Bemidbar/Numeri 4:21-7:89
Rabbijn mr. drs. R. Evers
NASO (neem op): Numeri 4:21 – 7:89.
Hier volgen verdere opdrachten inzake het transport van de Tabernakel. Daarna wordt opgedragen iedereen die ritueel onrein is, buiten het kamp te plaatsen. Dan volgt een richtlijn voor wie zaken ontvreemd heeft. Als een man zijn vrouw van ontrouw verdenkt, kan hij haar naar de priester brengen, die een aantal handelingen uitvoert, waaronder het mengen van wat stof van de vloer met water en het schrijven van G’ds naam op een stuk perkament. De vrouw moet het vloekbrengende water drinken. Daaruit zal blijken of zij al dan niet schuldig is; zo ja dan zwelt haar buik op en vallen haar dijen in. Zo nee, dan zal ze (weer) kinderen krijgen. Voorts wordt de wet op het nazireeërschap vermeld: een nazier is iemand die vrijwillig een gelofte op zich neemt gedurende een zekere tijd. In die periode mag zij of hij geen wijn drinken of wat dan ook van de wijngaard eten, dan wel andere sterke drank gebruiken. Voorts moet haar/zijn hoofdhaar niet geschoren worden en zij/hij mag zich niet verontreinigen aan een overledene. Aan het einde van de periode brengt hij/zij een offer in de Tempel, scheert het hoofd en hervat het normale leven. De kohaniem moeten het volk zegenen. Het Heiligdom krijgt van alle stammen dezelfde geschenken, die per stuk worden opgenoemd.
Numerieke gegevens: Naso is de 35e van de 54 Sidrot. Het bevat 176 pesoekiem (verzen), 7 ge- en 11 verboden.
Eerste alija (Koheen 4:1-37)
De tweede telling van de stam Levi gaat verder met de familie van Gersjon. De eerste telling was voor jongetjes van 30 dagen en ouder. Deze 2e telling is voor mannen tussen 30 en 50 jaar. Levieten begonnen met de Tempeldienst op hun dertigste. In het Beet haMikdasj te Jeruzalem gold geen maximum leeftijd. In het Misjkan in de woestijn was de verplichte pensioenleeftijd vijftig jaar omdat de onderdelen van het Heiligdom dragen zwaar was. De familie Gersjon moest de tentkleden van de Tabernakel dragen. Zij werkten onder supervisie van Itamar, de zoon van Aharon. De familie Merari moest de planken, balken, pilaren en voetstukken, pinnen en touwen vervoeren.
Tweede alija (Levi 4:38-49)
Er waren 2.630 lewie’iem van Gersjon en 3.200 van Merari. De familie Kehat bestond uit 2.750 lewie’iem. De totale werkkracht van de Levieten was 8.580. Voor sjira (zingen) en sjemira (bewaking) kon men na zijn vijftigste doordienen.
Bemidbar 4:22: “Neem het aantal op van de zonen van Gersjon ook van hen… “
Wat betekent ‘ook’ van hen? De afstammelingen van de levietenfamilie Kehat moesten de belangrijkste voorwerpen uit het Misjkan dragen: de Menora, de Arke, het Altaar, de Tafel met de toonbroden. De familie van Gersjon moest de tentkleden en gordijnen en andere minder belangrijke voorwerpen dragen. Daarom zegt de Tora ‘ook’ de familie van Gersjon moet Naso – verheven worden. Dit is belangrijk bij gemeenschappelijk optreden. Wanneer wij voor een jeugdvereniging of kehilla werken zijn er ‘kowed-functies’ en er is ‘het sjlep-werk.’ Beide zijn even belangrijk. Hetzelfde zien we in Dewariem 33:18: “Verheug u Zewoeloen, wanneer u uittrekt en Jissachar in uw tenten”. Hier gaat het over het partnership tussen de zakenman en de Torastudent. Beide zijn belangrijk en de zakenman wordt vermeld vóór de Tora-leerling omdat G’d weet dat beiden even belangrijk zijn.
Derde alija (5:1-10)
Drie onreinen worden uit het kamp gestuurd. De metsora (melaatse) werd ook het Jisra’eelkamp uitgestuurd maar een zav (aan vloeiing lijdende man of vrouw) mocht alleen het Levietenkamp en het Sjechina-kamp niet binnen. Iemand die onrein was door contact met een dode werd alleen uit het Misjkan en het voorhof geweerd maar mocht wel in het Levietenkamp. Een zondaar moet zijn zonden belijden en het geld teruggeven dat hij onrechtmatig had weggenomen met een boete voor ‘t slachtoffer.
