Het snel en langzaam denken
Rabbi Lord Jonathan Sacks z.l.
Als we recente ontdekkingen in de neurowetenschap combineren met de Midrasj-traditie kunnen we misschien een nieuw licht werpen op de betekenis van het centrale mysterie van Jom Kippoer: de twee geiten, identiek in uiterlijk, waarover de Hogepriester het lot wierp en er één opofferde als een zondeoffer en de ander, de zondebok, de woestijn in stuurde om te sterven.
In eerdere Covenant & Conversation essays over Acharee Mot hebben we gekeken naar de zondebok zoals die voorkomt in de Joodse traditie en, op een heel andere manier, in andere culturen. Maar er zijn andere aspecten van de ritus die om uitleg schreeuwen. We betoogden dat er twee geiten waren omdat Jom Kippoer een tweeledig proces vertegenwoordigt van kappara, verzoening en tahara, zuivering, respectievelijk gericht op schuld en schaamte. Maar dit verklaart niet waarom de twee dieren zoveel mogelijk op elkaar moesten lijken, en evenmin verklaart het de rol van het werpen van loten (goralot). Vermoedelijk waren deze elementen ontworpen om gevoelens van ontzag en boetedoening op te wekken bij de menigte die zich op de heiligste dag van het jaar verdrong bij de tempel, maar hoe en op welke manier?
Door de eeuwen heen probeerden de wijzen het mysterie te ontcijferen. Twee dieren, gelijk qua uiterlijk maar verschillend qua lot, suggereren het idee van een tweeling. Deze en andere aanwijzingen brachten de Midrasj, de Zohar en klassieke commentatoren zoals Nachmanides en Abarbanel tot de conclusie dat de twee geiten in zekere zin de beroemdste van alle Tora-tweelingen symboliseerden: Ja’akov en Esav.
Er zijn ook andere aanwijzingen. Het woord se’ir, “geit”, wordt in de Tora geassocieerd met Esav. Hij en zijn nakomelingen woonden in het land Seïr. Het woord se’ir is verwant aan sei’ar, “harig”, en zo werd Esav geboren: “zijn hele lichaam was als een harig kledingstuk” (Bereesjiet – Gen. 25:25). Toen Rivka er bij Ja’akov op aandrong om zich voor te doen als Esav om de zegen van Jitschak te ontvangen zei Ja’akov: “Mijn broer Esav is een harige [sa’ir] man terwijl ik een gladde huid heb” (Bereesjiet – Gen. 27:11). Volgens de Misjna was een rode draad aan de zondebok gebonden en was “rood” (Edom) de andere naam van Esav. Er was dus een traditie dat de zondebok op de een of andere manier Esav symboliseerde. Azazel, de mysterieuze plaats of entiteit waarvoor de geit was bedoeld, was Samael, Esav’s beschermengel.
In het bijzonder de uitdrukking “twee geitenbokjes”, sjenee se’iree izim, genoemd in de riten van de Hogepriester, herinnert ons aan de geheel gelijksoortige uitdrukking, “twee geitenbokjes”, sjnee gedi’ee izim, genoemd in Bereesjiet 27, het toneel van Ja’akovs bedrog. Jitschak had Esav gevraagd om wat wild voor hem te vangen en een maaltijd voor hem te bereiden zodat hij hem kon zegenen. Rivka zegt tegen Ja’akov: “Ga naar de kudde en breng me twee uitgelezen geitenbokjes, zodat ik een smakelijk hapje voor je vader kan bereiden, zoals hij het graag heeft.” Dergelijke woordelijke parallellen staan niet toevallig in de Tora. Ze maken deel uit van haar aanhoudende intertekstualiteit, haar fijn geweven proza waarin het ene vers licht werpt op het andere.
Dus de twee geiten bij de dienst van de Hogepriester roepen op meerdere manieren de figuren van Ja’akov en Esav op, en in het bijzonder de scène waarin Ja’akov deed alsof hij Esav was, terwijl hij gekleed was in zijn kleren zodat hij zou voelen en ruiken als zijn broer. Het was toen, bij het beantwoorden van de vraag van zijn vader: “Wie ben jij, mijn zoon?” dat Ja’akov de woorden zei: “Ik ben uw eerstgeborene Esav”, wat Jitschak ertoe bracht te zeggen: “De stem is de stem van Ja’akov, maar de handen zijn de handen van Esav” (Bereesjiet – Gen. 27:22).
