Parsja Wajigasj 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Bereesjiet/Genesis 44:18-47:27

WAJIGASJ (en toen naderde). Jehoeda stapt naar voren en houdt de langste redevoering in de Tora. Hij pleit krachtig voor de vrijlating van Benjamin en wil zelf als slaaf in Benjamins plaats fungeren, om hun oude vader het leed van het verlies van nog een zoon van de geliefde vrouw Racheel te besparen. Joseef begrijpt hieruit dat de broers werkelijk tesjoewa (inkeer) hebben gedaan over zijn verkoop en maakt zich bekend. De broers schrikken hevig maar Joseef troost hen want dit was kennelijk G’ds plan. Op Farao’s gezag stuurt Joseef de broers naar huis met de uitnodiging voor de hele familie in het land Gosjen te komen wonen. Ja’akov kan het allemaal niet geloven maar laat zich ten slotte overtuigen. De karavaan vertrekt. Ja’akov krijgt een nachtelijk visioen waarin G’d hem zegt, niet bang te zijn af te dalen naar Egypte, want G’d zal Ja’akov daar tot een groot volk maken. De geslachtslijst telt 70 personen die afdalen naar Egypte. Ja’akov wordt in grote vreugde herenigd met Joseef na 22 jaren. Joseef stelt Ja’akov en vijf broers aan Farao voor, na hen geïnstrueerd te hebben wat te zeggen. Ja’akov zegent Farao. Joseef zorgt goed voor zijn familie en wendt zich daarna tot het hongerende volk. Zij moeten alles verkopen in ruil voor graan, totdat ze zelf slaven van Farao zijn. Joseef verplaatst het volk naar andere delen van het land. Intussen breidt de familie van Ja’akov zich sterk uit.

De broers herenigd

Wat gebeurde er allemaal aan het hof na Joseefs bekendmaking? Na een lang betoog van Jehoeda besluit Joseef zijn identiteit uiteindelijk prijs te geven aan de broers en verenigt zich met hen. Farao hoort dat de broers van Joseef zijn aangekomen, en dat Joseef afstamt van Avraham, de verspreider van het geloof. Tot nu toe hadden de edelen van Farao hem verweten dat hij een slaaf had aangesteld als onderkoning, maar nu bleek dat hij van adellijke afstamming was.

Anderen waren niet zo blij met de komst van de broers van Joseef. Ze waren bang dat zij aangesteld zouden worden als ministers van Farao. Farao zelf was bang dat Joseef Egypte zou willen verlaten. Daarom vond Farao het beter om Ja’akov naar Egypte uit te nodigen. Farao stuurde wagens mee om Ja’akov te vervoeren, maar de broers zagen dat er afgodische beelden op stonden. Jehoeda stak de wagens in brand. In feite was dit de gedragslijn van vele koningen die af zouden stammen van Jehoeda in de Davidische dynastie. Zij waren strijders tegen afgoderij. Joseef kreeg toestemming van Farao om andere wagens te sturen.

Verlossende kracht bij Benjamin

Trok Joseef Benjamin voor? Joseef stuurde zijn broers weg en gaf iedereen een set kleren. Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf set erekleding. Joseef wilde zijn broer Benjamin niet voortrekken, want hij had zijn lesje geleerd. Omdat hij voorgetrokken was door zijn vader Ja’akov met een prachtig, veelkleurig kleed, werden zijn broers jaloers en was hij uiteindelijk in Egypte terecht gekomen. Joseef voorzag echter met profetische geest dat een afstammeling van Benjamin, Mordechaj, voor koning Achasjverosj in vijf koninklijke kleren zou verschijnen. Daarom gaf hij Benjamin vijf set kleren. De enige, die niet betrokken was bij Joseefs verkoop was Benjamin. Misschien ga dat hem verlossende kracht? Althans in een verre toekomst (meer dan 1000 jaar later?). Benjamin kreeg de extra kleding niet als kowed maar als voorproefje voor de toekomst.

