Dawwenen met aandacht

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers

In onze jachtige, moderne maatschappij lijkt er weinig tijd en aandacht te bestaan  voor dawwenen (het gebed). In het drukke, aardse leven van sommige mensen lijkt een tefilla, waarin onze aanhankelijkheid aan het Opperwezen wordt betoond, niet meer te passen. Wij voelen ons vrijgevochten en hoeven niemand meer verantwoording af te leggen…!

Toch is deze ervaring, een `touch van het G’ddelijke’, ook voor de moderne mens onmisbaar. Rabbi Aryeh Kaplan heeft hierover een uitermate belangwekkend artikel geschreven, waarvan ik de hoofdpunten hier herhaal. Het onderwerp dawwenen is uiterst actueel. Vaak worden we geconfronteerd met studenten, die zich erover beklagen dat het opzeggen van de gebeden hun zinloos overkomt omdat onze dagelijkse gebeden elke dag weer bijna dezelfde inhoud hebben. Hoe is het mogelijk dat we drie keer per dag dezelfde woorden uitspreken en deze woorden hun betekenis blijven houden? Rabbi Kaplan gaat ook in op zijn ontmoetingen met beoefenaars van T.M. (Transcendentale Meditatie). T.M. bestaat uit het voortdurend herhalen van een mantra, een speciaal woord dat opgegeven wordt door een meester. “Is dat alles?” vroeg hij ongelovig. “Dat is alles” werd er geantwoord. “Als je steeds weer dezelfde woorden herhaalt, brengt je dat in een verhoogde staat van bewustzijn”. Wij nemen aan dat T.M. een vorm van avoda zara is en dat het niets te maken heeft met ons begrip van dawwenen. Maar toch kunnen we iets van de menselijke psyche begrijpen uit de verschillende psychologische reacties, die T.M. oproept. Wanneer het steeds herhalen van een betekenisloos woord een bepaald psychologisch effect kan hebben, mag men ook aannemen, dat het herhalen van een betekenisvol gebed een nog veel sterkere invloed zal hebben op onze psyche. Rav S.F. Mendlowitz z.t.l. heeft een hele generatie Jesjiwa-studenten geleerd, dat wil een dans-nigoen (melodie) invloed hebben op de psyche, men deze niet iedere drie minuten moet vervangen door een ander liedje. Zelfs de nigoen (melodie) moet voortdurend herhaald worden en voor minstens 45 minuten achter elkaar. Pas dan begint de betekenis van de woorden of de melodie in de psyche en het gevoel door te dringen. Herhalen van een kernachtige frase kan dus effectief zijn wanneer dit voor langere periode geschiedt.

Onttrekking aan het lichamelijke

Voorgaande gedachte wordt aangeduid in de Sjoelchan Aroech (98:1) waar gesproken wordt over de Chassidiem Harisjoniem (vroegere, heel religieuze mensen). Zij maakten er gewoonte van om voor het reciteren van het achttien-gebed (sjemoné-esree) “misbodeed” te zijn. Volgens Maimonides waren ook de profeten vroeger “misbodeed” wanneer zij in een toestand van profetie wilden geraken. Wat betekent dit “misbodeed”? Het is een methode om zich voor te bereiden op tefilla, het gebed. Letterlijk betekent misbodeed “zich afzonderen” van de stam bodeed, hetgeen “alleen zijn” betekent. Rabbi Awraham, de zoon van Maimonides geeft aan dat zelfafzondering zowel extern als intern heel belangrijk kan zijn (Sefer Hamaspiek). Externe afzondering betekent “de gemeenschap verlaten” en “alleen met zichzelf zijn”. Interne afzondering is een andere beweging. Het betekent “stopzetten van ons waarnemingsvermogen en ons afsluiten van externe stimuli, waardoor afzondering van de ziel ontstaat”. De Ralbag (Rabbi Levie ben Gersjon) beschrijft de toestand van misbodeed – afzondering. Gedurende deze interne afzondering isoleert men het bewustzijn van de verbeeldingskracht. In ieder geval probeert men zowel het bewustzijn als de verbeeldingskracht af te sluiten van de normale percepties en zintuiglijke waarnemingen. Dit komt in de buurt van de manier waarop de Sjoelchan Aroech beschrijft hoe men een afscheiding van het lichamelijke kan bereiken tijdens de Amida, het achttien-gebed. Dit heet Hispasjtoes hagasjmioes – onttrekking aan het lichamelijke. Wanneer men gescheiden wordt van de fysieke aspecten van het bestaan, zijn wij sneller in staat spirituele hoogten te bereiken. Dit lijkt een Joodse benadering voor dezelfde ervaringen, die de mensen zoeken bij Oosterse vormen door meditatie.