Wie waren dan Esav en Ja’akov? Wat vertegenwoordigden ze en hoe is dit relevant voor Jom Kippoer en verzoening? De Midrasj-traditie heeft de neiging om Ja’akov af te schilderen als perfect en Esav als een boosdoener. De Tora zelf is echter veel genuanceerder. Esav is geen figuur van het kwaad. Zijn vader hield van hem en probeerde hem te zegenen. De wijzen zeggen dat hij in één opzicht – door zijn vader te eren – een uitstekend rolmodel was.[1] En in Dewariem beveelt Mosjé: “Veracht een Edomiet [d.w.z. een afstammeling van Esav] niet, want hij is je broeder” (Dewariem – Deut. 23:8).
Esav is in de Tora niet de belichaming van het kwaad. Integendeel, hij is de man van de impulsiviteit. We zien dit in de scène waarin hij zijn eerstgeboorterecht aan Ja’akov verkoopt. Op een dag uitgeput door de jacht ziet hij Ja’akov linzenbouillon maken:
Hij zei tegen Ja’akov: “Snel, laat me wat van die rode stoofpot hebben! Ik ben uitgehongerd!”… Ja’akov antwoordde: “Verkoop me eerst je eerstgeboorterecht.” “Kijk, ik sta op het punt te sterven,” zei Esav. “Wat heb ik aan het eerstgeboorterecht?” Maar Ja’akov zei: “Zweer het mij eerst.” Dus zwoer hij hem een eed en verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Ja’akov. Toen gaf Ja’akov Esav wat brood en wat linzenstoofpot. Hij at en dronk, stond toen op en ging weg. Zo versmaadde Esav zijn eerstgeboorterecht. (Bereesjiet – Gen. 25:30–34)
Deze karakterschets van Esav’s onstuimigheid – door een deel van zijn erfenis te verkopen voor een kom soep – wordt versterkt door de unieke beschrijving van de actie in de staccatovorm van vijf opeenvolgende werkwoorden (letterlijk: “hij at, hij dronk, hij stond op, hij vertrok, hij verachtte”). Elke keer dat we Esav zien, hebben we de indruk van een impulsieve figuur die altijd wordt gedreven door de emotie van het moment, of het nu honger is, kinderlijke toewijding, een verlangen naar wraak of, uiteindelijk, vrijgevigheid van de geest.
Ja’akov is het tegenovergestelde. Hij laat zijn gevoelens niet de vrije loop. Hij handelt en denkt op lange termijn. Dat doet hij als hij de kans grijpt om Esav’s eerstgeboorterecht te kopen, als hij zeven jaar voor Rachel werkt (een periode die “hem maar een paar dagen leek”), en als hij met Lawan voorwaarden afspreekt voor de betaling van zijn arbeid. Terwijl hij zijn zoon Josef berispte voor de schijnbare aanmatiging van zijn dromen, vertelt de Tora ons dat de broers jaloers waren op Josef “maar zijn vader hield de zaak in gedachten.” Ja’akov handelt nooit impulsief. Hij denkt lang en diep na voordat hij beslist.
Niet alleen is onstuimigheid hem vreemd, hij is er ook kritisch over als hij het bij zijn kinderen ziet. Op zijn sterfbed vervloekt hij zijn drie oudste zonen met deze woorden:
“Reoeween, jij bent mijn eerstgeborene…. Onstuimig als water, je zult niet uitblinken…. Shimon en Levie… Vervloekt zij hun woede, zo heftig, en hun razernij, zo wreed!’ (Bereesjiet – Gen. 49:3–7)
Handelen vanuit woede en onstuimigheid is voor hem het teken van een onwaardige persoonlijkheid waarmee hij niet geassocieerd wil worden.
Wat heeft dit alles te maken met zonde, overtreding, verzoening en twee geiten?
De afgelopen jaren hebben we een revolutie gezien in ons begrip van het menselijk brein, en daarmee ook van de menselijke geest. Een belangrijke tekst was het boek Descartes’ Error van Antonio Damasio.[2] Damasio ontdekte iets ongewoons bij patiënten die een hersenbeschadiging hadden opgelopen aan de ventromediale prefrontale cortex. Hun vermogen om te denken bleef onveranderd, maar hun vermogen om te voelen daalde tot bijna nul. Het resultaat was dat ze het onmogelijk vonden om besluiten te nemen. Ze plachten eindeloos door te redeneren, maar kwamen niet tot een besluit over welke handelwijze de voorkeur had.
Veel later werk heeft aangetoond dat Descartes en Kant het bij het verkeerde eind hadden met hun bewering dat we in de eerste plaats rationele dieren zijn. David Hume had gelijk met zijn opvatting dat we in de eerste plaats emotionele wezens zijn die besluiten nemen op basis van gevoelens, verlangens en driften waarvan we ons misschien nauwelijks bewust zijn. We rechtvaardigen onze keuzes, maar hersenscans laten zien dat we die keuzes mogelijk hebben gemaakt voordat we ons ervan bewust waren dat we dat hadden gedaan.
