Rabbi Lord Jonathan Sacks
Wajikra/Leviticus 1:1-5:26
Rabbi Sacks: Wajikra, de roep
Het was nooit mijn ambitie of aspiratie om rabbijn te zijn. Ik ging naar de universiteit om economie te studeren. Ik ben toen overgestapt op filosofie. Ik had ook een fascinatie voor de grote Britse rechtszaaladvocaten, legendarische figuren als Marshall Hall, Rufus Isaacs en F. E. Smith. Ik had weliswaar tamelijk laat voor het rabbinaat gestudeerd, maar dat was om mijn eigen Joodse afkomst te leren kennen, niet om een carrière na te streven.
Wat mij professioneel en existentieel veranderde, was mijn tweede grote jechidoet – persoonlijk gesprek – met de Lubavitcher Rebbe, in januari 1978. Tot mijn verbazing sprak hij zijn veto uit over al mijn carrièremogelijkheden: econoom, advocaat, academicus, zelfs om rabbijn in de Verenigde Staten te worden. Mijn taak, zei hij, was om rabbijnen op te leiden. Er waren te weinig mensen in Groot-Brittannië die het rabbinaat ingingen en het was mijn missie om dat te veranderen.
Bovendien, zei hij, moest ik een gemeenschapsrabbijn worden, niet als doel op zich, maar zodat mijn studenten konden komen kijken hoe ik preken hield (ik kan nog steeds in mijn gedachten horen hoe hij dat woord zei met een uitgesproken Russisch accent: sirmons). Hij was ook zeer specifiek over waar ik moest werken: aan Jews College (tegenwoordig de London School of Jewish Studies), het oudste nog bestaande rabbijnenseminarie in de Engels sprekende wereld.
Aldus deed ik. Ik werd leraar aan het College en later de rector ervan. Uiteindelijk werd ik – opnieuw na overleg met de Rebbe – opperrabbijn. Voor dit alles moet ik niet alleen de Rebbe bedanken, maar ook mijn vrouw Elaine. Hiervoor heeft ze zich niet aangemeld toen we trouwden. Het lag niet eens in ons verschiet. Maar zonder haar voortdurende steun had ik er niets van terecht gebracht.
Ik vertel dit verhaal met een reden: om het verschil te illustreren tussen een gave en een roeping, tussen waar we goed in zijn en waartoe we geroepen worden. Dit zijn twee heel verschillende dingen. Ik heb geweldige rechters gekend die ook briljante pianisten waren. Wittgenstein volgde een opleiding tot luchtvaartingenieur, maar wijdde zijn leven uiteindelijk aan filosofie. Ronald Heifetz kwalificeerde zich als arts en musicus, maar werd in plaats daarvan de oprichter van de School of Public Leadership aan de John F Kennedy School of Government aan Harvard. We kunnen in veel dingen goed zijn, maar wat een leven richting en betekenis geeft, is een gevoel van missie, van iets waartoe we geroepen worden.
Dat is de betekenis van het openingswoord van de sidra van vandaag, die haar naam geeft aan het hele boek: Wajikra, “Hij riep.” Kijk goed naar het vers en je zult zien dat de constructie ervan vreemd is. Letterlijk vertaald luidt het: “Hij riep Mosjé en G-d sprak tot hem vanuit de tent der samenkomst, zeggende …” De eerste zin lijkt overbodig. Als ons wordt verteld dat G-d tot Mosjé sprak, waarom zou men dan bovendien zeggen: “Hij riep”?
Het antwoord is dat G-ds roep tot Mosjé iets was dat vooraf ging aan en anders was dan wat G-d verder zei. Dat laatste waren de details. Het eerste was de oproeping, de missie – niet anders dan G-ds eerste oproep aan Mosjé bij het brandende braambos waar Hij hem uitnodigde om de taak op zich te nemen die zijn leven zou bepalen: het volk uit ballingschap en slavernij leiden naar vrijheid in het Beloofde Land.
Waarom deze tweede oproep? Waarschijnlijk omdat het boek Wajikra op het eerste gezicht niets met Mosjé te maken heeft. De oorspronkelijke naam die de wijzen eraan gaven was Torat Kohaniem, “de wet van de priesters”[1] – en Mosjé was geen priester. Die rol behoorde aan zijn broer Aaron. Dus het was alsof G-d tegen Mosjé zei: ook dit hoort bij je roeping. Je bent geen priester, maar je bent het voertuig waardoor Ik al Mijn wetten openbaar, inclusief die van de priesters.
We hebben de neiging om het concept van een roeping – het woord zelf komt uit het Latijn voor een “roep” – als vanzelfsprekend te beschouwen alsof elke cultuur zo’n idee heeft. Dat is echter niet zo. De grote Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) wees erop dat het idee van roeping, dat zo centraal staat in de sociale ethiek van de westerse cultuur, in wezen “een religieus concept is, dat van een door G-d opgedragen taak.”[2]
Het ontstond in de Hebreeuwse Bijbel. Elders was er weinig communicatie tussen de goden en de mensen. Het idee dat G-d mensen zou kunnen uitnodigen om Zijn partners en afgezanten te worden, was revolutionair. Toch is dat waar het Jodendom over gaat.
