Rabbi Lord Jonathan Sacks
Wajikra/Leviticus 9:1-11:47
Rabbi Sacks: Sjemini, Wanneer zwakheid een kracht wordt
Heb je je ooit ontoereikend gevoeld voor een taak waarvoor je was aangewezen of voor een baan die je hebt gekregen? Heb je soms het gevoel dat andere mensen je capaciteiten te hoog inschatten? Is er een moment geweest waarop je je een bedrieger voelde, een zwendelaar, en dat men op een bepaald moment er achter zou komen en zou ontdekken dat je het zwakke, feilbare, onvolmaakte mens bent waarvan je in je hart weet dat je dat bent?
Als dat zo is, dan bevind je je volgens Rasji in de sidra van deze week inderdaad in zeer goed gezelschap. Hier is de achtergrond: de Misjkan, het Heiligdom, was eindelijk voltooid. Zeven dagen lang had Mosjé Aharon en zijn zonen gewijd om als priesters te dienen. Nu was voor hen de tijd gekomen om met hun dienst te beginnen. Mosjé geeft ze allerlei instructies. Dan richt hij de volgende woorden tot Aharon:
“Kom dichter bij het altaar en offer je zondeoffer en je brandoffer en bewerk verzoening voor jezelf en het volk; bereid dan het offer dat voor het volk is en bewerk verzoening voor hen, zoals de Eeuwige heeft geboden.” (Vajikra/Lev. 9:7)
De wijzen waren verbaasd over de instructie: “Kom dichterbij.” Dit lijkt te impliceren dat Aharon tot dan toe afstand van het altaar had gehouden. Waarom? Rasji geeft de volgende uitleg:
Aharon schaamde zich en was bang om het altaar te naderen. Mosjé zei tegen hem: “Waarom schaam je je? Hiervoor ben je gekozen.”
Er is een naam voor dit syndroom, bedacht in 1978 door twee klinisch psychologen, Pauline Clance en Suzanne Imes. Ze noemden het het bedriegersyndroom.[1] Mensen die er last van hebben, hebben het gevoel dat ze het behaalde succes niet verdienen. Ze schrijven het niet toe aan hun inspanning en bekwaamheid, maar aan geluk, of timing, of aan het feit dat ze anderen hebben misleid door te denken dat ze beter zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Het blijkt verrassend wijdverbreid te zijn, vooral onder mensen die veel presteren. Onderzoek heeft aangetoond dat ongeveer 40 procent van de succesvolle mensen niet gelooft dat ze hun succes verdienen, en dat maar liefst 70 procent zich ooit zo heeft gevoeld.
Echter zoals men zich misschien kan voorstellen, vertelt Rasji ons iets dat dieper gaat. Aharon was niet zomaar iemand die het aan zelfvertrouwen ontbrak. Er was iets bijzonders dat hij in gedachten moet hebben gehad op die dag dat hij in de rol van Hogepriester werd ingewijd. Want Aharon had de leiding over het volk gekregen terwijl Mosjé op de berg was en de Tora ontving. Dat was toen de zonde van het Gouden Kalf plaatsvond.
Als je dat verhaal leest is het moeilijk om de conclusie te vermijden dat het de zwakte van Aharon was die dat mogelijk maakte. Hij was het die de mensen voorstelde hem hun gouden sieraden te geven, hij was het die er een kalf van maakte, en hij was het die er een altaar voor bouwde (Sjemot/Ex. 32: 1-6). Toen Mosjé het Gouden Kalf zag en Aharon uitdaagde – “Wat hebben deze mensen je aangedaan, dat je deze grote zonde over hen hebt gebracht?” – antwoordde hij ontwijkend: “Ze gaven me het goud, en ik gooide het in het vuur, en er kwam dit kalf uit!”
Dit was een man die zich buitengewoon (en terecht) ongemakkelijk voelde bij zijn rol in een van de meest rampzalige episodes in de Tora, en nu werd hij geroepen om niet alleen voor zichzelf maar voor het hele volk verzoening te doen. Was dit geen huichelarij? Was hij zelf geen zondaar? Hoe kon hij voor G-d en de mensen staan en de rol van de heiligste onder de mensen op zich nemen? Geen wonder dat hij zich een bedrieger voelde en zich schaamde en bang was om het altaar te naderen.