We worden meer gedreven door emotie en minder door de rede dan Verlichtingsdenkers dachten. Deze ontdekking heeft geleid tot nieuwe onderzoeksgebieden zoals gedragseconomie (wat mensen eigenlijk doen in plaats van wat de theorie zegt dat ze doen), emotionele intelligentie en interdisciplinaire studies die neurowetenschap koppelen aan moraliteit en politiek.
We hebben in feite een duaal systeem of een tweesporenbrein. Dit is waar Daniel Kahneman naar verwijst in de titel van zijn beroemde boek Thinking, Fast and Slow.[3] Eén spoor is snel, instinctief, emotioneel en onbewust. De andere is langzamer, bewust, weloverwogen en berekenend. De eerste stelt ons in staat snel te reageren op situaties van direct potentieel gevaar. Zonder dat zouden wij en onze voorouders het niet hebben overleefd. Veel van onze instinctieve reacties zijn gunstig. Het is normaal om empathie te hebben, en daarmee de neiging om de pijn van andere mensen te voelen en hen te hulp te komen. We ontwikkelen een sterk gevoel van gehechtheid die ons ertoe brengt leden van onze familie of gemeenschap te verdedigen. Maar niet alle instincten zijn gunstig. Woede, afgunst, jaloezie, angst, haat en het verlangen naar wraak waren misschien ooit functioneel, maar ze zijn vaak in sociale situaties heel destructief. Daarom is het vermogen om “langzaam te denken”, te pauzeren en na te denken zo belangrijk. Alle dieren hebben verlangens. Alleen mensen zijn in staat om te oordelen over verlangens – door zich af te vragen, moet ik aan dit verlangen wel of niet tegemoetkomen?
Deze recente ontdekkingen in de neurowetenschappen en aanverwante gebieden vertellen ons niets nieuws. Integendeel, ze hebben een oud inzicht gesteund dat vaak verduisterd werd door het rationalisme van de Verlichting. We kunnen niet leven, kiezen of liefhebben zonder emotie. Maar een van de fundamentele thema’s van Bereesjiet is dat niet elke emotie gunstig is. Instinctief, impulsief gedrag kan leiden tot geweld. Wat nodig is om een drager van G-ds verbond te zijn, is het vermogen om “langzaam te denken” en weloverwogen te handelen. Dat is het contrast tussen Jitschak en Jisjma’él (van wie werd gezegd: “Hij zal een wilde ezel van een man zijn; zijn hand zal tegen iedereen zijn en ieders hand tegen hem…” Bereesjiet – Gen. 16:12). Des te meer nog is het contrast tussen Ja’akov en Esav.
Dat brengt ons bij Bereesjiet 27 en het moment waarop Ja’akov Esav’s kleren aantrok en tegen zijn vader zei: “Ik ben Esav, uw eerstgeborene.” De twee geiten van de dienst van de Hogepriester en de twee geiten die door Rivka zijn bereid, symboliseren onze dualiteit: “De handen zijn de handen van Esav, maar de stem is de stem van Ja’akov.” We hebben allemaal een Esav en Ja’akov in ons, het impulsieve, emotionele brein en het bedachtzame, weloverwogen brein. We kunnen snel of langzaam denken. Ons lot, onze goral, het draaiboek van ons leven, zal worden bepaald door dat wat we kiezen. Zal ons leven zijn gewijd “aan de Eeuwige” of “aan Azazel”, aan de willekeurige wisselvalligheden van het toeval?
Dit is het morele drama dat wordt gesymboliseerd door de twee geiten, een gewijd “aan de Eeuwige”, de andere “aan Azazel” en losgelaten in de woestijn. De kracht van het ritueel is dat het niet in abstracties spreekt – rede versus emotie, instinctief uitstel in plaats van bevrediging. Het is aangrijpend, instinctief, des te meer wanneer het, bewust of anderszins, de herinnering oproept aan de tweeling, Ja’akov en Esav, samen bij de geboorte, maar totaal verschillend in hun karakter en lot.
Wie ben ik? Dat is de vraag die Jom Kippoer ons dwingt te stellen. Om Ja’akov te zijn, moeten we de Esav in ons loslaten en opgeven, de impulsiviteit die ons ertoe kan brengen ons geboorterecht te verkopen voor een kom soep, waardoor we de eeuwigheid verliezen door het najagen van begeerte.
[1] Zie Sjemot Rabba 46:4, Bamidbar Rabba 1:15.
[2] Antonio R. Damasio, Descartes’ Error: Emotion, Reason, and the Human Brain (New York: Putnam, 1994).
[3] Daniel Kahneman, Thinking, Fast and Slow (New York: Farrar, Straus and Giroux, 2011).