Parsja Ha’azinoe 5782

Rabbi Lord Jonathan Sacks z.l.

Dewariem/Deuteronomium 32:1-32:52

In majestueuze taal barst Mosjé in een lied uit en legt hij zijn laatste testament aan de Jisraeliem voor met alle macht en passie die hij tot zijn beschikking heeft. Hij begint dramatisch maar zacht door hemel en aarde op te roepen om getuige te zijn van wat hij gaat zeggen, woorden die bijna hetzelfde klinken in Portia’s toespraak in De Koopman van Venetië: “De kwaliteit van barmhartigheid is niet dwangmatig”.

Luister, hemel, en ik zal spreken;
Hoor, jij aarde, de woorden van mijn mond.
Laat mijn onderricht vallen als regen
En mijn woorden neerdalen als dauw,
Als regenbuien op nieuw gras,
Als overvloedige regen op tere planten.
(Dewariem, Deut. 32:1-2)

Maar dit is slechts een opmaat naar de kernboodschap die Mosjé wil overbrengen. Het is het idee dat bekend staat als tsidoek ha-din, het rechtvaardigen van G-ds gerechtigheid. De manier waarop Mosjé het zegt is als volgt:

Hij is de Rots, Zijn werken zijn volmaakt,
En al Zijn wegen zijn rechtvaardig.
Een betrouwbare G-d die geen kwaad doet,
Oprecht en rechtvaardig is Hij.
(Dewariem, Deut. 32:4)

Dit is een doctrine die fundamenteel is voor het Jodendom en zijn begrip van kwaad en lijden in de wereld – een moeilijke maar noodzakelijke doctrine. G-d is rechtvaardig. Waarom gebeuren er dan slechte dingen?

Is Hij corrupt? Nee – het gebrek zit bij Zijn kinderen,
Een onbetrouwbare en perverse generatie.
(Dewariem, Deut. 32:5)

G-d vergeldt goed met goed, kwaad met kwaad. Als er slechte dingen met ons gebeuren, dan is dat omdat we ons schuldig hebben gemaakt aan het zelf doen van slechte dingen. De fout ligt niet in ons sterrenbeeld, maar in onszelf.

Mosjé gaat over in de profetische modus en voorziet wat hij al heeft voorspeld, zelfs voordat ze de Jordaan zijn overgestoken en het land zijn binnengegaan. Door het hele boek Dewariem heeft hij gewaarschuwd voor het gevaar dat in hun land de mensen welgesteld en zelfgenoegzaam zullen worden als ze eenmaal de ontberingen van de woestijn en de strijd van de gevechten op het slagveld zijn vergeten,. Ze zullen hun prestaties aan zichzelf toeschrijven en ze zullen van hun geloof wegdrijven. Wanneer dit gebeurt, zullen ze rampspoed over zichzelf brengen:

Jesjoeroen ​​werd vet en schopte –
Je werd vet, dik, vadsig –
Ze v erlieten de G-d die hen gemaakt had
En minachtten de Rots hun Redder…
Je hebt de Rots verlaten, die je heeft verwekt;
En je bent de G-d vergeten die je het leven gaf. (Dewariem, Deut. 32:15-18)

Dit, het eerste gebruik van het woord Jesjoeroen ​​in de Tora – van de wortel Jasjar, rechtschapen – is opzettelijk ironisch. Jisrael wist ooit wat het was om oprecht te zijn, maar hij zal op een dwaalspoor worden gebracht door een combinatie van welvaart, veiligheid en assimilatie aan de manieren van zijn buren. Hij zal de voorwaarden van het verbond verraden, en wanneer dat gebeurt zal hij ontdekken dat G-d er niet meer bij is. Hij zal ontdekken dat de geschiedenis een verscheurende wolf is. Gescheiden van de bron van zijn kracht, zal hij worden overweldigd door zijn vijanden. Alles wat de natie ooit genoot, zal verloren gaan. Dit is een grimmige en angstaanjagende boodschap.

Toch sluit Mosjé de Tora af met een thema dat vanaf het begin aanwezig is geweest. G-d, Schepper van het universum, heeft een wereld gemaakt die fundamenteel goed is: het woord dat zeven keer weerklinkt in het eerste hoofdstuk van Bereesjiet. Het zijn de mensen, die een vrije wil hebben gekregen als G-ds beeld en gelijkenis, die het kwaad in de wereld introduceren en dan de gevolgen ervan dragen. Vandaar dat Mosjé erop stond dat wanneer problemen en tragedies zich voordoen we de oorzaak in onszelf moeten zoeken en
G-d niet de schuld moeten geven. G-d is oprecht en rechtvaardig. De tekortkomingen zijn van ons, de tekortkomingen van Zijn kinderen.

Dit is misschien wel het moeilijkste idee in heel het Jodendom. Het staat open voor de eenvoudigste bezwaren, een die in bijna elke generatie heeft geklonken. Als G-d rechtvaardig is, waarom gebeuren er dan slechte dingen met goede mensen?

Deze vraag wordt niet gesteld door sceptici, twijfelaars, maar juist door de helden van het geloof. We horen het in Abrahams smeekbede: “Zal de Rechter van de hele aarde geen recht doen?” We horen het in de vraag om uitleg van Mosjé: “Waarom hebt U dit volk kwaad gedaan?” Het klinkt opnieuw in Jirmejahoe: “Eeuwige, U hebt altijd gelijk als ik met U redetwist. Toch moet ik mijn zaak voor U bepleiten: Waarom zijn de G-ddelozen zo welvarend? Waarom zijn slechte mensen zo gelukkig?” (Jir. 12:1).

