Parsja Bamidbar 5781

Bemidbar/Numeri 1:1- 4:20

Rabbi Lord Jonathan Sacks z”l

Rabbi Sacks z”l: Het leiden van een volk van individuen

Bamidbar begint met een volkstelling van de Jisraeliem. Daarom staat dit boek in het Engels bekend als Numbers. Wat is de betekenis van dit tellen? En waarom hier aan het begin van het boek? Daarnaast zijn er al twee eerdere volkstellingen geweest en dit is de derde binnen het tijdsbestek van een enkel jaar. Eén zou zeker voldoende zijn geweest. En heeft tellen iets met leiderschap te maken?

Om te beginnen is het zaak om op te merken wat een tegenstrijdigheid lijkt te zijn. Aan de ene kant zegt Rasji dat de daden van tellen in de Tora gebaren van liefde van de kant van G-d zijn:

Omdat zij (de kinderen van Jisrael) Hem dierbaar zijn, telt G-d hen vaak. Hij telde ze toen ze op het punt stonden Egypte te verlaten. Hij telde ze na het Gouden Kalf om vast te stellen hoeveel er nog over waren. En nu Hij op het punt stond Zijn aanwezigheid op hen te laten rusten (met de inwijding van het heiligdom), telde Hij hen opnieuw. (Rasji op Bamidbar, Numeri 1:1)

We leren dus dat wanneer G-d een volkstelling van de Jisraeliem initieert, dit is om te laten zien dat Hij van hen houdt.

In tegenstelling hiermee telde koning David eeuwen later de mensen, maar daar was sprake van     G-ddelijke woede en er stierven 70.000 mensen [2 Sjemoeëel 24:15, vert.]. Hoe kan dit als tellen een uiting van liefde is?

De Tora zegt expliciet dat het houden van een volkstelling met risico’s gepaard gaat:

Toen zei G-d tegen Mosjé: “Als je een volkstelling van de Jisraeliem houdt om ze te tellen, moet iedereen aan G-d een zoengeld geven voor zijn leven op het moment dat hij wordt geteld. Dan zal er geen plaag over hen komen wanneer je ze telt. (Sjemot, Ex.30:11-12).

Het antwoord op deze schijnbare tegenstrijdigheid ligt in de zin die de Tora gebruikt om de handeling van het tellen te beschrijven: se’oe et rosj, letterlijk: “hef het hoofd op.” Dit is een vreemde, omslachtige uitdrukking. Bijbels Hebreeuws bevat veel werkwoorden die “tellen” betekenen: limnot, lifkod, lispor, lachsjov. Waarom gebruikt de Tora deze eenvoudige woorden niet, maar kiest zij in plaats daarvan de indirecte uitdrukking: “hef de hoofden op” van de mensen?

Het korte antwoord is dit: bij elke volkstelling, telling of appèl is er een neiging om te focussen op het totaal: de menigte, het publiek, de massa. Hier is een volk van 60 miljoen mensen, of een bedrijf met 100.000 werknemers of een sportpubliek van 60.000. Elk totaal heeft de neiging om de groep of natie als geheel te taxeren. Hoe groter het totaal, hoe sterker is het leger, hoe populairder het team en hoe succesvoller het bedrijf.

Tellen devalueert het individu en heeft de neiging hem of haar vervangbaar te maken. Als één soldaat sterft in de strijd, zal een andere zijn plaats innemen. Als één persoon de organisatie verlaat, kan iemand anders worden ingehuurd om zijn of haar werk te doen.

Het is ook algemeen bekend dat menigten de neiging hebben om het individu zijn of haar onafhankelijke oordeel te laten verliezen en te volgen wat anderen doen. We noemen dit “kuddegedrag”, en het leidt soms tot collectieve waanzin. In 1841 publiceerde Charles Mackay zijn klassieke studie, Extraordinary Popular Delusions And The Madness Of Crowds, die vertelt over de South Sea Bubble die in de jaren 1720 duizenden hun geld kostte, en de tulpenmanie in Nederland toen fortuinen werden gespendeerd aan enkele tulpenbollen. De Grote Beurscrises van 1929 and 2008 hadden dezelfde massa-psychologie.

Een ander geweldig werk, Gustav Le Bon’s The Crowd: A Study of the Popular Mind (1895) liet zien hoe menigten een “magnetische invloed” uitoefenen die het gedrag van individuen omzet in een collectieve “groepsgeest.” Zoals hij het uitdrukte: “Een individu in een menigte is een korrel zand te midden van andere zandkorrels, die de wind naar believen in beweging brengt.” Mensen in een menigte worden anoniem. Hun geweten is tot zwijgen gebracht. Ze verliezen een gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid. Menigten zijn bijzonder vatbaar voor regressief gedrag, primitieve reacties en instinctief gedrag. Ze laten zich gemakkelijk leiden door figuren die demagogen zijn en inspelen op de angsten en het gevoel van slachtofferschap van mensen. Zulke leiders, zei hij, worden “vooral gerekruteerd uit de rijen van die ziekelijk nerveuze, opgewonden, half gestoorde personen die aan waanzin grenzen”, een opmerkelijke anticipatie van Hitler. Het is geen toeval dat het werk van Le Bon in Frankrijk werd gepubliceerd in een tijd van toenemend antisemitisme en het Dreyfus-proces.