De Joodse geschiedenis begon met G-ds oproep aan Avraham om zijn land en familie te verlaten. G-d deed een oproep aan Mosjé en de profeten. Er is een bijzonder levendig verslag in Jesaja’s mystieke visioen waarin hij zag dat G-d op de troon zat en omringd werd door zingende engelen:
Toen hoorde ik de stem van de Eeuwige zeggen: “Wie zal Ik zenden? En wie zal voor Ons gaan?” En ik zei: “Hier ben ik. Zend mij!” (Jesaja 6:8)
Het meest ontroerende verhaal is het verhaal van de jonge Sjemoeël, die door zijn moeder Channa was opgedragen om G-d te dienen in het heiligdom in Sjilo, waar hij optrad als assistent van de priester Eli. ‘s Avonds in bed hoorde hij een stem die zijn naam riep. Hij nam aan dat het Eli was. Hij liep snel om te zien wat hij wilde, maar Eli vertelde hem dat hij niet had geroepen. Dit gebeurde een tweede keer en toen een derde, en toen besefte Eli dat het G-d was die het kind riep. Hij zei tegen Sjemoeël dat de volgende keer dat de Stem zijn naam riep, hij moest antwoorden: “Spreek, Eeuwige, want uw dienaar luistert.” Het kwam niet bij het kind op dat het misschien G-d was die hem opriep voor een missie, maar dat was wel het geval. Zo begon zijn carrière als profeet, rechter en degene die Israëls eerste twee koningen, Sjaoel en David zalfde (1 Sjemoeël 3).
Dit waren allemaal profetische oproepen, en de profetie eindigde tijdens de Tweede Tempel-periode. Niettemin blijft het idee van roeping bestaan voor allen die in de G-ddelijke voorzienigheid geloven. Ieder van ons is anders, daarom hebben we allemaal unieke talenten en vaardigheden om naar de wereld te brengen. Het feit dat ik hier ben, op deze plek, op dit moment, met deze capaciteiten, is niet toevallig. Er is een taak te vervullen, en G-d roept ons er toe.
De man die de afgelopen tijd meer dan wie dan ook heeft gedaan om dit idee terug te brengen, was Viktor Frankl, de psychotherapeut die Auschwitz heeft overleefd. Daar in het kamp zette hij zich in om mensen de wil om te leven te geven. Hij deed dit door hen te laten inzien dat hun leven niet af was, dat ze nog een taak hadden te vervullen en dat ze daarom een reden hadden om te overleven tot de oorlog voorbij was.
Frankl stond erop dat de oproep van buitenaf kwam. Hij zei altijd dat de juiste vraag niet was: “Wat wil ik van het leven?” maar “Wat wil het leven van mij?” Hij citeert het getuigenis van een van zijn studenten die eerder in zijn leven in het ziekenhuis was opgenomen vanwege een psychische aandoening. Hij schreef een brief aan Frankl met de volgende woorden:
Maar in de duisternis had ik een idee gekregen van mijn eigen unieke missie in de wereld. Ik wist toen, zoals ik nu weet, dat ik om de een of andere reden, hoe klein ook, bewaard moet zijn gebleven; het is iets dat alleen ik kan doen, en het is van vitaal belang dat ik het doe … In de eenzame duisternis van de “put” waar mensen me hadden achtergelaten, daar was Hij. Toen ik Zijn naam niet kende, was Hij daar; G-d was daar.[3]
Psalmen lezend in de gevangenis, waarnaar de KGB hem had gestuurd, had Natan Sharansky een soortgelijke ervaring.[4]
Frankl geloofde dat “ieder mens iets unieks bevat; elke situatie in het leven komt maar één keer voor. De concrete taak van elke persoon heeft betrekking op deze uniciteit en singulariteit.”[5] Het wezen van de taak, zo stelde hij, is dat ze zichzelf overstijgt. Het komt van buiten het zelf en daagt ons uit om verder te leven dan uit louter eigenbelang. Zo’n taak ontdekken is ontdekken dat het leven – mijn leven – betekenis en een doel heeft.
Hoe ontdek je je roeping? Wijlen Michael Novak stelde [6] dat een roeping vier kenmerken heeft. Ten eerste is het uniek voor jou. Ten tweede heb je er het talent voor. Ten derde is het iets dat, als je het doet, het je een gevoel van vreugde en hernieuwde energie geeft. Ten vierde, verwacht niet dat die zichzelf onmiddellijk zal openbaren. Het kan zijn dat je vele paden moet volgen die onjuist blijken te zijn voordat je het ware vindt.
Novak citeert Logan Pearsall Smith die zei: “De test van een roeping is de liefde voor het gezwoeg dat ermee gepaard gaat.” Alle echte prestaties vereisen een uitputtende voorbereiding. De meest gebruikelijke schatting is 10.000 uur van intens oefenen. Ben je bereid deze prijs te betalen? Het is geen toeval dat Wajikra begint met een oproep – want het is een boek over offers, en roeping houdt opoffering in. We zijn bereid om offers te brengen als we voelen dat er een specifieke rol of taak is waartoe we geroepen worden om die uit te voeren.
Dit is een levensveranderend idee. Voor ieder van ons heeft G-d een taak: werk om te verrichten, het tonen van vriendelijkheid, het geven van een geschenk, het delen van liefde, het verlichten van eenzaamheid, het genezen van pijn of gebroken levens helpen genezen. Het zien van die taak, het horen van G-ds roeping, is wat een leven zin en doel geeft. Als wat we willen doen voldoet aan wat er gedaan moet worden, dan is dat waar G-d wil dat we zijn.
[1] Vandaar de Latijnse naam Leviticus, wat betekent “behorend tot de Levieten”, d.w.z. de priesterlijke stam.
[2] Geciteerd in Michael Novak, Business as a Calling: work and the examined life, Free Press, 1996, 17.
[3] Viktor Frankl, The Unconscious G-d, Simon & Schuster, New York, 1975, 11.
[4] Natan Sharansky, Fear No Evil, New York: Vintage Books, 1989
[5] Viktor Frankl, The Doctor and the Soul, Souvenir Press, 1969, 57.
[6] Michael Novak, Business as a Calling, Free Press, 1996, 17-40.