opperrabbijn mr. drs. R. Evers
Sjemot/Exodus 27:20-30:10
In deze sidra wordt er veel aandacht besteed aan de kleding van de kohaniem (priesters). De borstplaat van de hogepriester bestond uit twaalf edelstenen, waarin de namen van de twaalf stammen waren ingegraveerd. De borstplaat werd over het hart gedragen om vergeving te krijgen voor onzuivere emoties en gevoelens.
De Oeriem en Toemiem
Rav J. Nachsjoni gaat hier dieper op in. De essentie van de borstplaat lag in de Oeriem en Toemiem. Dit waren stukjes perkament waarop de tweeënzeventig-letterige G’dsnaam geschreven stond. Hierdoor lichtten de letters van de edelstenen in de borstplaat op en de lettercombinaties, die dit opleverde, gaven antwoord op vragen die aan de Oeriem en Toemiem gesteld werden. Het woord ‘oeriem’ betekent ‘lichtgeven’ en ‘toemiem’ betekent ‘onveranderlijk oordeel’.
De Oeriem en Toemiem mochten alleen geraadpleegd worden voor gemeenschapszaken, staatsaangelegenheden en kwesties, die het Beet Dien (gerechtshof) of de koning betroffen. Voor privé-doeleinden mocht men de Oeriem en Toemiem niet raadplegen.
Vragen werden als volgt gesteld: de Koheen gadol, de Hogepriester richtte zich op de Aron haKodesj, de Heilige Arke en de vraagsteller stond achter de Koheen gadol. Zachtjes als in een gebed werd de vraag gesteld. De Hogepriester werd vervuld van Roe’ach haKodesj, een heilige en profetische geest. Wanneer hij dan keek naar de oplichtende letters op de borstplaat kon hij het antwoord van G’d ontcijferen. Direct na de verwoesting van de eerste Tempel (586 v.d.g.j.) waren de Oeriem en Toemiem verdwenen. Zij keerden nooit meer terug.
Antwoord in code
Nachmanides (1194-1270) gaat in op de werking van de Oeriem en Toemiem. Het Oeriem-gedeelte gaf nooit een duidelijk antwoord omdat de letters van het antwoord niet in een consequente volgorde stonden. De code moest “gekraakt” worden. Dat was de functie van de Toemiem. Door de Toemiem, een vorm van G’ddelijke inspiratie, werd de Hogepriester in staat gesteld om die boodschap van Boven te interpreteren en te begrijpen. Dit lukte niet altijd. Zo maakte de Hogepriester Eli een fout, toen Channa, de moeder van de profeet Samuel, het Heiligdom betrad. Eli las op zijn borstplaats de letters sjien, kaf, resj, hé, sjikora – `deze vrouw is dronken’. Maar Eli had moeten lezen kaf, sjien, resj, hé, kesjera, hetgeen betekent dat Channa een `waardige vrouw’ was. Het Toemiem aspect speelde Eli even parten.
Rabbi Eljakiem Schlesinger (20e eeuw, Jeruzalem) actualiseert de betekenis van de Oeriem en Toemiem. Veel mensen hebben tegenwoordig de Oeriem in pacht.
Zij bezitten het licht van de Tora. Maar velen ontbreekt het vaak aan de Toemiem om die Torakennis ook op juiste wijze toe te passen. Dat is slechts aan enkelen in iedere generatie gegeven. Dat zijn onze Gedoliem – onze leidinggevende Tora-leraren. Niet iedere geleerde is ook een leider en weggelegd voor charisma!
Rabbi Awraham Ibn Ezra
Niet iedereen is het overigens met Rasjie (1040-1105) eens, die meent dat de Oeriem en Toemiem stukjes perkament waren, waarop de naam van G’d geschreven stond en die in de vouw van de borstplaat van de Hogepriester gestopt werden. Rabbi Awraham Ibn Ezra (1092-1167) meent namelijk, dat de Oeriem en Toemiem bepaalde vormen waren van zilver of goud, die door sterrekundigen gebruikt werden. Maar Nachmanides (1194-1270) vindt dit onjuist en steunt Rasjie: de G’dsnamen zorgden ervoor dat letters oplichtten. Door middel van profetische inspiratie wist de Koheen gadol hoe die letters met elkaar verbonden moesten worden om woorden en boodschappen te vormen. Deze profetische geest is net een stapje lager dan werkelijke profetie.
Geen Oeriem en Toemiem in de Tweede Tempel
Gedurende de Tweede Tempel periode waren de Oeriem en Toemiem niet meer aanwezig. De G’dsnamen die de Oeriem en Toemiem moesten activeren werden vlak voor de verwoesting van de Eerste Tempel verborgen, samen met de chosjen (borstplaat) die Mosjé Rabbenoe gemaakt had. Mosjé was de enige, die de G’ddelijke namen in de Oeriem en Toemiem mocht aanbrengen. Iemand anders kon dat niet doen. Tijdens de herbouw van de Tweede Tempel was er niemand van het postuur van Mosje Rabbenoe om de Oeriem en Toemiem weer te activeren.
Bovendien was er geen echt `algemeen belang’ meer gedurende de Tweede Tempel-periode. Slechts twee van de twaalf stammen waren naar Israel teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap: Benjamin en Jehoeda. Het tienstammenrijk was echter niet teruggekomen. Daarom rustte de profetische Geest niet meer op de Hogepriester want dit was een gevolg van de verdiensten van alle stammen Israëls. Nu er tien stammen ontbraken, ontbrak het aan voorspellende diepgang.
Verschil met profetie
Het verschil tussen profetie en de boodschappen van de Oeriem en Toemiem was dat men voor het ontvangen van profetie een langdurige en intense voorbereiding nodig had om de Hemelse boodschappen te kunnen opvangen.
