Parsja Kie Tawo 5781

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Dewariem/Deuteronomium 26:1-29:8

KI TAWO (als je komt): Als het Land vrucht draagt, moet je de eerstelingen naar het Heiligdom brengen en een verklaring afleggen dat je alles aan G’d te danken hebt, dat je de geboden hebt uitgevoerd en de opgedragen tienden aan de rechthebbenden hebt gegeven. Mosjé stelt nog eens dat G’d een wederzijdse afspraak met de Bné Jisraëel heeft gemaakt: Hij heeft Zich de Bné Jisraëel als volk genomen en het volk zal alle geboden nakomen. Als het volk de Jordaan overtrekt moeten grote stenen genomen worden die later op de berg Ewal geplaatst zullen worden. Op de stenen moet de hele Tora worden geschreven. Er moet op de Ewal een altaar gebouwd worden dat niet met ijzer mag worden bewerkt.

Na het overtrekken van de Jordaan moet de helft van de stammen op de berg Geriziem staan en de andere helft op de berg Ewal, terwijl de Levieten twaalf (zegeningen en) vloeken reciteren, waarop het volk Ameen moet antwoorden. Mosjé noemt dan de zegeningen die het volk deelachtig zal worden als ze de ge- en verboden in acht nemen, maar als ze dat niet doen dan komen de ergste vervloekingen over hen.

En je zult gaan tot de koheen, die er in die dagen zal zijn, en tot hem zeggen: ik geef vandaag te kennen aan Hasjeem, dat ik gekomen ben in het land dat Hasjeem onze voorouders heeft gezworen ons te geven” (26:3).

Rasji legt hier uit dat de woorden: ‘en tot hem zeggen’ betekenen dat de boer hiermee aangeeft dat hij het goede dat door hem wordt genoten, niet wil ontkennen. Rasji had een probleem met het feit dat de boer in zijn verklaring bij de Bikoeriem niets inhoudelijks zegt. Hij dankt Hasjeem niet. Hij zegt alleen dat hij aangekomen is in het land. Maar dat was duidelijk. Zonder deel in Israël had hij nooit de eerstelingen kunnen brengen. Pas verder, in het stukje dat wij ook op Seideravond lezen, staat iets meer van dank. Bovendien is moeilijk te begrijpen waarom het woord ‘higadti’ in de verleden tijd staat. Wat heeft de boer dan verklaard? Tot op heden heeft hij niets gezegd! Het woord: ‘lehagied’ kan behalve ‘verbaal verklaren’ ook ‘niet-verbaal demonstreren’ betekenen. Zo staat in Psalmen (19:2) dat ‘de hemel verklaart het werk van Zijn handen’. Ook daar betekent het dat de hemel toont dat G’d het gemaakt heeft. Ook elders in Tenach vinden we dat de stam Lehagied ‘tonen’ betekent.

 Ik neem u mee naar II Samuel 19:7, waar koning David zijn gestorven zoon Avsjalom betreurt. Avsjalom was in opstand gekomen tegen zijn vader en had hem uit Jeruzalem verjaagd. Davids generaal, Jo’av, geeft koning David een standje. Jo’av en vele anderen hebben hun leven gewaagd om David te redden uit de handen van Avsjalom: ”Vandaag laat u zien dat u geen officier of dienaren heeft”. David heeft dit nooit verklaard, maar wat Jo’av David duidelijk maakte was dat zijn rouwgedrag in feite een non-verbale klap in het gezicht was van allen die David hadden geholpen. Hetzelfde geldt voor de Bikoeriem (eerstelingen). Geen woorden maar daden. Wanneer men zijn vruchten naar Jeroesjalajiem brengt, laat men zien, dat men niet alleen het land in bezit heeft genomen maar ook genoten heeft van het land. Hiermee heeft men zijn dankbaarheid getoond. Dat is wat Rasji duidelijk wilde maken.