Geen discussie onderweg

Waarom waarschuwt Joseef om niet kwaad te worden onderweg? Ook aan zijn vader stuurde Joseef een prachtig kado: tien ezels die het beste van Egypte droegen, en tien ezelinnen, die koren, brood en voedsel voor zijn vader brachten. Hij deed zijn broers uitgeleide. Voor het geval zijn vader zou twijfelen aan de waarheid van de berichten van zijn broers, stuurde Joseef een boodschap mee voor zijn vader: de laatste halacha die hij geleerd had voordat Joseef hem verliet, ging over de egla aroefa, het te nekken kalf. Als iemand dood wordt aangetroffen op een veld, dan wordt de nek van een kalf gebroken als kappara (verzoening). De oudsten van de dichtstbijzijnde stad moeten verklaren dat zij het bloed niet vergoten hadden. Wij leren hieruit dat je niemand op weg mag sturen zonder begeleiding, of zonder voedsel. “Maar”, zei Joseef tegen zijn broers, “Jullie moeten deze halacha niet onderweg bediscussiëren.” Joseef wilde niet dat de broers elkaar de schuld zouden geven van de zogenaamde moord op hem. Ze zouden dan ruzie kunnen krijgen en het heilige land wellicht niet eens halen. Daarom wilde Joseef niet dat ze dit onderwerp zouden bediscussiëren.

Het bericht aan Ja’akov

De Tora vertelt niet hoe ze dit bericht vertelden aan Ja’akov. De broers wisten niet hoe ze dit goede bericht aan Ja’akov moesten vertellen. Allereest waren ze bang dat Ja’akov van schrik zou overlijden. Daarom vroegen ze aan Serach, de dochter van Asjeer, om een lied te maken op de harp, waarin zij de boodschap dat Joseef nog leefde zou verwerken. Zo zou Ja’akov langzaam aan de boodschap kunnen wennen. Ja’akov luisterde naar het prachtige lied en gaf Serach een geweldige beracha omdat hij voelde dat hij gesterkt werd: “Jij hebt mijn hoop doen herleven. Moge je voor eeuwig leven.” Ja’akov’s beracha werd vervuld, want Serach bleef heel lang leven, zelf tot in de tijd van koning David.

Toen kwamen de broers binnen en brachten het goede bericht. Maar Ja’akov kon het eerst niet geloven. Een leugenaar wordt ook niet geloofd wanneer hij de waarheid verteld. Zij hadden gelogen over het verdwijnen van Joseef. Daarom werden de broers ook nu ze de waarheid vertelden met een scheef oog aangekeken. Maar ze vertelden over de egla aroefa. Toen kon Ja’akov niet meer ontkennen. Ja’akov voelde de Roe’ach hakodesj, de G’ddelijke geest terugkomen die hij tweeëntwintig jaar had moeten missen omdat hij rouwde. Hij voelde dat het waar was dat Joseef nog leefde. Hij begreep ook dat Joseef de Joodse voorschriften en tradities in acht had genomen.

Joseef MIJN zoon leeft nog

Wat was voor Ja’akov het belangrijkste? Toen Ja’akov ook nog alle woorden hoorde die Joseef gesproken had, en de wagens zag die Joseef gestuurd had om hen te vervoeren, herleefde zijn geest. Hij zei: “Het is genoeg! Mijn zoon Joseef leeft nog! Ik wil hem zien voor ik sterf.” Ja’akov benadrukte: Joseef MIJN zoon leeft nog, omdat hij het allerbelangrijkst, vond dat zijn zoon nog in zijn traditie leefde en goed Joods was gebleven. Ja’akov trok op met zijn hele familie en kwam aan in Be’er Sjeva. In Be’er Sjeva had Avraham de boom omgehakt die Adam geplant had en droeg hem mee naar Egypte. Deze boom zou later gebruikt worden bij de bouw van het Misjkan, de Tabernakel in de woestijn.

Hasjeem stelt Ja’akov gerust; belofte van bevrijding

In Beer Sjeva offerde Ja’akov aan Hasjeem op het mizbe’ach (altaar) dat zijn vader Jitschak voor hem had

gebouwd. Ja’akov twijfelde er aan of Hasjeem akkoord was met zijn reis naar Egypte. Daarom riep G’d Ja’akov toe in zijn droom: “Ja’akov! Ja’akov!” Hasjeem beloofde Ja’akov dat hij met hem terug zou komen uit Egypte. Maar Ja’akov zou sterven in Egypte. De belofte van Hasjeem dat Hij met Ja’akov terug zou keren, hield in dat hij uiteindelijk begraven zou worden in Israël en dat ook zijn kinderen allemaal een graf in Israël zouden krijgen.