Er wordt wel eens beweerd, dat veel mensen bij het dawwenen nooit verder zijn gekomen dan het niveau van een kind van tien jaar. Er zijn echter ook velen die wel een hogere vorm van concentratie kunnen bereiken bij het dawwenen, zoals idealiter wordt voorgeschreven in de Sjoelchan Aroech. Rabbi Kaplan was bij vele Rabbijnen en Tsaddikiem die hen zouden kunnen leren hoe men effectief kan dawwenen.

Een geschikte omgeving

Allereerst is een geschikte omgeving belangrijk voor het creëren van de juiste sfeer. Talloos zijn de voorschriften, die de eerbied voor de sjoel regelen. Een synagoge moet een plaats zijn waar een G’dsdienstige en een meditatieve sfeer van uitstraalt. Zelfs het binnentreden in een sjoel moet een ervaring zijn, die ons in contact brengt met onze Schepper. Alleen al het vertoeven daar moet voldoende zijn om alle vreemde gedachten uit ons hoofd te bannen. De synagoge is geen plaats waar men elkaar alleen maar gezellig ontmoet. Het zou goed zijn om de gewoonte van de Sefardiem (oriëntaalse joden) te volgen om geen enkel profaan woord te spreken vanaf het moment dat ze de sjoel betreden. Deze gewoonte zouden ook wij ons eigen moeten maken. De sociale conversatie in sjoel moet tot een absoluut minimum beperkt worden. Wil men de juiste kawana genereren, dan moet men niet over  gebedsvreemde zaken denken en geen gewone gesprekken voeren. Het is belangrijk te begrijpen wat het woord “kawana” betekent, voordat we verder gaan. Kawana kan op verschillende manieren worden vertaald: gevoel, emotie, concentratie of G’dsdienstige toewijding. De stam van het woord “kawana” is “kiween”: richten op. Dit suggereert, dat kawana “gericht bewustzijn” is. Onze gedachte moet inderdaad gericht zijn op één doel. Voor veel mensen is het een bijzonder moeilijke opgave om de hele Amida (sjemoné-esree, het hoofdgebed) kawana te hebben. Maar het lijkt wel haalbaar voor de eerste beracha (lofzegging) van het staande achttien-gebed. Volgens de strikte letter van de Sjoelchan Aroech zou het hele achttien-gebed niet geldig zijn als men de eerste beracha zonder kawana heeft uitgesproken en zou het hele gebed herhaald moeten worden.

Voor de meeste mensen is concentratie op de eerste beracha een haalbaar doel. In deze eerste beracha wordt gerefereerd aan de Awot, onze Aartsvaderen, omdat hier het G’dsbegrip van onze Patriarchen aan de orde is. Wij moeten bij het uitspreken van de lofzegging ook denken aan onze persoonlijke relatie met Hasjeem. Rabbi Kaplan behandelt ook de vraag wat het Joodse begrip van G’d op het ik-Gij-niveau betekent. Hij verwijst ons naar de eerste beracha (lofspreuk) van de Amida (het staande achttien-gebed). De eerste beracha probeert de mens dichterbij Hasjeem te brengen en via deze beracha worden we door de deur van het spirituele naar binnen geleid in de Hogere Werelden.

Een langzame stijging naar een hoger bewustzijn

Willen wij de Amida tot een werkelijke, spirituele ervaring verheffen, dan moeten wij het achttien-gebed zeer langzaam uitspreken. De Talmoed vertelt, dat de Chassidiem Risjoniem een volledig uur (3600 seconden) nodig hadden voor het reciteren van de Amida. Omdat er ongeveer 500 woorden in de Amida staan, is dat dus gemiddeld zeven seconden voor elk woord. Dit is bijzonder langzaam dawwenen. Maar dit maakt ons duidelijk dat we alleen op deze manier de gewenste diepe kawana kunnen krijgen. Als je drie of vier seconden per woord voor tenminste de eerste lofzegging neemt, kan het een enorm intense spirituele ervaring worden. Maar door de langzame manier van dawwennen, is de kans groot dat onze gedachten zullen afdwalen van de tekst van de Amida. Zodra we dat ons bewust worden, adviseert de Sjoelchan Aroech om deze vreemde gedachte uit ons hoofd te zetten. Tegelijkertijd zijn de uitspraken van de Magied van Mezrich instructief: vreemde gedachten komen bij ons op om ons te laten beseffen wat we nog moeten verbeteren door onze gebeden. Het is ook erg belangrijk, aldus Rabbi Kaplan, om de ogen te sluiten bij het dawwenen, tenminste bij het uitspreken van de eerste beracha. De Ba’al Sjem Tov leerde ons dat wanneer iemand in een toestand van verhoogd bewustzijn verkeert (mochin degadeloes), men dawwenen moet met ogen dicht. Terwijl wanneer men in een toestand van beperkt bewustzijn (mochin dekatnoes), men uit de Siddoer (gebedenboek) moet dawwenen. Omdat we bij het uitspreken van de eerste beracha onze spiritualiteit willen verhogen, moet men de woorden met gesloten ogen reciteren.

