Rabbi Lord Jonathan Sacks
Sjemot/Exodus 35:1-40:38
Rabbi Sacks: Ruimte maken
De dubbele parasja van deze week, met zijn lange weergave van de bouw van het heiligdom – een van de langste verhalen in de Tora, die dertien volledige hoofdstukken beslaat – komt tot een prachtig hoogtepunt:
Toen bedekte de wolk de tent der samenkomst en de Heerlijkheid van de Eeuwige vulde het Heiligdom. Mosje kon de tent der samenkomst niet binnengaan omdat de wolk erop was neergedaald en de Heerlijkheid van de Eeuwige het Heiligdom vulde. (Sjemot – Ex. 40:34-35)
Dat is waar het bouwen van een heiligdom over ging: hoe G-d als het ware van de hemel naar de aarde te brengen, of althans van de top van de berg naar beneden in de vallei, van de verre G-d met ontzagwekkende macht naar de Sjechinah, de inwonende Aanwezigheid, G-d als sjacheen, een buurman, intiem, dichtbij, in het kamp, te midden van het volk.
Toch vragen we ons voor dit alles af waarom de Tora zo ver moet gaan in de weergave van haar details van het Misjkan, omvattende heel Teroema en Tetsawee, de helft van Kie Tisa, en dan weer Wajakheel en Pekoedee. Het Misjkan was tenslotte op zijn best een tijdelijke verblijfplaats voor de Sjechinah, geschikt voor de jaren van omzwerving en de woestijn. In Israël werd het vervangen door de tempel. Tweeduizend jaar lang werd bij afwezigheid van een tempel de plaats ingenomen door de synagoge. Waarom, als de Tora tijdloos is, besteedt zij dan zoveel ruimte aan wat in wezen een tijdgebonden structuur was?
Het antwoord is diepgaand en brengt veranderingen voor het hele leven met zich mee, maar om hier achter te komen moeten we aandacht schenken aan enkele opvallende feiten. Ten eerste doet de taal die de Tora inPekoedee gebruikt sterk denken aan de taal die wordt gebruikt in het verhaal van de schepping van het universum:
Bereesjiet/Genesis 1-2:
En G-d zag alles wat Hij had gemaakt en zie, het was zeer goed. (1:31)
De hemel en de aarde en al wat er bij hoorde waren voltooid. (2:1)
En G-d voltooide al het werk dat Hij had gedaan. (2:2)
En God zegende … (2:3)
En heiligde het. (2:3)
Sjemot/Exodus 39-40
Mosje zag al het ambachtelijke werk en zie, zij hadden het gedaan; zoals G-d het had bevolen, zo hadden zij het gedaan. (39:43)
Al het werk van de Tabernakel, van de tent der samenkomst was voltooid. (39:32)
En Mosje voltooide het werk. (40:33)
En Mosje zegende … (39:43)
En je zult deze heiligen en al zijn vaten. (40:9)
Het is duidelijk dat de Tora wil dat we de geboorte van het universum verbinden met het bouwen van het Misjkan, maar hoe en waarom?
De numerieke structuur van de twee passages verhoogt de samenhang. We weten dat het sleutelgetal van het verhaal van de schepping zeven is. Er zijn zeven dagen en het woord “goed” komt zeven keer voor. Het eerste vers van de Tora bevat zeven Hebreeuwse woorden en het tweede, 14. Het woord erets, “aarde”, verschijnt 21 keer, het woord Elokiem, “G-d”, 35 keer, enzovoort.
Zo ook in Pekoedee, verschijnt de uitdrukking “zoals de Eeuwige Mosje gebood” zeven keer in het verslag van het maken van de priesterlijke kleding (Sjemot – Ex. 39:1-31), en nog eens zeven keer in de beschrijving van Mosje bij het oprichten van het Heiligdom (Sjemot – Ex. 40:17-33).
Let ook op een klein detail, de schijnbaar vreemde en overbodige “En” helemaal aan het begin van Sjemot: “En dit zijn de namen …” De aanwezigheid van dit voegwoord suggereert dat de Tora ons vertelt de boeken Bereesjiet en Sjemot te zien als onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze maken deel uit van hetzelfde uitgebreide verhaal.
Het laatste relevante feit is dat een van de belangrijkste stilistische middelen van Tora de chiasme of “spiegelbeeldsymmetrie” is – een patroon in de vorm ABCC1B1A1, zoals in “(A) Hij die vergiet (B) het bloed (C) van de mens, (C1) door de mens (B1) zal zijn bloed (A1) worden vergoten” (Bereesjiet – Gen. 9: 6). Deze vorm kan de vorm zijn van een enkele zin, zoals hier, of een paragraaf, maar het kan ook op grotere niveaus bestaan.
Wat dit betekent is dat een verhaal een bepaald soort afsluiting bereikt wanneer het einde ons terugvoert naar het begin – en dat is precies wat er gebeurt aan het einde van het boek Sjemot. Het herinnert ons heel precies aan het allereerste begin, toen G-d hemel en aarde schiep. Het verschil is dat deze keer mensen het scheppen hebben gedaan: de Israëlieten, met hun giften, het werk en hun vaardigheden.