Vandaar de betekenis van één opmerkelijk kenmerk van het Jodendom: zijn principiële nadruk – als geen andere beschaving eerder – op de waardigheid en integriteit van het individu. Wij geloven dat ieder mens naar het beeld en de gelijkenis van G-d is. De Wijzen zeiden dat elk leven als een heel universum is. Maimonides zegt dat ieder van ons zichzelf moet zien alsof onze volgende daad het lot van de wereld zou kunnen veranderen. Elke afwijkende mening is zorgvuldig opgetekend in de Misjna, zelfs als de wet anders luidt. Elk vers van de Tora, zeiden de Wijzen, is vatbaar voor zeventig interpretaties. Geen stem, geen zienswijze, wordt het zwijgen opgelegd. Het Jodendom staat ons nooit toe om onze individualiteit in de massa te verliezen.

In de Talmoed wordt een geweldige zegen genoemd die wordt gezegd wanneer men 600.000 Jisraeliem op één plek samen ziet. Deze luidt: “Gezegend bent U, Eeuwige … die geheimen waarneemt.” De Talmoed legt uit dat ieder persoon anders is. We hebben allemaal verschillende eigenschappen. We denken allemaal onze eigen gedachten. Alleen G-d kan de geest van ieder van ons binnendringen en weten wat we denken, en dit is waar de zegen naar verwijst. Met andere woorden, zelfs in een enorme menigte waar, voor menselijke ogen, gezichten vervagen tot een massa, verhoudt G-d Zich nog steeds tot ons als individuen, niet als leden van een menigte.

Dat is de betekenis van de uitdrukking “hef het hoofd op,” die wordt gebruikt in de context van een volkstelling. G-d zegt tegen Mosjé dat er een gevaar is, wanneer we een volk tellen, dat elk individu zich onbeduidend zal voelen. “Wat ben ik? Wat voor verschil kan ik maken? Ik ben slechts één uit miljoenen, niet meer dan een golf in de oceaan, een zandkorrel op de kust, stof op het oppervlak van de oneindigheid.”

Hiertegenover zegt G-d tegen Mosjé dat hij de hoofden van de mensen moet opheffen door te laten zien dat ze allemaal meetellen; ze doen er toe als individuen. In feite wordt in de Joodse wet een dawar sje-be-minjan, iets dat wordt geteld, per stuk wordt verkocht in plaats van per gewicht, nooit teniet wordt gedaan, zelfs niet in een mengsel van duizend of een miljoen anderen. In het Jodendom moet het houden van een volkstelling altijd zo gebeuren dat het aangeeft dat we als individuen worden gewaardeerd. We hebben allemaal unieke gaven. Er is een bijdrage die alleen ik kan leveren. Iemands hoofd opheffen betekent hen gunst betonen, hen erkennen. Het is een gebaar van liefde.

Er is echter in de wereld een groot verschil tussen individualiteit en individualisme. Individualiteit betekent dat ik een uniek en gewaardeerd lid van een team ben. Individualisme betekent dat ik helemaal geen teamspeler ben. Ik ben alleen in mezelf geïnteresseerd, niet in de groep. Harvard-socioloog Robert Putnam gaf dit een beroemde naam en merkte op dat meer mensen dan ooit in de  Verenigde Staten bezig zijn met kegelen met tien kegels, maar minder dan ooit voegen ze zich bij een team. Hij noemde het “Alleen kegelen.” MIT-professor Sherry Turkle noemt ons tijdperk van Twitter, Facebook en online (in plaats van face-to-face) vriendschappen: “Alleen tesamen.” Het Jodendom waardeert individualiteit, niet individualisme. Zoals Hillel zei: “Als ik alleen voor mezelf ben, wat ben ik dan?”

Dit alles heeft gevolgen voor het Joodse leiderschap. Wij zijn niet bezig met het tellen van getallen. Het Joodse volk was altijd klein en bracht toch grote dingen tot stand. Het Jodendom heeft een diep wantrouwen jegens demagogische leiders die de emoties van menigten manipuleren. Mosjé sprak bij de brandende doornstruik over zijn onvermogen om welsprekend te zijn. “Ik ben geen man van het woord.” Hij dacht dat dit een tekortkoming was bij een leider. In feite was het het tegenovergestelde. Mosjé heeft mensen niet beïnvloed door zijn welsprekendheid. In plaats daarvan verhief hij ze door zijn onderricht.

Een Joodse leider moet individuen respecteren. Hij of zij moet “hun hoofd opheffen.” Hoe groot de groep die je leidt ook is, je moet altijd de waarde die je aan een ieder hecht overbrengen. Je moet nooit proberen een menigte te beïnvloeden door een beroep te doen op de primitieve emoties van angst of haat. Je moet nooit de opinies van anderen met voeten treden. Het is moeilijk om een volk van individuen te leiden, maar dat is het meest uitdagende, machtige en inspirerende leiderschap dat er bestaat.

Reacties zijn gesloten.