Parsja Wajelech 5782

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

Dewariem/Deuteronomium 31:1-31:30

WAJELECH (en hij ging):Mosjé vertelt het volk dat G’d hem niet de Jordaan laat overtrekken en dat hij de leiding overdraagt aan Jehosjoe’a. Dit is de laatste dag van Mosjé. HaSjeem zal de volkeren aan de overzijde van de Jordaan aan de Bné Jisraëel overleveren. Weest sterk en moedig! Mosjé schrijft de Tora ten einde en draagt op die eens per zeven jaar aan het hele volk voor te lezen. G’d voorspelt Mosjé dat het volk zich van Hem zal afkeren na zijn dood. Mosje en Jehosjoe’a moeten een gedicht schrijven dat later voorgedragen wordt. De Tora moet in de Arke van het Verbond gelegd worden als getuige tegen het volk als ze zondigen. Het volk moet bijeen komen om het gedicht te horen.

Koheen, Levi, 31:1-31:6. Mosjé verklaart dat hij 120 jaar is en niet meer kan uitgaan of ingaan. Jehosjoe’a wordt aangesteld als opvolger van Mosjé. G’d zal Zelf voor het Joodse volk in het land uittrekken.

“Toen ging Mosjee en sprak al deze dingen tot het hele Joodse volk” (31:1).

Rasji citeert wel de openingswoorden van de pasoek maar geeft geen commentaar. Als Rasji citeert maar niet verklaart, is dat opmerkelijk. In feite begint Rasji’s commentaar op iedere sidra met een citaat van de openingswoorden. Ook wanneer hij geen commentaar heeft, citeert hij de openingswoorden. Rasji citeert deze woorden om de leerling aan te geven waar de sidra begint. Rasji’s commentaar was oorspronkelijk op een aparte rol geschreven, zonder de woorden van de Choemasj.

Pas na de uitvinding van de boekdrukkunst werd de Choemasj samen gedrukt met verklaringen. Vanaf toen stond het commentaar van Rasji op dezelfde pagina als de Tora-tekst. Het eerste Joodse boek, dat ooit gedrukt werd (omstreeks 1470), was het commentaar van Rasji op de Tora. Rasji was zelfs eerder gedrukt dan de Tora zelf, hetgeen duidt op het belang van zijn verklaringen.

Andere commentatoren vragen echter wel waar Mosjee naartoe ging en waarom hij ging. De hele gemeente stond bij hem tijdens zijn toespraak. Als Mosjee verder wilde spreken, hoefde hij niet weg te gaan. Ramban legde uit dat de mensen terugkeerden naar hun tenten na afloop van Mosjee’s derasja.Mosjee wilde echter nog afscheid van hen nemen voor zijn dood. Zijn persoonlijke boodschap wilde hij zelf geven. Daarom ging hij vanuit het Levietenkamp naar de plaats waar de overige Joden woonden. Hij zei ze allen persoonlijk vaarwel.

Ibn Ezra geeft een andere reden. Volgens hem wilde Mosjee iedereen troosten met zijn eigen dood, en stak hij hen een hart onder de riem. Hij stelde de Joden gerust dat Jehosjoe’a de leiding over zou nemen. Ibn Ezra geeft aan dat de beracha (zegen) uit de parsja Vezot Haberacha bij ieder bezoek aan elke stam apart werd uitgesproken. Dit was zijn bescheidenheid ten voeten uit. Mosjee’s bescheidenheid was contant. Toen hij naar Farao moest gaan, veertig jaar voor zijn overlijden, zei hij: “wie ben ik dat ik naar Farao mag gaan?” (Sjemot 3:12). Aan het einde van zijn leven gaat Mosjee zeer bescheiden naar elke stam om persoonlijk met ze te spreken en zijn beracha te geven.

Toen ging Mosjee en sprak al deze dingen tot het hele Joodse volk. Hij zei tegen hen: “Ik ben 120 jaar oud vandaag; ik kan niet uitgaan of komen terwijl Hasjeem tegen mij zei: ‘Je zult de Jordaan niet overtrekken’” (ibid.). Rasji citeert de woorden “terwijl Hasjeem tegen mij zei” en legt uit, dat dit een verklaring is: “Ik kan niet uitgaan of komen en wel omdat G’d mij dit zo gezegd heeft”.

