Rabbi Lord Jonathan Sacks z.l.
Dewariem/Deuteronomium 1:1-3:22
De bereidheid om een leider te volgen Dewariem
In de laatste maand van zijn leven riep Mosjé het volk bijeen. Hij onderwees hen over de wetten die ze moesten naleven en herinnerde hen aan hun geschiedenis sinds de Exodus. Dat is de essentie van het boek Dewariem. In het begin van dit proces riep hij de episode van de spionnen in herinnering – de reden waarom de ouders van het volk de mogelijkheid werd ontzegd om het land binnen te gaan. Hij wilde dat de volgende generatie de les van die episode zou leren en dat die altijd bij hen zou blijven. Ze hadden geloof en moed nodig. Misschien is dat altijd een onderdeel geweest van wat het betekent om een Jood te zijn.
Maar het verhaal van de spionnen zoals hij het hier vertelt, verschilt inderdaad heel erg van de versie in Sjelach Lecha (Bemidbar, Num. 13-14), die de gebeurtenissen beschrijft zoals ze destijds plaatsvonden, bijna 39 jaar eerder. De verschillen tussen de twee verslagen zijn opvallend en talrijk. Hier wil ik me alleen op twee ervan concentreren.
Ten eerste: wie stelde voor om de spionnen te sturen? In Sjelach was het G-d die Mosjé zei dat te doen. “De Eeuwige zei tegen Mosjé: ‘Stuur mannen …” In onze parasja waren het de mensen die erom vroegen: “Toen kwamen jullie allemaal naar mij toe en zeiden: ‘Laten we mannen sturen …” Wie was het: G-d of het volk? Dit maakt een enorm verschil in hoe we de episode moeten begrijpen.
Ten tweede: wat was hun missie? In onze parasja zeiden de mensen: “Laten we mannen sturen om voor ons het land te verkennen[wejachperoe]” (Dewariem, Deut. 1:22). De twaalf mannen “die naar het heuvelland gingen, kwamen naar de wadi Esjkol en bespioneerden het [wajeragloe]” (Dewariem, Deut. 1:24). Met andere woorden, onze parasja gebruikt de twee Hebreeuwse werkwoorden, lachpor en leragel, die spioneren betekenen.
Maar zoals ik aangaf in mijn Verbond & Gesprek voor Sjelach Lecha, maakt het verslag daar opmerkelijk genoeg geen gewag van spionage. In plaats daarvan gebruikt het dertien keer het werkwoord latoer, wat betekent toeren, verkennen, reizen, inspecteren. Zelfs in onze parasja, wanneer Mosjé spreekt, niet over de spionnen maar over G-d, zegt hij dat Hij “jullie voorgaat op jullie reizen – om de plaats op te zoeken (latoer) waar jullie kunnen legeren” (Dewariem, Deut. 1:33) .
Volgens Malbim betekent latoer: uitzoeken wat goed is aan een plek. Lachpor en leragel betekenen uitzoeken wat zwak, kwetsbaar, blootgesteld en weerloos is. Toeren en spioneren zijn totaal verschillende activiteiten, dus waarom presenteert het verslag in onze parasja wat er is gebeurd als een spionage-missie, wat het verslag in Sjelach nadrukkelijk niet doet?
Deze twee vragen worden gecombineerd met een derde, ingegeven door een buitengewone uitspraak van Mosjé in onze parasja. Nadat hij had gezegd dat de spionnen en de mensen werden gestraft omdat ze zich niet goed genoeg gedroegen om het beloofde land binnen te gaan, zegt hij dan:
Vanwege jullie was de Eeuwige ook woedend op mij, en Hij zei: ook jij zult er niet binnengaan. Jehosjoea, de zoon van Noen, die je bijstaat, hij zal er binnengaan. Geef hem kracht, want hij zal Jisrael als erfgoed in bezit laten nemen. (Dewariem, Deut. 1:37-38)
Dit is inderdaad heel vreemd. Het is niets voor Mosjé om anderen de schuld te geven van wat lijkt op zijn eigen tekortkoming. Bovendien is het in tegenspraak met het getuigenis van de Tora zelf, die ons vertelt dat Mosjé en Aharon werden gestraft doordat ze het land niet mochten betreden vanwege wat er in Kadesj gebeurde toen de mensen klaagden over het gebrek aan water. Wat ze verkeerd deden, wordt besproken door de commentatoren. Was het dat Mosjé de rots sloeg? Of dat hij zijn humeur verloor? Of een andere reden? Wat het ook was, dat was toen G-d zei: “Omdat je niet genoeg op Mij vertrouwde om Mij als heilig te eren ten aanzien van de Jisraeliem, zul je deze gemeenschap niet naar het land brengen dat Ik hun geef” (Bemidbar, Num. 20:12) ). Dit was ongeveer 39 jaar na de episode van de spionnen.