De lichaamshouding

Ook een goede lichaamshouding kan helpen een verhoogde staat van kawana te bereiken. Wanneer men volledig stilstaat gedurende de Amida kan de kawana optimaal worden. Rabbi Jesjaja Horowitz stelt, dat het vele heen en weer bewegen en buigen tijdens de Amida de kawana soms stoort. Oppervlakkig gezien kunnen buigingen en sjokkelen (heen en weer zwaaien) misschien meer emoties teweeg brengen. Maar wanneer men de diepste zielelagen wil losmaken, moet men volledig stilstaan. Wanneer men grote Rosjé Jesjiwa ziet bij het dawwenen, bemerkt men dat ze volledig stilstaan gedurende de Amida.

De vier buigingen

Gedurende de Amida is men verplicht vier keer te buigen. Ook deze buigingen leiden ons in in de juiste kawana. De Talmoed stelt, dat men als een roede moet buigen en weer omhoog moet gaan als een slang (B.T. Berachot 12b). De Sjoelchan Aroech interpreteert dit, dat men snel naar beneden moet buigen maar daarna weer langzamerhand rechtop moet gaan staan met eerst het hoofd recht naar boven (Orach Chaim 113:6). Aanschouw eens de Rosjé Jesjiwa hoe zij buigen. Er zijn diepere en oppervlakkigere verklaringen voor deze buigingen. Wanneer iemand zich langzaam verheft, verlaagt hij niet alleen het ritme van het lichaam maar brengt hij zijn geest in een meer beschouwelijke toestand. Eén van de bedoelingen van het buigen is de geest tot rust te brengen en een meer ontvankelijke toestand van kawana te creëren. Niet voor niets wordt dit buigen verplicht gesteld aan het begin en aan het einde van de eerste lofzegging in de Amida, waar bijzondere aandacht vereist is. Op deze wijze reciteren van ons hoofdgebed, is een extra krachtig middel om in een hogere spirituele staat te geraken. Men moet de woorden, speciaal die van de eerste beracha, zeer langzaam uitspreken. Dit kan gebeuren door de woorden te rekken of na het uitspreken van de woorden te stoppen om zichzelf de gelegenheid te geven om de woorden tot de ziel te laten doordringen.

Het nut van pauzeren

Zelfs concentratie op de eenvoudige betekenis van de woorden leidt ons tot een hoger niveau. Gedurende de pauze tussen de woorden komt onze geest tot rust en bereiden we ons voor op het volgende woord. Als wij eenmaal bij het uitspreken van de eerste beracha in de juiste geestestoestand zijn geraakt, volgt de rest van de Amida vrij eenvoudig. Het gaat uiteindelijk om het gevoel van verbondenheid met Hasjeem zonder storing door vreemde gedachten. Intense kawana lijkt alleen weggelegd voor de zeer grote Tsaddikiem. Maar iedereen kan het op zijn of haar niveau ook leren. Drie maal per dag zeggen wij dezelfde woorden gedurende de Amida. Daardoor wordt onze ontmoeting met G’d steeds dieper door continue herhaling en versterking. De vele herhalingen intensiveren onze aandacht. Rabbi Kaplan vertelt over één van zijn leerlingen, Mosje, die op deze wijze begon te dawwenen en geleidelijk in staat was om zijn tefilla tot een uitzonderlijk diepe ervaring te maken. Toen zijn dawwenen beter werd, kreeg hij ook meer gevoel voor het G’ddelijke in de wereld. En dat was hem weer tot steun was bij zijn lernen. De Talmoed geeft dit ook duidelijk aan. Het lernen van de Chassidiem Risjoniem was gezegend omdat zij zeer veel tijd aan hun gebeden besteedden. Rabbi Kaplan beschreef ook het geval van Lisa uit Long Island. Lisa was nooit religieus opgevoed maar kon wel Hebreeuws lezen en begon haar eerste stap in het Jodendom door de eerste lofzegging (beracha) van de Amida uit het hoofd te leren, zodat ze in de juiste geestestoestand zou komen. Al snel kwam ze tot het inzicht, dat zij met het dawwenen een diepe verbondenheid met Hasjeem kon opbouwen. Na enige tijd begon zij steeds meer te leren en uiteindelijk trouwde zij met een man die zijn hele leven aan lernen besteedde, een lid van een Koleel. Ook zij meent nog steeds, dat de manier waarop wij dawwenen een diepe religieuze invloed heeft op onze G’dsdienstige beleving en alleen op deze wijze de nabijheid van Hasjeem aan de lijve ervaren kan worden.