Mosjé zei echter niet simpelweg iets dat zijn zelfvertrouwen zou vergroten. Hij zei iets veel radicalers en levensveranderend: “Hiervoor ben je gekozen.” De taak van een Hogepriester is om verzoening te doen voor de zonden van de mensen. Het was zijn rol, op Jom Kippoer, om zijn fouten en tekortkomingen te belijden, vervolgens die van zijn huishouden en vervolgens die van het volk als geheel (Lev. 16: 11-17). Het was zijn verantwoordelijkheid om te smeken om vergeving.
“Dat”, impliceerde Mosjé, “is waarom je werd gekozen. Je weet hoe de zonde eruit ziet. Je weet wat het is om je schuldig te voelen. Je begrijpt als geen ander de noodzaak voor boetedoening en verzoening. Je hebt de roep van je ziel gevoeld om gereinigd, gezuiverd en schoon geveegd te worden van de smet van overtreding. Wat jij beschouwt als je grootste zwakte zal, in deze rol die je op het punt staat te aanvaarden, je grootste kracht worden.”
Hoe wist Mosjé dit? Omdat hij zelf iets soortgelijks had meegemaakt. Toen G-d hem zei dat hij de confrontatie met Farao moest aangaan en de Jisraeliem naar de vrijheid moest leiden, hield hij herhaaldelijk vol dat hij dat niet kon doen. Herlees zijn reactie op G-ds oproep om de Jisraeliem uit Egypte te leiden (Ex. hoofdstukken 3-4), en ze klinken als iemand die beslist overtuigd is van zijn tekortkomingen. “Wie ben ik?” “Ze zullen niet in mij geloven.” Bovenal bleef hij herhalen dat hij niet voor een menigte kon spreken, iets wat absoluut noodzakelijk is voor een leider. Hij was geen redenaar. Hij had niet de stem om te bevelen:
Toen zei Mosjé tegen de Eeuwige: ‘Alstublieft, mijn Heer, ik ben geen man van woorden, niet gisteren, niet eergisteren en niet sinds U met Uw dienaar hebt gesproken. Ik ben traag in spraak en tong.” (Ex. 4:10) Mosjé zei tegen de Eeuwige: “Kijk, de Jisraeliem luisteren niet naar mij. Hoe zal Farao dan naar mij luisteren? Bovendien ben ik niet goed van de tongriem gesneden.” (Ex. 6:12).
Mosjé had een spraakgebrek. Voor hem was dat een buitengewone diskwalificatie om een spreekbuis te zijn voor het G-ddelijke woord. Wat hij nog niet begreep, is dat dit een van de redenen was waarom G-d hem uitkoos. Toen Mosjé de woorden van G-d sprak, wisten de mensen dat hij niet zijn eigen woorden sprak met zijn eigen stem. Iemand anders sprak via hem. Dit schijnt het geval te zijn geweest voor Jesjajahoe en Jirmejahoe, die beiden twijfelden aan hun spreekvaardigheid en die tot de meest welsprekende profeten behoorden.[2]
De mensen die menigten met hun welsprekendheid kunnen beïnvloeden, zijn over het algemeen geen profeten. Vaak zijn of worden ze dictators en tirannen. Ze gebruiken hun spraakvermogen om gevaarlijkere vormen van macht te verwerven. G-d kiest geen mensen die met hun eigen stem spreken en de menigte vertellen wat ze willen horen. Hij kiest mensen die zich volledig bewust zijn van hun tekortkomingen, die letterlijk of figuurlijk stamelen, die niet spreken omdat ze willen maar omdat ze moeten, en die mensen vertellen wat ze niet willen horen, maar wat ze moeten horen als ze zichzelf willen redden van een catastrofe. Wat Mosjé dacht dat zijn grootste zwakte was, was in feite een van zijn sterkste punten.