Normaal betekent de Hebreeuwse letter vav “en”. Rasji verklaart het hier als “omdat”. `Ik kan niet langer uitgaan en komen’ – kan betekenen dat Mosjee Rabbenoe niet in staat was, maar ook dat hij niet meer mocht gaan en komen. Rasji legt uit dat Mosjee niet meer mocht opereren als leider omdat Mosjee’s gezondheid heel duidelijk tot op het laatste moment heel goed was: zijn ogen waren niet verduisterd en zijn frisheid was niet verdwenen (Devariem 34:7). Het ging dus niet om fysiek kunnen.

Zou het hebben betekend dat Mosjee niet kon gaan, dan zijn de volgende woorden: “en G’d zei: ‘je zult de Jordaan niet oversteken’”, niet begrijpelijk. Daarom moest Mosjee wel bedoelen, dat hij geen toestemming van G’d had om nog iets te ondernemen. Iets dergelijks vinden we in Bereesjiet 2:5: “er was nog geen enkel kruid uitgesproten…en er was niemand om de aarde te bewerken”. Rasji zegt daar dat er bedoeld wordt “omdat er niemand was om de aarde te bewerken”. Ook daar betekent de vav “omdat”. De vav, die we meestal vertalen als “en”, kan ook vele andere dingen beteken, zoals “zodat” of “opdat”. De vav heeft dus meer betekenissen dan alleen maar een verbindend voornaamwoord.

3e en 4e alija, 31:7-13. Toen Mosjé de gehele Tora had opgeschreven, gaf hij haar aan de Kohaniem, die de Tora in het Aharon HaKodesj, Arke van het Verbond, neerlegden. Na verloop van zeven jaar op Soekkot (Loofhuttenfeest) moet het hele volk samenkomen (de mannen, vrouwen en kinderen) om uit de Tora te horen voorlezen en G’d te leren vrezen.

“Mosjee riep Jehosjoe’a, en zei tegen hem ten overstaan van heel Jisra’eel: ‘Wees sterk en moedig, want jij zult met dit volk naar het Land komen, waarvan Hasjeem heeft beloofd het hen te geven, en jij zult hen het in bezit doen nemen” (31:7)

Rasji citeert de woorden “want jij zult komen met dit volk” en zegt dat de Targoem Onkelos het vertaalt als “omdat jij zult komen met dit volk”. Mosjee zei tegen Jehosjoe’a: “de ouderen van de generatie zullen met je zijn. Alles wordt beslist naar hun mening en hun advies. Maar Hasjeem zei volgens Rasji tegen Jehosjoe’a (31:23) “Omdat jij het volk Jisra’eel naar het Land zal brengen dat ik ze gezworen heb. Breng ze, zelfs tegen hun wil, alles is afhankelijk van jou. Pak een stok en sla ze op hun hoofd. Er is één leider in elke generatie en geen twee leiders”.

Er zijn een paar kleine verschillen tussen vers 31:7 (zie boven) en pasoek 31:23. In 31:7 staat “Jehosjoe’a zal komen met het volk”, en in 31:23 staat dat hij hen zal brengen naar Erets Jisra’eel. Wat is de betekenis van deze verschillen?

Een ander verschil is wie de spreker is. In pasoek 31:7 spreekt Mosjee met Jehosjoe’a. In pasoek 31:23 spreekt Hasjeem tegen Jehosjoe’a. Mosjee vertelt Jehosjoe’a de ouderen als gelijken te behandelen. Hij moet ieder van de zeventig raadgevers consulteren voordat hij iets doet. Maar wanneer Hasjeem tegen Jehosjoe’a spreekt, geeft Hij hem de vrije hand. Hij moedigt hem aan om de leiding te nemen.

Rabbi Joseef Bechor Shor stelt, dat Mosjee, die zelf heel bescheiden was in zijn leiderschap, diezelfde leiderschapstijl adviseert aan Jehosjoe’a. Maar toen G’d met Jehosjoe’a sprak, gaf Hij hem opdracht om zijn autoriteit te laten gelden. Hasjeem realiseerde Zich dat sommige mensen hun autoriteit enkel door hun aanwezigheid afdwingen. Dit was Mosjee. Maar anderen moeten om dat voorrecht vragen.

Chizkoeni maakt een ander verschil. Mosjee sprak tegen Jehosjoe’a in aanwezigheid van het hele Joodse volk. Hij wilde het volk niet vervreemden van hun nieuwe leider. Hij liet duidelijk blijken dat Jehosjoe’a hun instemming zou vragen. Daarom staat er “samen met hen”. Toen G’d tot Jehosjoe’a sprak in zijn nieuwe rol als leider (31:23) was er niemand bij aanwezig. Daarom was het niet nodig om rekening te houden met hun gevoelens.