Wat betreft de discrepantie tussen de twee verslagen van de spionnen, argumenteerde R. David Zvi Hoffman dat het verslag in Sjelach ons vertelt wat er is gebeurd. Het verslag in onze parasja, een generatie later, was niet bedoeld om te informeren, maar om te waarschuwen. Sjelach is een historisch verhaal; onze parasja is een preek. Dit zijn verschillende literaire genres met verschillende doeleinden.
Wat betreft de opmerking van Mosjé: “Vanwege jullie was de Eeuwige woedend op mij,” suggereert Ramban dat hij eenvoudig zei dat hij, net als de spionnen en het volk, ook veroordeeld was om in de woestijn te sterven. Als alternatief liet hij doorschemeren dat niemand zou moeten kunnen zeggen dat Mosjé het lot van de generatie die hij leidde vermeed.
Abarbanel biedt echter een fascinerend alternatief. Misschien was de reden dat Mosjé en Aharon het land niet mochten binnengaan, niet vanwege de episode van het water en de rots bij Kadesj. Dat is bedoeld om de aandacht af te leiden van hun echte zonden. De echte zonde van Aharon was het Gouden Kalf. De echte zonde van Mosjé was de episode van de spionnen. De hint dat dit zo was staat in de woorden van Mosjé hier: “Vanwege jullie was de Eeuwige ook woedend op mij.”
Maar hoe kon de episode van de spionnen de schuld van Mosjé zijn geweest? Hij was het niet die voorstelde ze te sturen. Het was óf G-d óf het volk. Hij ging niet op missie. Hij bracht geen rapport uit. Hij demoraliseerde de mensen niet. Waar had Mosjé dan schuld aan? Waarom was G-d boos op hem?
Het antwoord ligt in de eerste twee vragen: wie stelde voor om de spionnen te sturen? En waarom is er een verschil in de werkwoorden tussen hier en Sjelach?
In navolging van Rasji zijn de twee verslagen, hier en in Sjelach, geen twee verschillende versies van dezelfde gebeurtenis. Ze zijn dezelfde versie van dezelfde gebeurtenis, maar in tweeën gesplitst, de helft daar verteld, de andere helft hier. Het was het volk dat om spionnen vroeg (zoals hier vermeld). Mosjé legde hun verzoek aan G-d voor. G-d stemde toe met het verzoek, maar als een concessie, niet als een gebod: “Je mag zenden,” niet “Je moet zenden” (zoals vermeld in Sjelach).
Bij het verlenen van toestemming trof G-d echter een specifieke voorziening. De mensen hadden om spionnen gevraagd: “Laten we mannen vooruit sturen om het land voor ons te bespioneren [wejachperoe].” G-d gaf Mosjé geen toestemming om spionnen te sturen. Hij gebruikte specifiek het werkwoord latoer, wat betekent dat Hij toestemming gaf aan de mannen om door het land te reizen, terug te komen en te getuigen dat het een goed en vruchtbaar land is, overvloeiende van melk en honing.
Het volk had geen spionnen nodig. Zoals Mosjé zei, is G-d gedurende de jaren in de woestijn “jullie voorgegaan op jullie reis, ‘s nachts in een vuurgloed en overdag in een wolk, om plaatsen uit te zoeken waar jullie kunnen legeren en om jullie de weg te wijzen die jullie moesten gaan”( Dewariem, Deut. 1:33). Ze hadden echter ooggetuigenverslagen nodig van de schoonheid en vruchtbaarheid van het land waar ze naartoe waren gereisd en waarvoor ze zouden moeten vechten.