 “Dan zul je zeggen voor Hasjeem: ik heb het heilige weggeruimd uit het huis en ik heb het ook gegeven aan de Leviet, en de vreemdeling, de wees en de weduwe, geheel naar Uw gebod. Ik heb van Uw geboden niets overtreden en niets vergeten” (26:13).Op de woorden: ’ik heb niets vergeten’ legt Rasji uit dat hier bedoeld wordt: ‘ik heb niet vergeten u te zegenen over het afscheiden van de tienden’. De woorden: ‘ik heb niets vergeten’ zijn erg onduidelijk. Allereerst is de vraag wat er niet vergeten is maar bovendien lijken de woorden overbodig: als men zegt dat men niets overtreden heeft, heeft men uiteraard niets vergeten. Soms zien we door de bomen het bos niet meer. Als wij de mitsvot uitvoeren, kan het zijn dat wij technisch juist bezig zijn maar de essentie van de opdracht vergeten. Houdt het grote doel voor ogen. De mitsvot komen van G’d en hun doel is om ons terug te brengen tot G’d. Rasji geeft ons aan dat de boer in Jeruzalem duidelijk maakt dat hij de essentie niet vergeten is. Hij brengt Hasjeem in herinnering, Die hem deze overvloedige oogst gegeven heeft, en bedankt Hem daarvoor. Andere verklaarders geven misschien een nog eenvoudiger pesjat (verklaring) dan Rasji. Het kan zijn dat de woorden: ’ik heb Uw geboden niet overtreden’ slaan op averot, die expres begaan werden. ‘Ik ben niets vergeten’ slaat wellicht op averot, die per ongeluk begaan werden. ‘Vergeten’ slaat op dingen die zonder bijbedoeling gebeuren, per ongeluk.    

Nadat de Tora een beracha geeft, volgt meestal een waarschuwing: we mogen ondanks de overvloed G’d niet vergeten. Een typisch voorbeeld hiervan vinden we in 8:10: ”Je zult eten en verzadigd zijn en Hasjeem zegenen voor het goede land dat Hij u gegeven heeft”. Maar direct daarna volgt: “Let op dat je G’d niet vergeet”. Iets verderop in 8:12-14 staat: “Opdat je niet zult eten en vol zult worden, goede huizen zult bouwen, en zilver en goud zult vermeerderen en in je hoogmoed G’d zult vergeten”. Dan staat er in het tweede stukje van Sjema (11: 14-16): “Ik zal je regen geven op je land en je zult het graan oogsten, je zult het eten en verzadigd raken. Pas op jezelf dat je hart je niet misleidt en dat je niet van G’d afgewend wordt en andere goden gaat dienen”. Ook in 28:47 staat er: “Omdat jullie Hasjeem, jullie G’d, niet hebben gediend met vreugde en met goedhartigheid, toen jullie al het goeds hadden”. Hetzelfde thema vinden we uiteindelijk tegen het einde van de Tora (32:15): “En Jesjoeroen werd vet, schopte en kwam in opstand tegen Hasjeem”. De zegen van overvloed is een tweesnijdend zwaard. Er bestaat altijd het risico dat men de bron van alle zegen vergeet. Daarom is het plausibel wat Rasji zegt. Wanneer de Tora zegt dat wij G’d niet vergeten zijn, dan slaat dat op het zegenen van Hasjeem en Hem danken met een beracha.

 “Vandaag draagt Hasjeem je op om deze onbegrijpelijke en sociale wetten te doen en je moet ze nakomen en doen met heel je hart en met heel je ziel” (26:16). Volgens Rasji betekenen de laatste woorden (en je zult ze in acht nemen en doen) dat er een stem uit de hemel kwam die hem zegende: “Je hebt vandaag Bikoeriem gebracht, moge je het volgende jaar hetzelfde doen”. Maar dit lijkt erg ver verwijderd van de eenvoudige pesjat (verklaring). De hele pasoek (vers) is eigenlijk vreemd. De boer heeft zijn mitsva al gedaan. Hij is naar de koheen gegaan en heeft zijn verklaring afgelegd. Waarom moeten we dan nogmaals horen: ‘dat wij de mitsvot in acht nemen en moeten doen’? Daarom moeten we volgens Rasji de woorden niet als een opdracht lezen, maar als een zegen. Nadat je de vruchten netjes hebt gebracht, zul je volgend jaar weer in staat gesteld worden om de volgende mitsva van Bikoeriem uit te voeren met je nieuwe vruchten.  