Vierde alija (5:11-6:27)
Hierin worden de voorschriften van een Sota (dame die van ontrouw wordt verdacht) en de Nazier (die een gelofte heeft gedaan om geen wijn meer te drinken) en de Birkat Kohaniem (de priesterzegen) besproken. Wanneer een echtgenoot zijn vrouw waarschuwt zich niet af te zonderen met een andere man en zij dit toch doet, moet hij zijn vrouw naar de koheen brengen in het Beet haMikdasj. Daar wordt een gersteoffer gebracht zonder olie of specerijen, omdat dit een zeer onplezierige zaak is. Men neemt wat water uit het kijor (wasbassin in de Tempel), aarde van de Tempelgrond en schrijft een stuk over uit de Tora over ontrouw van de Sota. Daarna wordt dit boven het water met aarde uitgewist. De koheen laat de vrouw zweren dat zij onschuldig is of vraagt haar toe te geven dat ze schuldig is. Hij waarschuwt haar dat de drank haar zal schaden als zij schuldig en haar goed zal doen als ze onschuldig is. De bedoeling van de procedure is de harmonie tussen man en vrouw te herstellen. G’d laat Zijn heilige Naam uitwissen om de huiselijke vrede te bevorderen. Wanneer iemand een Naziergelofte aflegt, is dat meestal voor een maand. Hij mag dan geen wijn drinken, druiven eten, rozijnen of druivenpitten of druivenschillen eten. Hij mag zijn haar niet scheren maar moet dit lang laten groeien. Hij mag niet in contact komen met een dode, zelfs wanneer dit naaste familieleden betreft (een koheen mag zich wel verontreinigen aan naaste familieleden). Als de Nazier toch onrein wordt, moet hij zich reinigen: zijn hoofdhaar wordt afgeschoren, hij brengt twee duiven en een lam als offers en begint opnieuw met de Nazierperiode. Hierna volgt de drievoudige priesterzegen. Wanneer de kohaniem deze zegen uitspreken, zal G’d hen en Israël zegenen. Eigenlijk is doechenen een dagelijkse mitswa voor de kohaniem.
De parsja van de Sota begint met een dubbele uitdrukking: lesj, iesj – man, man. Waarom? Eén verklaring stelt, dat wanneer de man te veeleisend is en zijn mannelijke ego teveel op de voorgrond schuift, er voor zijn vrouw te weinig plaats is. En dat is een voedingsbodem voor huwelijkse problemen. De mysterieuze afdeling over de Sota legt de Lubawitscher Rebbe uit als een discussie tussen G’d en het Joodse volk. Hasjeem zegt tegen Zijn onderdanen: “Zonder je niet af met andere afgoden “. Eén van de belangrijkste afgoden is ons opgeblazen ego. Ons zelfbeeld verhindert ons om een ware Jood te zijn. Dit is eigenlijk de grootste ontrouw, die men binnen het Jodendom kan plegen. De wereld is vol van G’ds glorie. Hoe is het dan mogelijk, dat iemand zich van Hem verwijdert en zich hecht aan tweederangs machten en krachten, die afgoden zijn? Dit kan ook niet, behalve bij de hoogmoedige en trotse mens. Daarna staat er: “Hierop zal de koheen deze vloeken in een boek schrijven en het uitwissen in het bittere water” (5:23). De Tora laat zien hoe het mogelijk is, dat er een verwijdering tussen de mens en G’d ontstaat. Wanneer het inkt van het perkament gescheiden wordt, blijkt dat de Jood geen eenheid vormt met de Tora. Dit is het verschil tussen een geschreven Tora-rol en de Stenen Tafelen. De Tien Geboden zijn in de Stenen Tafelen gegrift en vormen daarmee een eenheid. Het uitwissen van de vloeken van het perkament is een symbool, dat wanneer je bezig bent met het Jodendom als integraal onderdeel van je ziel, het mogelijk is, dat hoewel er af en toe een verwijdering tussen G’d en de mens optreedt, opheffing van die afstand mogelijk blijft. Wanneer dit onvoldoende is en men erg doordrongen is van eigenwaan, toont het offer de laatste les. Het offer van de Sota was van gerstemeel, dat dierenvoedsel is en bestond uit een 1/10 Efa, dat op grote armoede duidde. Pas wanneer wij beseffen, dat we tegenover G’d met onze eigenwaan slechts op het laagste niveau zijn, is er hoop op verbetering.
