Parsja Jitro 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers


Sjemot/Exodus 18:1-20:23

De schoonvader van Mosje heeft gehoord van de wonderen, verheugt zich erover en brengt offers. Jitro ziet dat Mosje als enige rechtspreekt en raadt aan meerdere rechters aan te stellen voor zaken van geringere omvang, zodat Mosje de belangrijke zaken kan berechten. Mosje zoekt 78.600 rechters. De Bné Jisra’eel arriveren bij de berg Sinaï waar G’d een Verbond aanbiedt dat zij aanvaarden. Ze moeten zich 3 dagen voorbereiden op de ontvangst van de Tora. G’d daalt neer op de berg Sinaï en Mosje moet, als enige, de berg bestijgen. Het volk blijft op afstand. Onder hevig sjofar-geschal geeft G’d de Tien Geboden. Het volk is zo verschrikt dat ze Mosje vragen met G’d te spreken en als bemiddelaar te functioneren. G’d drukt Mosje op het hart dat het Joodse volk haar verantwoordelijkheid neemt en trouw aan G’d blijft

Naar aanleiding van de Openbaring op de Sinai vraagt men zich af: hoe tonen wij de G’ddelijkheid van de Tora aan en weerleggen wij Bijbelkritiek?

Het volk kiest haar middle-man

Veel mensen vragen zich af hoe we kunnen spreken over de G’ddelijke oorsprong van de Tora nu die tot ons gekomen is via Mosje. De Joden waren aan de voet van de berg Sinai hevig geschrokken van de G’ddelijke openbaring. Die was dusdanig overweldigend dat men dreigde te sterven. Daarom verzocht het volk: “Nadert u en hoort alles wat G’d zegt, en brengt u dan alles aan ons over, wat G’d tot u spreekt. Dan zullen wij horen en doen” (Deut. 5:24). G’d ging hiermee akkoord. Daarom hebben wij het grootste deel van de Tora via Mosje gehoord. Toch was het hele volk getuige van de openbaring van G’ds Aanwezigheid in deze wereld.

Het volk verzocht zelf om de Tora te horen via Mosje. Hij noemde de Tora ‘min haSjamajiem’, de Tora komt vanuit de Hemel. De G’ddelijke oorsprong van de Tora is een fundamenteel principe. Zelfs Rabbi Joseef Albo, die de dertien geloofspunten van Maimonides reduceerde tot drie, acht dit een onmisbaar fundament van het Jodendom. Het Joodse volk vroeg G’d Zelf om de Tora via Mosje over te brengen. Kennelijk had men zoveel vertrouwen in Mosje dat het was alsof G’d direct tot hen sprak.

600.000 getuigen van de G’ddelijke oorsprong

Mosje gaf de overlevering van G’d direct en woordelijk weer. Zelfs de claims van Korach bestreden de zuiverheid van Mosje’s leer niet (Numeri 16). Nu kan men tegenwerpen dat de stichters van de grote wereldgodsdiensten allemaal zeggen een boodschap uit de Hemel te hebben ontvangen. Toch is er een essentieel verschil tussen de boeken van andere geloven en de Tora. Aan de voet van de berg Sinai zag een heel volk dat G’d Zich aan hen openbaarde. Iedereen – en niet alleen een enkeling – ervoer de waarheid van de G’ddelijke Aanwezigheid.

Mosje zet zichzelf niet op de eerste plaats

Mosje heeft geen enkel voordeel voor zichzelf gekregen. Bij andere geloven werd de vertolker van G’ds woord de messias of een koning over een volk dat hij zou onderwerpen. Mosje zelf kreeg geen eer, hij werd geen koning noch priester. Zelfs voor zijn kinderen of kleinkinderen heeft hij geen enkel voordeel gekregen of bedongen. Hij wilde niet eens macht. De meeste van zijn functies heeft hij overgedragen aan anderen. Dit lezen wij in Exodus 18:24: “Mosje gaf gehoor aan de mening van zijn schoonvader en deed alles wat deze gezegd had” – hij deelde de rechterlijke macht, en in Numeri 11:14: “Ik alleen kan dit hele volk niet dragen, want het is mij te zwaar.” Mosje wilde dat iedereen een profeet zou worden. Toen Eldad en Medad profeteerden over de dood van Mosje en het nieuwe leiderschap van Jehosjoe’a, antwoordde Mosje aan zijn leerling: “Wil je hun het zwijgen opleggen voor mij? Was het maar zo dat het hele volk profeten van Hasjeem waren” (Numeri 11:29).