Simpel gezegd: het boek Bereesjiet begint met G-d die het universum creëert als een thuis voor de mensheid. Het boek Sjemot eindigt met mensen, de Joden, die het Heiligdom creëren als een domein voor G-d.
Maar de parallel gaat veel verder dan dit – door ons precies te vertellen over de aard van het verschil tussen kodesj en chol, heilig en het seculier, het heilige en het wereldse.
We zijn de grote mysticus, R. Isaac Luria, het concept van tsimtsoem, “bescheidenheid” of “zelfbeperking” verschuldigd. Luria was verbaasd over de vraag: als G-d bestaat, hoe kan het universum dan bestaan? Op elk punt in tijd en ruimte moet de Oneindige het eindige buitensluiten. Het loutere bestaan van G-d zou als een zwart gat moeten fungeren voor alles in zijn omgeving. Niets, zelfs geen lichtgolven, kan ontsnappen aan een zwart gat, zo overweldigend is zijn aantrekkingskracht. Evenzo zou niets in fysieke of materiële zin zelfs maar een moment kunnen overleven in de aanwezigheid van het pure, absolute Wezen van G-d.
Luria’s antwoord was dat voor het bestaan van het universum G-d Zichzelf moest verbergen, Zijn aanwezigheid afschermen, Zijn Wezen beperken. Dat is tsimtsoem.
Laten we nu terugkomen op de sleutelwoorden kodesj en chol. Een van de basisbetekenissen van chol, en de bijbehorende wortel ch-l-l, is “leeg”. Chol is de ruimte die G-d heeft verlaten door het proces van zelfbeperking, zodat een fysiek universum kan bestaan. Het is als het ware “geleegd” van het zuivere G-ddelijke licht.
Kodesj is het resultaat van een parallel proces in de tegenovergestelde richting. Het is de door ons verlaten ruimte zodat G-ds aanwezigheid in ons midden kan worden gevoeld. Het is het resultaat van onze eigen tsimtsoem. Elke keer als we onze neigingen en verlangens opzij zetten, zijn we bezig met zelfbeperking om te handelen op basis van G-ds wil, niet die van onszelf.
Dat is de reden waarom de details van het Heiligdom zo uitgebreid worden beschreven: om aan te tonen dat elk kenmerk van zijn ontwerp niet door de mens werd uitgevonden, maar door G-d is gegeven. Dat is de reden waarom het menselijke equivalent van het woord “goed” in het scheppingsverhaal van Bereesjiet is “zoals de Eeuwige Mosje geboden heeft”. Als we onze wil teniet doen om G-ds wil te doen, creëren we iets dat heilig is.
Simpel gezegd: chol is de ruimte die G-d voor de mensheid maakt. Kodesj is de ruimte die de mensheid maakt voor
G-d. En beide ruimtes worden op dezelfde manier gecreëerd: door een daad van tsimtsoem, bescheidenheid.
Het maken van het heiligdom, dat het laatste derde deel van het boek Sjemot in beslag neemt, gaat dus niet alleen over een specifieke constructie, het draagbare heiligdom dat de Joden meenamen op hun reis door de woestijn. Het gaat over een absoluut fundamenteel aspect van het religieuze leven, namelijk de relatie tussen het heilige en het seculiere, kodesj en chol. Chol is de ruimte die G-d voor ons maakt. Kodesj is de ruimte die wij maken voor G-d.
Dus, zes dagen per week – de dagen die chol zijn – maakt G-d ruimte voor ons om creatief te zijn. Op de zevende dag, de dag die Kadosj is, maken we ruimte voor G-d door te erkennen dat wij Zijn schepselen zijn. En wat voor de tijd van toepassing is, geldt ook voor de ruimte. Er zijn wereldlijke plaatsen waar we onze eigen doelen nastreven. En er zijn heilige plaatsen waar we onszelf openstellen, volledig en zonder voorbehoud, voor G-ds doeleinden.
Als dit het geval is, hebben we een idee voor ons met implicaties die veranderingen voor het hele leven met zich meebrengen. De hoogste prestatie is geen zelfexpressie maar zelfbeperking: ruimte maken voor iets anders en verschillend van ons. De gelukkigste huwelijken zijn die waarin elke echtgenoot ruimte maakt voor de ander om zich- of haarzelf te zijn. Geweldige ouders maken ruimte voor hun kinderen. Grote leiders maken ruimte voor hun opvolgers. Geweldige leraren maken ruimte voor hun leerlingen. Ze zijn er wanneer dat nodig is, maar ze verpletteren of remmen niet of proberen te domineren. Ze brengen tsimtsoem in de praktijk, zelfbeperking, zodat anderen de ruimte hebben om te groeien. Dat is hoe G-d het universum heeft geschapen, en dat is hoe wij anderen toestaan om ons leven te vullen met hun glorie.