De houding van de Tora tegenover de Naziergelofte is zowel negatief als positief. Aan de ene kant wordt het sterk afgeraden om zich aardse geneugten te ontzeggen, aan de andere kant is er toch een regeling voor. Het is wel een mitswa maar toch niet echt de wil van Hasjeem. Ramban beziet de Nazier positief. Hij brengt een zondoffer omdat hij het Nazierschap verlaat en Ibn Ezra vertaalt Nazier als kransdrager. De Nazier is wel heilig maar begaat ook een denkfout met deze ‘neder’ (gelofte). Het is aan de ene kant goed om zich af te zonderen van de aardse geneugten, voor iemand die vreest, dat zijn mindere ik – zijn verlangen naar wijn of verdovende middelen – de overhand krijgt. Uit de Talmoed blijkt ook, dat het haar onverzorgd laten groeien goed werkt tegen ijdelheid. Daarbij wijst de Tora een gulden middenweg: Een Nazier onthoudt zich alleen van de wijn omdat het niet drinken van wijn geen nadelig effect heeft op onze gezondheid. Het haar mag niet verzorgd worden omdat onze lichamelijke ijdelheid enigszins onderdrukt wordt zonder dat wij ons pijnigen. Vroomheid uit zich in kleine dingen.
De bedoeling van de Nazierregeling is juist om lichamelijke ontberingen te voorkomen en de mens ervan te weerhouden om schuldgevoelens en agressie op zichzelf te richten. De Sjach wijst ons erop dat de Tora voorschrijft alleen op Jom Kippoer te vasten. Daarbij wordt ook nog opgedragen om op 9 Tisjrie te eten. De Ostrowetser stelt, dat vasten en onthoudingen geen overtredingen zijn wanneer men daardoor inderdaad tot een hoger niveau komt. De Alsjiech wijst er op dat na de parsja van de Nazier de beracha van de kohaniem komt. De Tora geeft hiermee aan, dat het niveau van de kohaniem ook weggelegd is voor gewone stervelingen en toont een weg om ons geheel voor HaSjeem af te zonderen van alle aardse futiliteiten. Aan de andere kant stelt Chatam Sofeer, dat de Nazier een zondoffer moet brengen omdat hij ‘kapara’ (verzoening) nodig heeft en door zich af te scheiden van het normale aardse bestaan de jetser hara (onze aardse neiging) uitdaagt. Het zou ook kunnen zijn, dat men kapara nodig heeft omdat men zich, door zich te verheffen boven de medemens, onterecht beter voelt dan de ander en neerkijkt op de buren. De 18e eeuwse Klie Jakar wijst ons er dan ook op, dat de standaardduur van een Naziergelofte dertig dagen is omdat men beetje bij beetje moet werken aan zelfbeheersing. Wanneer men zich via korte perioden van afzondering daarin traint, is dat een goede zaak.
Toch wordt een ‘neder’ (gelofte) door het Jodendom niet zo positief bezien omdat de mens geacht wordt iedere dag te groeien. Door een neder legt men zich op een bepaald groeistadium vast naar de wenselijkheden van dat moment terwijl over een maand de eerdere geloften wellicht te gering zijn voor het huidige Jodendomsniveau.
Vijfde alija (7:1-41)
Dit stuk wordt ook op Chanoeka gelezen. Op de dag dat het Misjkan klaar was werden het hele interieur en alle keliem (voorwerpen) gezalfd en geheiligd. De leiders van de stammen doneerden 6 wagens en 12 ossen. Merari gebruikte vier van de zes wagens en Gersjon twee. De familie Kehat kreeg geen wagens, omdat zij alle heilige voorwerpen op de schouder moesten dragen. De Aron haKodesj werd op de schouder gedragen door de Kehatieten. Daarna volgen twaalf stukjes van ieder 6 pesoekiem, die allen vrijwel identiek luiden. Elk stukje bevat de naam van de stamleider en een beschrijving van de gaven.
Zesde alija (7:42-71)
De leiders van de stammen Gad, Efraїm, Menasje, Benjamin en Dan brachten hun gaven daarna.
Zevende alija (7:72-89)
De leiders van de stammen Asjeer en Naftali brachten gaven op de elfde en twaalfde dag. Vanaf nu communiceerde G’d met Mosje vanuit het Allerheiligste.