Deze zaak is niet simpel “Ik ben oké, jij bent oké” acceptatie van zwakte. Dat is niet waar het in het Jodendom over gaat. Het punt is de strijd. Mosjé en Aharon moesten op hun verschillende manieren met zichzelf worstelen. Mosjé was geen natuurlijke leider. Aharon was geen priester van nature. Mosjé moest accepteren dat een van zijn belangrijkste kwalificaties was wat we tegenwoordig zijn lage zelfbeeld zouden noemen, maar wat de Tora, opererend vanuit een totaal andere denkwijze, zijn nederigheid noemt. Aharon moest begrijpen dat zijn eigen ervaring van zonde en mislukking hem tot de ideale vertegenwoordiger maakte van een volk dat zich bewust was van zijn eigen zonde en falen. Gevoelens van ontoereikendheid – het bedriegersyndroom – kunnen slecht of goed nieuws zijn, afhankelijk van wat je ermee doet. Leiden ze je tot depressie en wanhoop? Of leiden ze je ertoe om aan je zwakke punten te werken en ze om te zetten in sterke punten?
De belangrijkste factor is volgens Rasji in de sidra van deze week de rol die Mosjé op dit kritieke moment in Aharon’s leven speelde. Hij had geloof in Aharon, zelfs toen Aharon geen geloof in zichzelf had. Dat is de rol die G-d Zelf meer dan eens in het leven van Mosjé speelde. En dat is de rol die G-d in al onze levens speelt als we echt voor Hem openstaan. Ik heb vaak gezegd dat het mysterie in het hart van het Jodendom niet ons geloof in G-d is. Het is G-ds geloof in ons.
Dit is dan het levensveranderende idee: wat we beschouwen als onze grootste zwakte kan, als we ermee worstelen, onze grootste kracht worden. Denk aan degenen die een tragedie hebben meegemaakt en vervolgens hun leven wijden aan het verlichten van het lijden van anderen. Denk aan degenen die, zich bewust van hun tekortkomingen, dat bewustzijn gebruiken om anderen te helpen hun eigen gevoel van mislukking te overwinnen.
Wat de Tenach zo speciaal maakt is de totale openhartigheid over de mensheid. Zijn helden – Mosjé, Aharon, Jesjajahoe, Jirmejahoe – kenden allemaal tijden dat ze zich als mislukkelingen voelden, “bedriegers.” Ze hadden hun momenten van diepe wanhoop. Maar ze bleven doorgaan. Ze weigerden verslagen te worden. Ze wisten dat een gevoel van ontoereikendheid ons dichter bij G-d kan brengen, zoals koning David zei: “Mijn offer [dat wil zeggen: wat ik U als een offer breng] o G-d, is een gebroken geest; een gebroken en berouwvol hart zult U, G-d, niet verachten ”(Ps. 51:19).
Het is verreweg beter te weten dat je onvolmaakt bent dan te geloven dat je volmaakt bent. Desondanks houdt G-d van ons en gelooft Hij in ons, en soms vanwege onze onvolkomenheden. Onze zwakheden maken ons menselijk; ermee worstelen maakt ons sterk.
[1] Pauline Clance en Suzanne Ament Imes, “The Imposter Phenomenon in High Achieving Women: Dynamics and Therapeutic Intervention.” Psychotherapy: Theory, Research & Practice, vol. 15, no. 3, 1978, pp. 241-247.
[2] Er is een treffend seculier voorbeeld: Winston Churchill sliste en stotterde en hoewel hij tegen beide vocht, hielden ze tot ver in zijn volwassenheid aan. Daarom moest hij van tevoren goed nadenken over zijn belangrijkste toespraken. Hij was kieskeurig in het vooraf schrijven of dicteren ervan, en herschreef sleutelzinnen tot het laatste moment. Hij gebruikte zoveel mogelijk korte woorden, maakte dramatisch gebruik van pauzes en stiltes en ontwikkelde een bijna poëtisch ritme. Het resultaat was niet alleen dat hij een geweldige spreker werd. Zijn toespraken, vooral via de radio tijdens de Tweede Wereldoorlog, waren een belangrijke factor om de geest van de natie op te wekken. In de woorden van Edward Murrow “mobiliseerde hij de Engelse taal en stuurde die de strijd in.”