Geen onfeilbare leiders

Verder is vermeldenswaard, dat Mosje zaken over zichzelf vertelt die zeker niet tot zijn eer strekken. Mosje was bijzonder bescheiden en uitermate nederig. Mosje vertelt in de Tora dingen over zichzelf die niet altijd even fraai zijn, zoals het slaan op de rots, dat ertoe geleid heeft dat hij Israël niet mocht betreden. Ook van de Aartsvaders, Avraham, Jitschak en Ja’akov en de Aartsmoeders, Sara, Rivka, Racheel en Lea, worden niet alleen de goede, maar ook de wat minder positieve handelingen vermeld. In de heilige boeken van andere volken worden geen minpunten van de geestelijke leiders vermeld. Dit is voor mij een harde, psychologische realiteit die de waarheid van de Tora benadrukt.

Contrast met eigen tijd en omgeving

Ook steekt de Tora met kop en schouders uit boven de beste werken uit die tijd en streek. De Tora gaat uit van één G’d Die met Zijn woord de wereld heeft geschapen. In een afgodische voorstelling leveren de verschillende goden strijd om het ontstaan van de wereld. De Tora schrijft over G’d die geen vorm heeft, terwijl de andere goden verbeeld worden met allerlei menselijke trekken en passies. De Tora verzet zich – in tegenstelling tot de literatuur van 3500 tot 4000 jaar geleden uit het Midden Oosten – met hand en tand tegen de verdrukking van de arme en de vreemdeling.

De Tora opent haar wetgevende gedeelte met het verheffen van de underdog. De wetgeving rond het slavendom is gebaseerd op een zeer humanitair fundament. De vreemdeling mocht niet onderdrukt worden (Exodus 22:20). De meest menselijke reactie op het verbod ‘vreemdeling te onderdrukken of te benauwen’ luidt: “Want u bent vreemdelingen geweest in het land Egypte.” Andere volkeren zouden reageren met: “Wij zijn vervolgd, dan zullen wij ook anderen vervolgen.” Niets van dit al in de Tora.

Van een mens hadden ze het nooit aangenomen

Ook vrij snel worden de weduwe en de wees beschermd: “Geen enkele weduwe of wees mag je onderdrukken. Als je ze toch onderdrukt dan zal Ik hun geroep horen als zij tot Mij uitroepen en Mijn woede zal ontbranden” (Exodus 22:20-23). Wat een compassie met de lijdende medemens: “Als u aan Mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, dan zult u zich niet als een schuldeiser tegenover hem gedragen. U zult hem geen rente opleggen. Als u het bovenkleed van uw naaste tot onderpand neemt, zult u het hem voor zonsondergang teruggeven, want dat is zijn enige bedekking. Dat is de bekleding voor zijn huid. Waarin zal hij zich te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig” (Exodus 22:24-26). Vele jaren na de Tora heeft een ander geloof de eis van liefde voor de vijand gesteld. Het is niet gelukt om dat te realiseren omdat het bovenmenselijk is.

Voorbeelden van een zeer hoogstaande moraal zijn er te over in de Tora. “Je mag je broeder in je hart niet haten” (Lev. 19:17) en: “Gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken” (Lev. 19:15). “Een slaaf die van zijn meester naar u gevlucht is, mag u niet aan zijn meester uitleveren. Bij u, in uw midden, mag hij blijven waar hij verkiest, in een van uw steden waar het hem goeddunkt. U zult hem niet hard behandelen” (Deut. 23:16-17). De morele sfeer, meer dan 3300 jaar geleden, was niet zo hoogstaand, dat dit voortgebracht zou kunnen worden door de menselijke geest zelf, vanuit de culturele omgeving van die tijd. Er is een onoverbrugbare kloof tussen de opvattingen uit de omgeving en de houding van de Tora tegenover de vreemdeling: “Je zult een vreemdeling liefhebben als uzelf, want jij bent vreemdeling geweest in het land Egypte” (Lev. 19:34). Er is een immens verschil tussen de Ene, onzichtbare G’d, Die het hele universum bestuurt en het pantheon van afgoden, dat de oude culturen bestuurde.