VIER WERELDEN EN GEBED

Het ochtendgebed weerspiegelt – als de ladder in de droom van Ja’akov – de vier werelden die van laag tot hoog spiritueel worden bestegen, waarna we gelouterd door G’ds nabijheid weer de aardse realiteit betreden. In het eerste deel van het ochtendgebed danken wij G’d voor alle wonderen, die wij in ons lichamelijk welzijn en in de wereld om ons heen ontwaren, waarbij het hoogtepunt de recitering van de offervoorschriften vormt in het besef, dat de lagere levensvormen – de dode materie en de flora – maar ook de hoogste vorm van materie – de fauna – tot G’d naderbij gebracht moeten worden. Het Hebreeuwse woord voor offer (korban) betekent niet vernietiging maar veelmeer ‘naderbij brengen’ van de natuur tot G’d.

Daarna volgt op de tweede sport van de gebedsladder: een beschrijving van de wijze waarop de gehele natuur één koor van lof voor het Opperwezen vormt. Op de derde sport raakt de biddende mens in vervoering door een weergave van de extatische lof van de Engelen, terwijl het achttiengebed de vierde wereld Atsiloet symboliseert, waarin de G’d dienende mens zich in volledige overgave verbonden voelt met het Opperwezen. De halacha stelt, dat niets de aandacht van G’ds nabijheid mag afleiden tijdens het achttiengebed.

In de gebeden na het achttiengebed probeert men de verheven gemoedsstemming te doen afdalen en om te zetten in de dagelijkse praktijk. De afsluitende gebeden vormen een ‘afkoelingsperiode’ om zich te bezinnen op de invulling van de dag, die komen gaat. Het ochtendgebed moet uitgesproken worden voordat men zich gaat wijden aan de dagelijkse beslommeringen. Want alleen zo zal men zich op religieus zinnige wijze kunnen wijden aan het doel van de Schepping: de transformatie van materie tot geest.

DE VIER NIVEAUS VAN GEBED

De vierdeling van eenvoudig aards tot verheven mystiek (psjat, remez, droesj en sod) binnen het model van samenhang van hoog tot laag en vice versa komen we ook tegen in de verschillende stadia van de dagelijkse gebeden. De ladder, die onze Aartsvader Ja’akov in zijn droom zag ‘die op de aarde stond maar tot in de Hemel reikte’, slaat volgens onze Geleerden op het gebed. De gebeden zijn zo gearrangeerd, dat wij gelijk een getrapte raket steeds dichter bij G’d geraken. Deze vierdeling is te vinden in de structuur van de dagelijkse gebeden maar ook in de uitleg van de Hebreeuwse term ‘tefilla’ (gebed).

Meer dan dagelijkse behoeften

Meestal vertalen we het Hebreeuwse woord tefilla met gebed. Deze vertaling is veel te schraal. Bidden kent veel meer schakeringen, facetten, nuances en niveau’s dan alleen het vragen om ons dagelijks brood of levensgeluk.

Voor al deze nuances bestaan verschillende termen, die ieder onderdeel van de vierluik een andere kleur geeft. Op het laagste en simpelste psjat-niveau is bidden (davvenen) in eerste instantie een G’ddelijke opdracht, die concreet in gebedsteksten werd uitgewerkt door onze Wijzen. In tijden van ramp- en tegenspoed mogen wij ons alleen tot G’d wenden. Wanneer het goed met ons gaat, danken we G’d en vragen wij Hem om deze situatie te continueren.

Maar eigenlijk is bidden een chotspe, een brutaliteit van de mens ten opzichte van het Opperwezen. G’d kent onze (werkelijke) behoeften immers beter dan wijzelf? G’d beschouwt ons als Zijn kinderen. Kinderen bidden niet tot hun ouders om hun dagelijks brood?!

Maar wij davvenen (bidden) om onszelf duidelijk te maken, dat G’d bij ons betrokken is en dat ook materieel succes geen toeval mag heten.

Eigen bestwil

G’d heeft ons gebed niet nodig maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Wij varen er wel bij te beseffen en te erkennen, dat wij voor alles afhankelijk zijn van het Opperwezen.