Het is een argument dat nooit ophield. Het ging door in de rabbijnse literatuur. Het was weer te horen in de kinot, de klaagzangen, ingegeven door de Jodenvervolging in de Middeleeuwen. Het weerklinkt in de literatuur die is geproduceerd in de nasleep van de Spaanse verdrijving, en de echo’s ervan blijven weerklinken in de herinneringen aan de Holocaust.

De Talmoed zegt dat van alle vragen die Mosjé aan G-d stelde, dit de enige was waarop G-d geen antwoord gaf. De eenvoudigste, diepste interpretatie wordt gegeven in Psalm 92: “Een lied voor de Sjabbatdag.” Hoewel “de slechten opschieten als gras”, zullen ze uiteindelijk worden vernietigd. De rechtvaardigen daarentegen „bloeien als een palmboom en groeien hoog op als een ceder in de Libanon.” Het kwaad overwint op de korte termijn, maar nooit op de lange. De slechten zijn als gras, terwijl de rechtvaardigen meer als bomen zijn. Gras groeit van de ene op de andere dag, maar het duurt jaren voordat een boom zijn volledige hoogte heeft bereikt. Op de lange duur worden tirannieën verslagen. Rijken kwijnen weg en raken in verval. Goedheid en rechtvaardigheid winnen de uiteindelijke strijd. Zoals Martin Luther King zei in de geest van de psalm: “De boog van het morele universum is lang, maar hij buigt naar gerechtigheid.”

Het is een moeilijk geloof, deze toewijding om gerechtigheid te zien in de geschiedenis onder de soevereiniteit van G-d. Maar overweeg de alternatieven. Er zijn er drie: de eerste is om te zeggen dat de geschiedenis geen enkele betekenis heeft. Homo hominis lupus est, “De ene mens is een wolf voor de andere”. Zoals Thucydides in naam van de Atheners zei: “De sterken doen wat ze willen, de zwakken lijden wat ze moeten.” Geschiedenis is een darwinistische strijd om te overleven, en gerechtigheid is niet meer dan de naam die wordt gegeven aan de wil van de sterkere partij.

Het tweede, waarover ik schrijf in Not In G-d’s Name, is dualisme, het idee dat het kwaad niet van G-d komt maar van een onafhankelijke macht: Satan, de Duivel, de Antichrist, Lucifer, de Prins van de Duisternis en de vele andere namen gegeven aan de macht die niet G-d is maar tegen Hem is en degenen die Hem aanbidden. Dit idee, dat in sektarische vormen is opgedoken in elk van de Abrahamitische monotheïsmen, evenals in moderne, seculiere totalitarismes, is een van de gevaarlijkste in de hele geschiedenis. Het verdeelt de mensheid in het onwankelbare goede en het onherstelbare kwaad, wat aanleiding geeft tot een lange geschiedenis van bloedvergieten en barbaarsheid van het soort dat we tegenwoordig in veel delen van de wereld zien plaatsvinden in naam van een heilige oorlog tegen de grotere en kleinere Satan. Dit is dualisme, geen monotheïsme, en de wijzen, die het sjeté resjoejot, “twee machten of domeinen” noemden, hadden gelijk om het volkomen te verwerpen.

Het derde alternatief, waarover in de rabbijnse literatuur uitgebreid wordt gedebatteerd, is om te zeggen dat gerechtigheid uiteindelijk bestaat in de Toekomstige Wereld, in het leven na de dood. Hoewel dit een essentieel onderdeel van het Jodendom is, is het opvallend hoe relatief weinig het Jodendom er een beroep op heeft gedaan, in het besef dat de centrale nadruk van Tenach op deze wereld is en het leven voor de dood gaat. Want het is hier dat we moeten werken aan gerechtigheid, eerlijkheid, mededogen, fatsoen, de verlichting van armoede en de volmaaktheid, voor zover dit binnen onze macht ligt, van de samenleving en ons individuele leven. Tenach kiest deze optie bijna nooit.

G-d zegt niet tegen Jirmejahoe of Job dat het antwoord op hun vraag in de hemel bestaat en dat ze het zullen zien zodra ze hun verblijf op aarde beëindigen. De passie voor gerechtigheid, zo kenmerkend voor het Jodendom, zou volledig verdwijnen als dit het enige antwoord was.

Hoe moeilijk het Joodse geloof ook is, het heeft er in de loop van de geschiedenis toe geleid dat we zeggen: als er slechte dingen zijn gebeurd, laten we dan niemand anders de schuld geven dan onszelf, en laten we ons inspannen om ze beter te maken. Ik geloof dat dit het was dat er toe leidde dat Joden telkens weer uit een tragedie tevoorschijn kwamen, geschokt, met littekens bedekt, mank als Ja’akov na zijn ontmoeting met de engel, maar toch vastbesloten om opnieuw te beginnen, om onszelf opnieuw te wijden aan onze missie en geloof, om onze prestaties aan G-d toe te schrijven en onze nederlagen aan onszelf.

Ik geloof dat uit zo’n nederigheid een kracht van het allerhoogste belang wordt geboren.

Reacties zijn gesloten.