De Lubavitscher Rebbe toont aan dat heel de parsja Ki Tawo een wederzijdse relatie tussen G’d en het Joodse volk beschrijft. Dit lijkt enigszins op een soort mida keneged mida benadering: Hasjeem geeft ons van Zijn overvloed. De mens erkent dit. Daarna dankt de mens Hasjeem en daarna geeft Hasjeem weer Zijn overvloed aan de mens. Dit thema zien we terug in de Tora, er staat: ”En Hij bracht ons naar deze plaats en Hij gaf ons dit land, vloeiend met melk en honing” (26:9). De mens erkent dit: “Nu heb ik U van de eerste vruchten gebracht van het land dat U mij gegeven heeft”. Hetzelfde idee zien we echter in omgekeerde volgorde bij de widoej ma’aseer (verklaring na het vervullen van de verschillende verplichtingen). Eerst vervult de mens zijn verplichting en uit zijn dankbaarheid: “Ik heb alles wat U mij opgedragen heeft, gedaan, ik heb niets vergeten” (26:13). Dan vragen wij G’ds zegen: “Kijk vanuit Uw hemel en zegen Uw volk” (26:15). G’ds zegen is echter nog niet zo duidelijk aanwezig en daarom komt onze openingspasoek (26:16) om die zegen te geven: “Vandaag draagt Hasjeem je op om de onbegrijpelijke wetten en sociale wetten uit te voeren en je zult ze in acht kunnen nemen en ze doen. Zo is het chiasme (kruisstelling van woorden) compleet. Hasjeem belooft dat wij volgend jaar weer in staat zullen zijn om de Bikoeriem te brengen.

Bij de vloeken op de berg Ebal luidt 27:18: “Vervloekt is hij die de blinden doet dwalen op de weg; en  het hele volk zal ameen zeggen”. Rasji legt hier uit dat iemand die een blinde op de weg doet dwalen hier niet letterlijk bedoeld wordt. Het gaat over iemand die blind is in een bepaalde zaak en verkeerd geadviseerd wordt. Als iemand de weg niet weet op een bepaald terrein of in een bepaald gebied en `blind’ is in bepaalde transacties, moet men hem niet verkeerd adviseren.

Waarom wijkt Rasji af van de eenvoudige verklaring: dat men een werkelijk blinde niet verkeerd mag leiden? Alle vloeken in deze afdeling (27:16-26) bespreken averot die in het geheim worden uitgevoerd. Alleen het misleiden van een blinde op de weg is duidelijk zichtbaar voor iedereen. Volgens de verklaring van Rasji is ook het doen dwalen door een fout advies een verborgen overtreding. Niemand weet de intenties van de adviseur. Men kan zich altijd verontschuldigen dat men goede bedoelingen had met de raadgevingen. In die zin is het dus een verborgen overtreding geworden. Toch kan men de pasoek ook eenvoudig begrijpen. Wanneer men een blinde op straat de verkeerde weg wijst, kan ook dat een verborgen overtreding zijn. Degene die verkeerd adviseert kan zich altijd verexcuseren door te zeggen dat hij dat niet zo bedoeld had of dat hij zich niet gerealiseerd heeft dat hij een fout maakte. Andermans bedoelingen blijven voor ons zo verborgen.

“Geprezen bent u bij uw komst en geprezen bent u bij uw vertrek” (28:6). Rasji verklaart hier dat dit betekent dat de Tora hoopt dat u deze wereld even vlekkeloos zult verlaten als toen u in de wereld kwam. Het gaat dus niet over het gezegend thuiskomen en het huis verlaten. Rasji tilt de pasoek naar een hoger niveau. Het gaat over geboorte en sterven.