Bovendien beloofde Hasjeem dat zijn afstammelingen niet voor eeuwig in Egypte zouden blijven, maar uiteindelijk bevrijd zouden worden, en dat de Sjechina in ballingschap bij hen zou blijven. Alhoewel iedereen op de wagens reed, droegen de broers Ja’akov met hun eigen handen. De zonen van Ja’akov voerden hun vader en hun vrouwen en kinderen met de wagens die Farao gestuurd had. Ze namen hun vee mee en alles wat ze hadden. Ja’akov kwam met al zijn kinderen en kleinkinderen naar Egypte. Alle mensen die naar Egypte kwamen waren zesenzestig personen. En de zonen van Joseef, die hem in Egypte geboren waren, waren Efraim en Menasje. Het hele gezin van Ja’akov dat in Egypte aanwezig was, telde zeventig mensen.

De eerste jesjiva

Ja’akov stuurde Jehoeda vooruit om een jesjiva te stichten in het land Gosjen. Toen ze aankwamen, spande Joseef zijn statiewagen in en trok hij zijn vader tegemoet naar het land Gosjen. Toen hij hem zag, viel hij hem om zijn hals en huilde telkens weer. Ja’akov zei tegen Joseef: “Nu wil ik sterven, nu ik jou levend gezien heb!” Joseef zei tegen zijn broers dat hij zou optrekken om hun komst aan Farao mede te delen: “Ik zal tegen Farao zeggen: ‘Mijn broers en mijn vaders gezin, die vroeger in het land Kena’an waren, zijn nu hier gearriveerd. De mannen zijn veehoeders, want zij waren altijd veefokkers. Ook hebben ze hun kleinvee en runderen en alles dat zij hebben meegebracht.”

Joseef zei toen tegen zijn broers: “Als Farao jullie bij zich laat roepen en vraagt wat jullie doen voor de kost, dan moeten jullie zeggen dat jullie vanaf jullie jeugd tot op de dag van vandaag veefokkers zijn geweest. Ook onze ouders en voorouders waren veehoeders. Ik hoop dat Farao jullie in Gosjen zal laten wonen, want de Egyptenaren kunnen schaapherders niet uitstaan.”

De zwakste broers
Joseef ging naar Farao en zei: “Mijn vader is met mijn broers en alles dat zij bezitten naar Egypte gekomen.” Joseef nam de vijf broers die er minder sterk uitzagen dan de rest, Ruben, Sjimon, Levi, Jissachar en Benjamin, en stelde hen voor aan Farao. Farao vroeg naar hun werk. Ze zeiden toen tegen Farao: “Veehoeders zijn uw dienaren, zowel wij als onze vaderen.” Toen zeiden ze tegen Farao: “We zijn hier gekomen om tijdelijk te verblijven. Er is geen weide voor ons kleinvee, want de hongersnood is zwaar in het land Kena’an. Laat uw dienaren toch mogen wonen in het land Gosjen.” Farao zei toen tot Joseef: “Uw vader en uw broers zijn tot mij gekomen. Het land Egypte ligt voor u open. Laat uw vader en uw broers wonen in het beste land. Ze mogen wonen in het land Gosjen. Als u weet dat er flinke mannen onder hen zijn, maak ze dan tot overste over de kudde die ik heb.” Noch Joseef, noch de broers wilden dat zij bij Farao in dienst zouden komen, want ze wisten dat dat het einde van hun Jodendom zou zijn. Ze zouden zich dan aan moeten passen aan de Egyptische cultuur. Ze wilden hun eigen identiteit behouden. Daarom gingen ze in een apart land wonen, ver van de hoofdstad. In Gosjen hadden ze ook goede weiden voor hun vee.

Bovendien was Gosjen eigenlijk eigendom van de Bnee Jisra’eel, omdat Farao dat ooit aan Sarai had gegeven. Het kwam Joseef goed uit dat ze in Gosjen gingen wonen, zodat de Egyptenaren niet op een bepaald moment zouden claimen dat ze in hun land, Egypte, woonden.

