Wajikra/Leviticus 16:1-18:30
opperrabbijn mr. drs. R. Evers
ACHARE MOT (na de dood): Wajikra 16:1 – 18:30 en KEDOSJIEM (weest heilig): Leviticus 19:1 – 20:27
De kohaniem moeten zeer zorgvuldig handelen als ze het Heiligdom betreden en zeker op Jom Kippoer, op de 10e dag van de 7e maand, als de Hogepriester het Allerheiligste gaat betreden; ook moet hij speciale kleding aantrekken. De offers worden beschreven, waaronder 2 gelijke bokken, waarvan de ene geofferd wordt en de andere, met de zonden van het volk beladen, de woestijn wordt ingestuurd (de zondebok). In de loop van Jom Kippoer moet de Hogepriester zich meerdere keren baden en verkleden. Op Jom Kipoer moet men volstrekt vasten, geen leer dragen, zich niet wassen en niet zalven en geen huwelijksrelaties hebben.
Nogmaals wordt uitvoerig gewaarschuwd voor afgodische praktijken. Vastgesteld wordt waar de offers gebracht moeten worden. Bloed mag men niet consumeren, want dat is met het leven verbonden. Diverse seksuele praktijken worden verboden – het volk moet heilig zijn en mag geen van de gruweldaden doen die in Egypte bedreven worden.
Naast de opdracht de Sjabbat te houden, wordt een groot aantal ge- en verboden vermeld die de omgang van mens tot mens regelen. Waaronder eerbied voor de ouders, niet stelen, liegen, laster verspreiden. Ook: eerlijk rechtspreken, een dove niet vloeken, geen wrok koesteren, de vreemdeling niet krenken want je bent zelf vreemdeling geweest in Egypte. Niet sjoemelen met maten en gewichten, kinderoffers zijn ten strengste verboden, geen waarzeggers raadplegen. Nog meer verboden seksuele relaties worden vermeld. Het Land, vloeiend van melk en honing wordt toegezegd, maar er moet onderscheid gemaakt worden tussen rein en onrein. “Weest heilig, want heilig ben ik, G’d”.
Numerieke gegevens: De 29e en de 30e van de 54 Sidrot, 6e en 7e in Wajikra. Bevatten samen 80 + 64 = 144 pesoekiem. Achare bevat 2 ge- en 26 verboden en Kedosjiem bevat 13 ge- en 38 verboden. Met 79 mitswot is de combinatie Achare Mot – Kedosjiem de meest mitswa-rijke parsja.
Eerste Alija (Koheen) 16:1-24
Behandelt de Jom Kippoerdienst in de Tempel (Seder ha’Awoda). Voordat de dienst wordt beschreven, worden de kohaniem gewaarschuwd de Tempel niet onnodig te betreden, behalve wanneer zij taken hebben uit te voeren. De Koheen Gadol vervult alle verplichtingen van Jom Kippoer in de Tempel, met enige assistentie van andere kohaniem. Het Allerheiligste was gevuld met rook van het reukwerk wanneer de Koheen Gadol daar naar binnen ging. De Tempeldienst van Jom Kippoer was complex. In de Moesaf Amida van Jom Kippoer worden de details eveneens beschreven.
In het spraakgebruik noemen wij de Grote Verzoendag Jom Kippoer. Maar de Tora spreekt over Jom haKipoeriem, de dag van de verzoeningen. Wij proberen zowel op het intermenselijke vlak als been adam laMakom, tussen mens en G’d, in het reine te komen. Van ons worden duidelijke keuzes verwacht. Centraal in de dienst van Jom Kippoer in het Beet ha-Mikdasj stond de loting van de twee bokken. De bok waarop het lot ‘voor Hasjeem’ viel, werd als zondoffer gebracht en de bok waarop het lot “voor Azazel” viel, moest weggezonden worden naar de woestijn (Wajikra 16:5 e.v.). Onze Chagamiem (Wijzen) benoemden deze dienst als een chok, een onbegrijpelijk voorschrift. Toch probeerden vele mefarsjiem (verklaarders) in de loop der eeuwen een rationele uitleg te geven. Rabbi Jitschak Abarbanel (1437-1508) zag hierin een symbolisch gebed in de vorm van een offerdienst. De beide bokken, die volledig gelijk moesten zijn, staan voor Ja’akov en Esau, die – als tweelingen geboren – een gelijke bestemming zouden hebben. Toch heeft het niet zo mogen zijn. Ja’akov werd de voorvader van het monotheïstisch Jodendom; Esau werd de voorvader van het heidense Romeinse rijk. Spiritualisme – het Jodendom – en materialisme zouden in een eeuwige strijd verwikkeld blijven.