In de meeste gevallen gaat men eerst weg en komt men later terug. Een duidelijke uitzondering hierop is het geboren worden en het sterven. Men komt eerst in deze wereld en na 120 jaar verlaat men deze wereld weer. Hetzelfde kan men zeggen over de parallel-vers in 28:19 waar staat: “Vervloekt bent u bij uw komst en vervloekt bent u bij uw vertrek”. Als iemand de wereld zonder zonden betreedt, hoe kan men dan vervloekt in de wereld komen? Het antwoord luidt: een baby wordt zonder zonden geboren. Maar een baby wordt ook zonder verdiensten geboren. De vloek zou dan zijn dat: “Net zoals u zonder verdiensten op de wereld gekomen bent, u ook deze wereld weer zonder goede daden verlaat”. Een andere mogelijke verklaring luidt dat wanneer een slecht persoon sterft, mensen de dag waarop hij geboren werd vervloeken. Net zoals hij vervloekt wordt bij het vertrek van deze wereld, was zijn binnenkomst vervloekt.     

Verderop in de vloeken staat: “Omdat u G’d niet gediend heeft in vreugde en in goedhartigheid vanwege de grote overvloed” (28:47). Rasji legt uit dat ‘Vanwege de grote overvloed’, betekent: ‘Terwijl u nog al het goede had’. Normaal vertalen wij merov kol als: ‘vanwege het feit dat u alles had’ (vanwege de overvoed). Rasji zegt dat wij hier in plaats daarvan moeten begrijpen: ‘Toen wij alle goede dingen hadden’. Wellicht verklaart Rasji het als een tijdsaanduiding en niet als een oorzaak-gevolg relatie, omdat de parallel-pasoek, die hier direct volgt (28:48) ook bij het vloekaspect een tijdsaanduiding geeft: ‘Daarom zullen jullie je vijanden dienen in honger, dorst en naaktheid, zonder iets’.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat Mosje hier een standje geeft aan het Joodse volk. De vraag is dan waarom hij hen een excuus in de hand zou geven voor een slecht gedrag. Sommige geven de maatschappij de schuld voor een gebrekkige opvoeding. Het zou kunnen zijn dat de Joden Hasjeem verwijten dat Hij hen teveel heeft gegeven. Mosje Rabbenoe maakte ongetwijfeld niet dezelfde fout als de meeste mensen tegenwoordig, die overal excuses voor aandragen, als men iets verkeerd doet.   

“Het zal zijn: zoals G’d Zich verheugt over jullie, om jullie goed te doen en jullie te vermeerderen, zo zal Hasjeem Zich ook over jullie verheugen om jullie te vernietigen…” (28:63). Maar Rasji legt hier uit dat G’d Zich niet Zelf zal verheugen over onze val, maar de vijanden van Israël zal laten verheugen over Israëls ellende. Hoe staat in de pasoek aangeduid dat Hasjeem Zich niet zal verheugen? Het werkwoord is in een causatieve (veroorzakende) vorm geschreven. De stam: ‘sas’ betekent verheugen. ‘Jasies’ betekent: Hij zal doen verheugen. Dit kunnen niet anders dan Israëls vijanden zijn. G’d Zelf verheugt Zich nooit over Israëls val.  

“In de ochtend zult u zeggen: wie geeft de avond? ’s Avonds zult u zeggen: wie geeft de ochtend uit de angst van uw hart” (28:67). Rasji legt hier uit dat met ‘de avond’ de vorige avond wordt bedoeld en met ‘de ochtend’ de afgelopen ochtend. ‘De ellende wordt met de dag erger, elk uur is meer vervloekt dan het vorige’. De mensen wensen de klok terug te zetten omdat het alleen maar slechter en erger wordt. Zieke mensen kijken uit naar de toekomst. Ze hopen eens van hun tsores af te komen. Iedereen kijkt uit naar (toekomstig) herstel. Maar wanneer iemand zich in een uitzichtloze situatie bevindt, waar het elke dag alleen maar erger wordt, dan ziet hij het licht aan het einde van de tunnel niet meer. Het enige wat hem rest is terugkijken naar de goede oude tijd. De hoop op een betere toekomst is totaal verdwenen. Dat is werkelijke wanhoop…      

Veel van de voorgaande verklaringen zijn gebaseerd op het werk: ‘What’s bothering Rashi?’ van Rav A. Bonchek.

Reacties zijn gesloten.