De ouderdomsvraag

Og, de koning van Basjan, zat in het koninklijke paleis van Farao, op een troon naast die van Farao. Ja’akov kwam binnen. Farao vroeg aan Og: “Heb jij mij niet verteld dat Avraham geen kinderen kon krijgen? En ik zie hier een hele familie met kleinkinderen en achterkleinkinderen van Avraham.” Og zei dat het onmogelijk was en dat het waarschijnlijk zo was, dat deze grijsaard die binnen kwam en er zo oud uit zag, Avraham was en geen kleinzoon van hem.

33 woorden

Daarom vroeg Farao: “Hoeveel zijn de dagen van de jaren van uw leven?” Ja’akov antwoordde: “De dagen van de jaren van mijn omzwervingen zijn 130. Weinig en droevig waren mijn levensjaren. Ik ben niet zo oud geworden als mijn ouders en voorouders.” Hasjeem was niet erg blij dat Ja’akov klaagde over zijn leven bij Farao. Omdat Ja’akov in 33 woorden geklaagd had over zijn miserabele leven, was Hasjeem verontwaardigd en heeft Hij hem 33 jaar van zijn leven afgenomen. In plaats van 180 jaar te leven, zoals vader Jitschak, leefde Ja’akov maar 147 jaar. Ja’akov gaf een beracha aan Farao, dat de Nijl weer buiten zijn oevers zou treden. Daarmee kwam er een einde aan de hongersnood. Wanneer een tsaddiek in een plaats binnenkomt, trekt er een zegen door de plaats. Ja’akov leefde nog 17 jaar in Egypte. Het waren de meest gelukkige jaren van zijn leven. De Sjechina rustte op hem en hij voelde zich gelukkig nu hij herenigd was met Joseef.

Joseef in de jaren van hongersnood

Waarom kwamen alle deviezen in Egypte terecht? Vanuit alle landen rond Egypte kwam men naar Joseef om graan te kopen. Ontzettend veel deviezen, goud, zilver, edelstenen en andere rijkdommen stroomden in de Egyptische schatkist. Uiteindelijk zou deze rijkdom ten goede komen aan de Bnee Jisra’eel toen ze uittrokken uit Egypte. Joseef nam het overschot uit de schatkamers en verdeelde dat over drie schatten, die hij begroef. Korach vond later een van die schatten en de Romeinse keizer Antonius vond de tweede. Pas in de tijd van de Masji’ach zal de derde schat naar boven komen. De Egyptische bevolking verarmde zienderogen. Ze hadden al hun spaargeld uitgegeven voor graan. Ze verkochten al hun andere vee aan Joseef. Uiteindelijk hadden ze helemaal niets meer.

Heel Egypte Farao’s eigendom

In het tweede jaar van de hongersnood kwamen ze naar Joseef. Ze zeiden: ”Het enige wat we nog hebben is ons eigen lijf.” Toen al het geld uit het land Egypte en het land Kena’an op was, kwamen de Egyptenaren naar Joseef en zeiden: ”Geef ons brood. Waarom zouden wij sterven? Het geld is op!” Joseef zei toen: “Geef jullie vee. Dan zal ik jullie graan voor vee geven, als het geld op is.” En de Egyptenaren brachten al hun vee. Joseef gaf hun brood in ruil voor de paarden, kleinvee, rundvee en ezels. Toen het jaar ten einde kwam, kwamen de Egyptenaren het volgende jaar en zeiden tegen hem: ”We kunnen het niet meer voor u verbergen. We hebben helemaal niets meer. Er is niks overgebleven dan ons lijf en onze grond. Waarom zullen wij voor uw ogen sterven? Koop onze landerijen op en geef ons brood. Wij zullen Farao tot lijfeigene zijn. Geef ons alleen koren om te zaaien zodat we zullen leven en de grond niet kapot gaat.” Joseef kocht alle landerijen op voor Farao. Alle Egyptenaren hadden hun grond verkocht, omdat de hongersnood zwaar was. Het hele land Egypte werd Farao’s eigendom. Waarom? Om de Joden geen minderwaardigheidscomplex te geven!

Vreemdeling in eigen land

Het volk werd namelijk van stad tot stad verplaatst, van het ene einde van Egypte tot het andere. Deze landverhuizingpolitiek van Joseef diende om de Egyptenaren te laten beseffen dat zij geen eigenaren meer waren van hun grond, zodat ze de Bnee Jisra’eel niet als vreemdelingen zouden behandelen.

Reacties zijn gesloten.