De Koheen Gadol sprak een zondenbelijdenis uit over de weg te zenden bok om daarmee aan te geven dat hij alle dwalingen van het Joodse volk toeschreef aan assimilatorische invloeden vanuit vreemde volken. Het wegsturen van de bok drukte zo het verlangen uit dat wij verder verschoond zouden blijven van vreemde invloeden, zodat wij ons volledig zouden kunnen wijden aan het ontplooien van onze ware identiteit en roeping. Rambam (1135-1204) was het niet eens met het idee van de “zonde-overdracht”; Rav S.R. Hirsch (1808-1888) volgt de gedachtegang van Rambam. Hij ziet in de twee gelijke bokken de keus van ieder mens. Het lot staat dan voor de keus tussen goed en kwaad, een geestelijk of een aards leven. Deze twee opties, waartussen vele mensen moeilijk kunnen kiezen, lijken gelijk maar leiden op langere termijn tot twee geheel verschillende resultaten. G’d houdt beide krachten in evenwicht om de mens de reële keuze te bieden.
Jom Kippoer is een veelvoudige opdracht. Tesjoeva is een van de 613 mitswot. Ook een Tsaddiek doet tesjoeva, want stilstand is achteruitgang. Ook onze goede daden moeten onderzocht worden, niet alleen de slechte.
Tweede Alija (Levi) 16:25-17:7
De Tora gaat verder met allerlei details van de Jom Kippoerdienst en eindigt met een korte herhaling en de mededeling dat de dag van Jom Kippoer verzoening brengt voor het Joodse volk. Verder wordt verboden om een dier dat als korban (offer) gebracht moet worden buiten de Tempel te slachten.
Verzoent Jom Kippoer zonder meer of hangt de vergiffenis samen met de mate van inkeer? Wanneer men in de buurt van het G’ddelijke verkeert, komt men vanzelf in het reine, wordt men vanzelf `schoongewassen’. Verzoening blijft een geschenk van G’d, dat we uiteindelijk toch niet op eigen kracht kunnen bereiken. Toch blijft inspanning noodzakelijk. Wij moeten er iets voor doen: tesjoewa, tefilla en tsedaka. Jom Kippoer wordt wel de dag van de vijf gebeden genoemd, twee meer dan de drie dagelijkse gebeden. De vijf gebeden staan tegenover de vijf niveaus van de ziel die op Jom Kippoer actief zijn: de lichamelijke ziel (nefesj), de geestelijke ziel (roe’ach), de G’ddelijke ziel (nesjama), de bron van het leven (chaja) en de eenwording van de ziel met G’d (jechida).
Op het hoogste niveau voltrekt zich het mystieke wonder van de eenwording met G’d, gesymboliseerd door de Hogepriester die eenmaal per jaar in het Allerheiligste het G’ddelijke aan den lijve ondervond. Daarmee is Jom Kippoer de climax in de jaarlijks terugkerende feestenreeks. De zomer – de inleiding op Jom Kippoer – begint met een bittere zelfanalyse tijdens de rouwdag om de verwoesting van de Tempel, Tisja beAv. Inkeer uit bitterheid wordt gevolgd door de veertig dagen voorbereiding op de Grote Verzoendag, door inkeer uit ontzag en vreze. Daarna gaat het over tot inkeer uit liefde en vreugde op het Loofhuttenfeest en Vreugde der Wet. Elk jaar proberen we langs een opklimmende spirituele spiraal van de feestdagen op een hoger niveau te geraken.
Inkeer heeft te maken met groei en leven. Tot inkeer komen betekent: weten èn uitspreken wat men verkeerd deed èn beslissen dat men het niet meer zult doen. Tesjoewa veronderstelt dus zelfkennis en zelfanalyse. Het betekent ook: tot zichzelf komen, het ware ik ontdekken, het werkelijk goede in de mens.
Derde Alija 17:8-18:21
De Tora herhaalt het verbod om offers buiten de Tempel te slachten en stelt, dat het verboden is om bloed te eten. Bloed symboliseert het leven. Wanneer men een vogel of een hert slacht, moet men het bloed bedekken met zand, aarde of stof. Bloed van de offers wordt op het altaar gebracht als verzoening. Bloed van dieren die niet als offer kunnen worden gebracht moet worden bedekt. In Hoofdstuk 18 worden alle verboden huwelijksrelaties opgesomd. Uit de frase “wechai bahem” – en wij moeten met de Tora leven – leren we twee belangrijke concepten. Het Jodendom is niet alleen een religie, het is een levensweg. Bovendien leert deze pasoek (vers), dat alle mitswot moeten wijken voor levensgevaar, met uitzondering van de drie zwaarste overtredingen. Men moet leven met de mitswot en er niet door sterven. Kinderen aan de Molech offeren is verboden, het is een ontwijding van G’ds naam.
Vierde Alija 18:22-19:14
In deze alija worden Achere Mot met Kedoesjiem verbonden. Homoseksualiteit en zoőfilie worden verboden. Wij moeten verder heilig zijn door ons af te wenden van alle vormen van ontucht en door het leiden van een ethisch leven. Kedosjiem bevat een grote hoeveelheid ge- en verboden. We kunnen een bepaalde kedoesja verwerven door de mitswot te vervullen. Het Jodendom is echter niet alleen een doe-religie. Wij moeten er ook bij voelen en denken. Wij moeten ook in ons dagelijkse gedrag heilig blijven. Verder moeten wij onze ouders eren en de Sjabbat houden. Wij mogen ons niet richten op afgoderij, noch afgoden maken. Offers moeten op juiste wijze worden gebracht in de Tempel. De hoeken van het veld mogen niet worden afgemaaid, zodat arme mensen te eten zullen vinden. Stelen en vals zweren worden verboden. Men mag niet vloeken en geen struikelblok voor een blinde plaatsen (dit laatste betekent: men mag anderen niet misleiden). Salarissen moeten op tijd betaald worden. Betaal ook de babysit op tijd!