Bijbelkritiek

En hoe gaan we om met de zgn. Bijbelkritiek? De eerste die zich met Bijbelkritiek heeft beziggehouden bleek de 17e-eeuwse filosoof Baruch Spinoza te zijn, die al twijfelde aan de historische waarheid van de Tora, haar Schrijver, en de periode waarin de Tora geschreven zou zijn. Maar Spinoza heeft het nooit systematisch uitgewerkt. Een eeuw later heeft de Franse arts Jean Astruc de theorie van de Bijbelkritiek opgesteld. Astruc was geen bijbelonderzoeker maar hij kwam met het idee dat de Tora zou zijn samengesteld uit verschillende bronnen uit verschillende tijden. Op een later moment zouden deze bronnen zijn samengevoegd tot één bundel die de Tora zou zijn. Hiermee wordt de G’ddelijke oorsprong van de Tora direct onderuit gehaald.

Daar er veel punten over de waarheid van de Tora aan de Tora-tekst zelf zijn ontleend, wordt door de zogenaamde ‘wetenschap van de Bijbelkritiek’ aan de bronnen zelf geknaagd. Deze zouden dus niet meer gezaghebbend zijn. Astruc vond sporen voor verschillende bronnen waaruit de Tora zou zijn samengesteld. Hij concentreerde zich o.a. op het gebruik van G’dsnamen en de verschillende inhouden van de Torateksten. Hij knipte de Tora in stukken en begon te kijken naar alinea’s waar alleen maar de G’dsnaam Elokiem werd gebruikt. Deze bron noemde hij de E-bron. De vierletterige naam van G’d die niet mag worden uitgesproken, begint met een J. Dat zou volgens Astruc de J-bron zijn. Een inhoudelijke aanduiding was de P van priester. P-bronnen beschreven geboden en privileges voor priesters. Heiligheid en heiliging waren ook een apart onderwerp uit een eigen bron. Deze noemde hij H-bron. Heiliging is met name te vinden tussen hoofdstuk 17 en 26 uit Leviticus.

Christelijke theologen zagen ook in het vijfde boek van de Tora, Deuteronomium een zelfstandige bron: de D-bron. Het boek van de opvolger van Mosje, Jehosjoe’a werd toegevoegd aan de vijf boeken van Mosje. Met sprak niet meer van een Pentateuch, maar over een Hexateuch. Jean Astruc meende dat uiteindelijk de Tora door twee redacteuren was samengesteld. De redacteur van Deuteronomium noemde hij Red.D. De algemene redacteur werd Red. (van redacteur) genoemd.

Het probleem met de Bijbelkritische theorie van allerlei verschillende lagen in de tekst en verschillende ontstaansmomenten van D, H, P, E en J- stukken onder redactie van Red. en Red.D is dat er nog nooit enig stuk is gevonden dat deze theorie ondersteunt. Op andere terreinen van wetenschap worden nieuwe dingen ontdekt als gevolg van nieuw instrumentarium, andere methoden of theorieën.

Bij de Bijbelkritiek van Astruc was echter niets veranderd. De oorsprong van de Tora en de tijd waarin de Tora gegeven is, raken steeds verder van ons af. Het onderzoek van Astruc was niet eens terdege verricht. Hij was geen werkelijke Bijbelonderzoeker. Om zijn gelijk te tonen, schrapte hij gewoon stukken uit de tekst als die niet overeenstemden met zijn theorie. De klassieke commentatoren van de Tora hebben deze veranderingen van G’dsnamen in de eerste hoofdstukken van Bereesjiet (Genesis) al veel eerder onderzocht en uitgelegd. De G’dsnaam Elokiem, de vier letterige onuitspreekbare Naam van G’d, en beide tezamen hebben telkens een diepe en specifieke betekenis in hun context.

Ook verschillen in stijl hoeven geen aanleiding te zijn om aan te nemen dat er verschillende schrijvers geweest zijn voor de Tora. Als men de grote klassieke schrijvers er op naslaat, ziet men dat er zeer verschillende stijlen door één en dezelfde persoon geschreven zijn. Aan een bepaalde stijl kan men een persoonlijkheid herkennen maar wanneer het onderwerp verandert, of de stemming of leeftijd van de schrijver varieert, of het publiek waarvoor het geschreven anders is, dan kan zijn stijl totaal verschillen. Maimonides, de grote filosoof, arts en geleerde, heeft zeer uiteenlopende onderwerpen allemaal tot in de kleinste details beschreven. Maimonides schreef allerlei cultische bepalingen en specifieke details van offervoorschriften naast uiterst precieze voorschriften die voortvloeien uit ethische normen en waarden. (Bron: Confrontatie met de problemen der eeuwigheid, A. Barth)

Reacties zijn gesloten.