“En Mosjee schreef deze Tora op en gaf hem aan de Kohaniem, de zonen van Levi, die de Arke van het verbond van Hasjeem droegen en aan alle oudsten van Jisra’eel” (31:9).

Rasji legt hier uit dat Mosjee de Tora aan zijn stamgenoten overhandigde toen de Tora helemaal afgeschreven was. Voordat hij met zijn commentaar begint, citeert Rasji de woorden: “En Mosjee schreef op en gaf”. Kennelijk concentreert hij zich daar op. Hoe kon Mosjee de Tora reeds nu overhandigen aan de stam Levi? De zonen van Levi zouden een onvolledige Tora-rol in ontvangst hebben genomen. Belangrijke stukken moesten nog geschreven worden: de volgende parasjot Ha’azinoe en Vezot Haberacha.

Bovendien staat er pas later dat Mosjee de complete Tora overhandigde aan de Levieten (31:24): “Toen Mosjee klaar was met het schrijven van de woorden van de Tora in een boek en het compleet was, gaf Mosjee opdracht aan de Levieten, de dragers van de Arke: ‘neem deze Tora rol en plaats hem aan de zijkant van de Arke van het verbond van Hasjeem en het zal als een getuige tegen u zijn’”. Pas na 31:9 werd de volledige Tora overhandigd. Hier staat allereerst dat de Tora pas later overhandigd werd en ten tweede dat hij werd overhandigd aan de Levieten, terwijl 31:9 spreekt over de Kohaniem, de zonen van Levi, en aan de ouderen.

Allereerst geeft Rasji aan dat de woorden: “en hij schreef en hij gaf” niet zo vertaald moeten worden, maar dat het betekent dat “toen Mosje de hele Tora had geschreven, hij het overgaf aan zijn stamgenoten”. De vraag is alleen hoe Rasji de eenvoudige zin van de woorden kan veranderen. Rasji zag dat 31:24 onze pasoek tegensprak. Hoogstwaarschijnlijk is 31:24 een juiste weergave van wat er gebeurde. Het is logischer dat Mosjee een volledige Tora aan de Levieten gaf. Het zou onbegrijpelijk zijn dat hij een niet afgeschreven Tora rol zou overhandigen aan de Levieten. Maar waarom zou in 31:9 (onze pasoek) Mosjee de Tora alleen aan de Kohaniem geven, terwijl het in feite ook aan de Levieten gegeven wordt.

Rav Rav Avigdor Bonchek heeft de Tora zijn eigen manier van weergeven van de realiteit. Een voorbeeld vinden we in Bereesjiet 11:32. Daar wordt de dood van Terach beschreven voordat Avram op reis gaat naar het land Kana’an. In feite verliet Avram zijn vader Terach vóór zijn overlijden. De Tora wil eerst de voorgaande episode afsluiten voordat zij overgaat naar een volgend onderdeel van de geschiedenis.

Pasoek 31:9, waar verteld wordt dat Mosjee de Tora overhandigde, wordt direct gevold door alle voorschriften van Hakheel die niets te maken hebben met onze pasoek. Het voorgaande stuk, waar de laatste woorden van Mosjee aan Jehosjoe’a worden weergegeven, en zijn overdracht van de Tora, worden afgesloten voordat er begonnen wordt met Hakheel. Pasoek 31:9 is dus een tussen samenvatting van verschillende gebeurtenissen die later (in 31:24) meer uitvoerig beschreven worden.

5e alija, 31:14-19. Het Joodse volk zal weer van G’d afvallen. In die tijd zal G’ds woede ontbranden. Dan zullen de mensen zeggen: “Hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze G’d niet in ons midden is?”. G’d zal Zich volledig verbergen in deze kwade tijd. Mosjé schrijft een lied op, dat tegen het Joodse volk zal getuigen wanneer zij zondigen.

6e  en 7e alija, 31:20-30. Mosjé schreef het lied op, leerde het en gebood Jehoesjoe’a moedig te zijn. De Torarol moet worden neergelegd in de Heilige Arke. Mosjé voorspelt dat de Joden na zijn dood zullen afwijken van de geboden.

Voorgaande verklaringen zijn gebaseerd op het werk: ‘What’s bothering Rashi?’ van Rav A. Bonchek.

Reacties zijn gesloten.