G’d is ons niets schuldig. Toch geeft Hij ons alles. Wij moeten G’d imiteren en alles onbaatzuchtig met anderen delen. Hierbij geldt `geen woorden maar daden’ – te meer omdat alles uiteindelijk voor ons bestwil is.

Dit is een uitleg van tefilla op psjat-niveau. Maar er zijn nog drie hogere niveau’s.

Moment van zelfanalyse

Het davvenen is als een Jakobsladder, die Hemel en aarde verbindt, de mens met G’d. Engelen stijgen op en dalen af.

Op het tweede (remez-) niveau zijn de diepgevoelde woorden van de tefilla Engelen, die opgaan tot G’d. G’ds zegeningen dalen als Engelen neer als antwoord van Boven. Eerst bestegen opgaande Engelen de Jakobsladder en pas daarna verschenen afdalende, hetgeen een remez (aanduiding) vormt voor onze tefilla. Deze interactie mens-G’d leidt ons tot de tweede betekenis van het woord tefilla, dat ook zichzelf beoordelen betekent.

Wanneer we G’d om zegeningen smeken, moeten we eerst onszelf evalueren. Zijn we alle zegeningen wel waard? Vormen onze zonden geen ijzeren muur tussen ons en G’d? Nederig vragen we om vergiffenis en proberen we het goede in onszelf te laten overheersen. G’ds oneindige genade staat garant voor ons welzijn, niet onze goede daden.

Bewerking

Op het derde (droesj-) niveau heet het gebed avoda – bewerking. Davvenen is erop gericht om ons hart en onze ziel te bewerken, te verfijnen en te reinigen.

Zoals ruwe grondstoffen worden bewerkt tot nuttige consumptiegoederen, zo kunnen onze laagste driften gesublimeerd worden tot edele karaktereigenschappen. Tijdens het davvenen (bidden) proberen we woede of jaloezie – dierlijke neigingen – ten goede te keren of aan te wenden en te sublimeren. Wij zijn in G’ds evenbeeld geschapen en kunnen onze animale driften ontstijgen.

Hechting

Op het vierde en hoogste (sod-) niveau betekent tefilla verbondenheid. Tefilla betekent nu een worden met G’d en is verwant een Hebreeuws woord, dat  ‘samenbinden’ betekent. Onze ziel komt uit het G’ddelijke en verlangt terug naar haar oorsprong. Onze ziel wordt zelfs een ‘neer Hasjeem – een kaars van G’d’ genoemd. De vlam lijkt zich van pit en kaars los te willen maken. Wij `sjokkelen’ en bewegen ons heen en weer bij het davvenen om uitdrukking te geven aan dat hevige verlangen weer opgenomen te worden in onze Oorsprong.

Zo is ook ons gebed opgebouwd uit vier lagen, die corresponderen met de vier werelden, waaruit G’ds Schepping bestaat. Een goed gebed doorloopt alle vier stadia en bereikt dan inderdaad het Opperwezen.

Concentratie

Wij moeten ons leren concentreren. We worden overvoerd met informatie. Onze zintuigen worden doorlopend gebombardeerd met stemmen en beelden, die ons afleiden. Discipline is dus een eerste vereiste: “Volgt niet jullie hart en jullie ogen ontuchtig zodat je zult herinneren“ (Bemidbar 15:39). Door pijn leert men zich te concentreren. De vrienden van Job zaten zeven dagen lang stil naast hem, zonder een woord te spreken. Ze zagen hoe hij bezig was met het verwerken van zijn leed. Wanneer het leven echt ernstig wordt, kunnen we niet meer afgeleid worden. Alle bijzaken verdwijnen als sneeuw voor de zon. Centraal in ons denken staan dan de werkelijk grote vraagstukken. Dan kunnen we ons leven veranderen.

Elazar ben Doerdaja, uit de Talmoed, had zijn hele leven `verknald’. Hij was gezonken tot de diepste dalen van decadentie, weggegleden in een moeras van lust en passie, maar door één moment van concentratie kreeg hij een geweldig inzicht. Dat heldere moment veranderde hem tot de ba’al tesjoeva (spijtoptant), die direct werd toegelaten tot de Hemel. In één seconde kan men zijn hele wereld herbouwen (B.T. Avoda Zara 17a), zijn hele geschiedenis herschrijven.

Jacobs-ladder

Met deze wijze van benaderen ontvouwt zich voor ons geestesoog een panorama aan intenties, van laag tot hoog, die de mens als op een Jacobs-ladder, die Hemel en aarde verbindt, steeds hoger voeren in zijn spirituele ontplooiing.

Reacties zijn gesloten.