Vijfde Alija 19:15-32
We mogen het recht niet verdraaien en niemand voortrekken in een rechtszaak. Lesjon hara (roddel, waar of niet waar) is verboden. Men mag niet werkeloos toezien hoe een ander zijn ongeluk tegemoet gaat. Haat uw medemens niet in uw hart; wijs hem met gevoel de juiste weg en zet hem hierbij niet beschaamd.
Men mag dieren en planten niet kruisen en geen sja’atneez, mengsels van wol en linnen, in de kleren dragen. De vruchten van de eerste drie jaar van een boom zijn verboden als orla. Vruchten van het vierde jaar zijn heilig en moeten worden gegeten in Jeroesjalajiem of gelost worden. Vanaf het vijfde jaar zijn de boomvruchten toegestaan. Vele vormen van zwarte magie en astrologie zijn verboden. De hoeken van het hoofd en de baard mag men niet volledig wegscheren. Men moet respect tonen voor ouden van dagen en Torageleerden.
De getallenwaarde van de frase “Heb uw naaste lief gelijk uzelf, ik ben G’d”, is 907, terwijl de getallenwaarde van weahawta et haSjeem Elokecha – Heb G’d
lief – eveneens 907 is. Beide zijn even belangrijk.
“Doe niet aan tovenarij en voorspellingen” (Wajikra 19:26). Volgens de Gemara (B.T. Sota 12b) kan astrologie wel enige waarheid bevatten maar is het ons verboden om daarop te vertrouwen. Opmerkelijk is, dat meermalen in de Gemara wordt gesteld, dat iedereen een mazal (gesternte) heeft, een speciale ster die hem/haar beschermt. Hoewel we de invloed van deze bovennatuurlijke kracht niet merken, wordt ieder aspect van ons leven beïnvloed door deze mazal die een hogere perceptie heeft dan wijzelf. Ook andere wezens worden door een dergelijk mazal beïnvloed – een grassprietje groeit niet als het niet door Hemelse krachten daartoe werd aangezet. De Gemara in Sjabbat 156a gaat hier wat dieper op in: iemand die op zondag geboren is heeft een neiging tot ofwel volledig rechtvaardig-zijn of tot volledige slechtheid; dit is zo omdat op zondag, de eerste dag van de (scheppings)week, licht en duisternis werden geschapen (Bereesjiet 1:4-5). Ook over hen, die zijn geboren op overige dagen van de week spreekt de Gemara zich uit. Zo zal iemand die op donderdag wordt geboren veel liefdadigheid en menslievendheid bedrijven, aangezien op die dag vogels en vissen werden geschapen (die door G’ds liefdadigheid geen grote moeite hoeven te doen om voedsel te vinden, zie Rasji ter plekke). Rabbi Chanina houdt er (in dezelfde Talmoedische discussie) een andere mening op na. Volgens hem is niet zozeer de dag van de week als wel het hemellichaam waaronder men is geboren van invloed op iemands eigenschappen. Zodoende zal iemand die onder de planeet Mars is geboren een bloedvergieter zijn, goedschiks (moheel, chirurg) dan wel kwaadschiks (rover, rechter die doodvonnissen mag vellen). Rabbi Chanina is dus van mening, dat het Joodse volk wel degelijk beïnvloed wordt door het gesternte. Rabbi Jochanan houdt echter vol dat het Joodse volk immuun is voor deze krachten. Ter versterking van zijn mening citeert hij de zin: “ […] wees niet ontmoedigd bij de tekenen van de Hemel want andere volken worden daardoor teleurgesteld” (Jirmijahoe 10:2). Am Jisraël wordt dus niet ontmoedigd door tekenen uit de Hemel.
Ook de geleerde Rav is van mening, dat Israël niet wordt aangetast door de speciale kleding invloed van de sterren. Hij stelt zelfs dat G’d bereid is hemellichamen van plaats te doen verwisselen om Zijn wil te laten blijken.
De Gemara besluit met drie verhalen waarin men door zich in te spannen voor een mitswa een tragedie heeft kunnen afwenden. Op deze manier kunnen wij ons verheffen boven een “voorbestemd” lot.
Zesde Alija 19:33-20:7
Vreemdelingen mogen niet worden uitgebuit, bekeerlingen moeten liefdevol behandeld worden. Men mag niet wegen met valse gewichten.
Zevende Alija 20:8-27
G’d heiligt ons vanwege onze daden. Het vervloeken van ouders is zelfs na hun dood verboden. De verboden huwelijksrelaties worden herhaald. Het is verboden om de gewoonten en praktijken van de Kena’anieten te volgen.