Het voordeel van de Oeriem en Toemiem was dat men snel antwoord kon krijgen. Vragen zoals “Zullen wij ten strijde trekken en zo ja, wie zal in de voorhoede plaatsnemen?” is geen voorspelling van een verre toekomst maar iets wat ter plekke en terstond nodig was. De Oeriem en Toemiem gaven direct antwoord op dringende vragen en daarom was het antwoord definitief (het woord toemiem betekent ook `iets definitiefs’). Bij een profetie is het daarentegen vaak zo dat er gebeurtenissen in de verre toekomst worden voorspeld waarvan niet zeker is of deze ook zullen uitkomen. Het is best mogelijk, dat deze toekomstgegevens veranderd worden door tussenliggende gebeurtenissen. In de profetie van Jona over de verwoesting van de stad Ninewe werd de vernietiging van de metropool afgewend omdat de inwoners tot inkeer kwamen – hetgeen ook G’ds bedoeling was. Een profetie kan ongedaan gemaakt worden door een gepaste menselijke reactie maar bij de Oeriem en Toemiem gold dit niet.
Verband met rechtspleging
Oeriem komt van de stam ‘verlichten’ en het is daarom ook niet verwonderlijk dat de Talmoed Jeroesjalmi stelt, dat de Oeriem en Toemiem “de ogen van het Joodse Volk verlichten”. Als men ergens over twijfelt, is een duidelijke richtlijn of opdracht een grote `verlichting’. Volgens de Talmoed verzoende het Chosjen Misjpat – het borstschild van de Hogepriester – de misstand van rechtsverkrachting. De Klie Jakar brengt in naam van de Akeda verschillende details die in verband staan met rechtspleging.
Zo bestond elke rij op de borstplaat uit drie stenen, hetgeen een verwijzing is naar het aantal rechters. In elk Beth Dien (gerechtshof) moesten minstens drie rechters zitten. Sommige edelstenen waren duurder dan andere en dat leert dat rijk en arm gelijk zijn in de berechting. Tevens geldt dat kleine en grote zaken beide even belangrijk dienen te zijn in de rechtspleging.
Stamvaderlijke namen
De namen van de stamvaders waren ingegraveerd op de stenen naar hun volgorde om te tonen dat groot en klein moeten luisteren naar de rechtspleging. De Oeriem en Toemiem werden juist in het chosjen misjpat – letterlijk: het rechtsschild – geplaatst om ons te tonen dat wanneer er rechtvaardig recht wordt gesproken en het recht zegeviert dit voor de hele wereld licht en opluchting betekent. Daarom heten de leden van de Sanhedrien – de Hoge Raad der Joden – ook ‘de ogen van de gemeenschap’ want zij waren in staat om de geheimen en verborgen motieven van de verschillende partijen in het geding naar boven te halen.
Ratio boven emoties
Een interessante gedachte ligt besloten in de pasoek (vers): “Aharon – de Hogepriester – zal dan de rechtspleging van het Joodse volk boven zijn hart dragen”. `Boven zijn hart’ betekent boven zijn gevoelens. Rechtspraak hoort niet door emoties beheerst te worden maar moet voldoen aan vastgelegde bewijsregels en logische oorzaak en gevolg-relaties. Vonnissen mogen niet gebaseerd zijn op medelijden, dat een der partijen bij de rechters weet op te wekken ten koste van de andere partij.
De priestermuts tegenwoordig
Verder worden ook andere kledingstukken besproken. Iedere koheen droeg een hoofdbedekking; tegenwoordig is dat de keppel. De keppel maakt ons ervan bewust, dat er nog iets boven ons is. Maar het is ook onderdeel van onze kleding. Sociologen vertellen ons, dat wij kleding dragen om ons te onderscheiden, ons te beschermen tegen de elementen of om onszelf te verfraaien. Maar de Joodse traditie stelt, dat wij kleding dragen omdat we ons schamen. De keppel bedekt ons hoofd omdat we ons schamen voor ons verstand. We hebben zoveel IQ meegekregen en we doen er zo weinig mee! Dit is ook fysiologisch bewezen.
Zuivere olie om te belichten
De Joden moesten zuivere olie doneren, “uit gestoten olijven om een voortdurend licht te kunnen laten branden in de Ohel Moëd”, de Tent der samenkomst. Waarom was het nodig om juist olijfolie te gebruiken als brandstof voor de Menora? De profeet Jeremia (11:15) vergelijkt het Joodse volk met een olijf en de verschillende Midrasj-verzamelingen leggen uit waarom die vergelijking op z’n plaats is. Olie blijft altijd drijven op andere vloeistoffen. Wanneer het Joodse volk aan zijn nationale opdracht voldoet, zullen ze op handen gedragen worden.
Olie is tevens een vloeistof die niet zo makkelijk mengt met andere vochten. Het Joodse volk wordt geacht zelfstandig te blijven, zich niet aan te passen aan z’n omgeving en te assimileren of zijn identiteit te verliezen.
Olie geeft licht en zo ook heeft de wijsheid van het Jodendom de hele wereld geïnspireerd. Alle grote G’dsdiensten hebben hun spiritualiteit ontleend aan het Jodendom.
Maar de vergelijking van de profeet Jeremia heeft ook negatieve kanten. “Want net zoals de olijf pas olie produceert na een proces van slaan en persen, zo ook kunnen de Bnee Jisraël hun invloed op de wereld pas doen gelden, wanneer ze, verbannen van de ene plaats naar het andere continent, tot inkeer komen na vervolgingen en vernederingen. Zelfs het kleinste detail in de Tora voorschriften heeft dus een diepe symboliek!