Mosjé maakte dit onderscheid echter niet duidelijk. Hij zei tegen de twaalf mannen: “Kijk hoe het land is en of de mensen die er wonen sterk of zwak zijn, weinig of veel. In wat voor soort land wonen ze? Is het goed of slecht? In wat voor steden wonen ze? Zijn ze zonder muren of versterkt?” Dit klinkt gevaarlijk net als instructies voor een spionagemissie.
Toen tien van de mannen terugkwamen met een demoraliserend rapport en het volk in paniek raakte lag ten minste een deel van de schuld bij Mosjé. Het volk had om spionnen gevraagd. Hij had duidelijk moeten maken dat de mannen die hij stuurde niet als spionnen mochten optreden.
Hoe kwam het dat Mosjé zo’n fout maakte? Rasji stelt een antwoord voor. Onze parasja zegt: “Toen kwamen jullie allemaal naar me toe en zeiden: ‘Laten we mannen vooruit sturen om het land voor ons te verkennen.” Het Engels brengt niet het gevoel van dreiging over zoals in het origineel. Ze kwamen, zegt Rasji, “in een menigte,” zonder respect, protocol of orderlijk. Ze waren een horde, en ze waren potentieel gevaarlijk. Dit weerspiegelt het gedrag van het volk aan het begin van het verhaal van het Gouden Kalf: “Toen de mensen zagen dat Mosjé zo lang draalde met het van de berg afdalen verzamelden ze zich tegen Aharon en zeiden tegen hem … ”
Geconfronteerd met een woedende bende heeft een leider niet altijd de controle over de situatie. Echt leiderschap is onmogelijk tegenover de waanzin van menigten. De fout van Mosjé, als de analyse hier correct is, was een hele subtiele, het verschil tussen een spionage-missie en een moreel verhogend ooggetuigeverslag van het land. Toch moet het gezien de stemming van de mensen bijna onvermijdelijk zijn geweest.
Dat bedoelde Mosjé toen hij zei: “om jullie was de Eeuwige ook woedend op mij.” Hij bedoelde dat G-d boos op me was omdat ik geen sterker leiderschap had getoond, maar het waren jullie – of liever jullie ouders – die dat leiderschap onmogelijk maakten.
Dit suggereert een fundamentele, contra-intuïtieve waarheid. Er is een mooie TED-talk* over leiderschap. [1] Het duurt minder dan 3 minuten om te bekijken en er wordt gevraagd: “Waardoor wordt een leider gevormd?” Het antwoord luidt: “De eerste volgeling.”
Er is een beroemd gezegde van de Wijzen: “Zorg voor jezelf een leraar te krijgen en schaf voor jezelf een vriend aan.” [2] De volgorde van de werkwoorden lijkt verkeerd. Je maakt geen leraar, je verschaft er een. Je schaft geen vriend aan, je maakt er een. In feite is de bewering echter precies juist. Je maakt een leraar door bereid te zijn om te leren. Je maakt een leider door bereid te zijn om die te volgen. Als mensen niet bereid zijn te volgen kan zelfs de grootste leider niet leiden. Dat is wat Aharon overkwam ten tijde van het Kalf, en op een veel subtielere manier met Mosjé ten tijde van de spionnen.
Dat, zou ik willen zeggen, is een van de redenen waarom Jehoshoea werd gekozen om de opvolger van Mosjé te worden. Er waren andere vooraanstaande kandidaten, waaronder Pinchas en Kaléw. Maar Jehoshoea, die Mosjé jaren lang in de woestijn diende, was een rolmodel van wat het is om een volgeling te zijn. Dat moesten de Jisraeliem leren.
Ik geloof dat volgelingschap [bereidheid om een leider te willen volgen, vert.] de grote verwaarloosde kunst is. Volgers en leiders vormen een partnerschap van wederzijdse uitdaging en respect. Een volgeling zijn in het Jodendom is niet om onderdanig te zijn, onkritisch en om blindelings te accepteren. Vragen stellen en argumenten uitwisselen maken deel uit van de relatie. Maar al te vaak echter keuren we een gebrek aan leiderschap openlijk af, terwijl we in werkelijkheid lijden aan een gebrek aan volgelingschap.
[1] Derek Sivers: ‘How to Start a Movement.’ * Verklaring TED-talk: een sprankelend en inspirerend betoog op gebied van Technology, Entertainment en Design [vert.]
[2] Misjna, Awot 1:6.