgen. Lawan verwijderde tegen de afspraak in ook de gespikkelde bokken (30:35). Om dit gemis aan te vullen heeft Ja’akov gebruik gemaakt van deze geschilde stokken.

“Ja’akov nam alles weg wat van onze vader was” (31:1).

Hoe konden de zoons van Lawan dat zeggen? Ze hadden toch vele kudden van hun vader bij zich!

De bedoeling van Ja’akovs zwagers was dat Ja’akov uiteindelijk slimmer was dan Lawan. Zij beschuldigden Ja’akov ervan dat hij alle slimheden van hun vader had overgenomen. Hier kunnen we veel uit leren. Het betekent dat het gedrag van een oplichter uiteindelijk niet alleen maar een truc is, maar dat dit zijn hele essentie wordt. Dit wordt zijn persoonlijkheid, daar zonder is hij niets meer en dat is een ernstige zaak.

“Wij worden toch als vreemden voor hem beschouwd” (31:15).

Onze Chagamiem zeiden (B.T. Kiddoesjien 30b) dat de mens wordt gemaakt door drie compagnons: zijn vader, zijn moeder en G’d. Zijn vader en moeder geven hem zijn lichamelijke aanzijn en G’d geeft hem de Nesjama (ziel), zijn verstand en zijn gedachten. Dit is wat Racheel en Lea aan Ja’akov antwoordden: “Wij zijn inderdaad de dochters van Lawan, maar dat is alleen in lichamelijke zin zo”. Wat betreft onze spirituele aspiraties richten wij ons op G’d. Daarom staat er ook: “wij worden als vreemde vrouwen door hem beschouwd”. Dat wil zeggen: in ons  zielenleven zijn wij totaal vervreemd van onze vader. Wij hebben onze Nesjama alleen maar gekregen van Onze Vader in de Hemel en daarom: “Doe alles wat G’d jou gezegd heeft.”

6e alija, 31:17-42. Lawan gaat Ja’akov achterna en sluit een verbond met hem.

7e alija, 31:43-32:3. Lawan antwoordt dat de vrouwen zijn dochters zijn en de kinderen zijn kinderen, en ook de dieren horen aan hem toe. Ja’akov en Lawan sluiten een pact. Een hoop stenen vormt het teken van de overeenkomst. Ja’akov brengt offers aan G’d. ’s Ochtends kust en zegent Lawan zijn kinderen en kleinkinderen.

Reacties zijn gesloten.