Rabbijn Shimon Evers
Bereesjiet / Genesis 47:28-50:26
Verborgen begin
Meestal begint een parasja bij een nieuwe alinea en is het begin makkelijk te vinden. Maar bij de parasja van deze week is het begin van de parasja ‘verborgen’. Het is niet veel meer dan een extra spatie. Natuurlijk vereist dat een verklaring. De parasja beschrijft het overlijden van onze aartsvader Ja’akov. Op zijn sterfbed had hij al zijn zonen om zich heen verzameld om ze een zegen mee te geven. Ja’akov had een visioen. Hij voorzag de hele toekomst van het Joodse volk tot het moment van de verlossing, de komst van Masjiach. Maar, toen hij dit visioen met zijn zonen wilde delen, was het verdwenen. Ja’akov schrok enorm en was bang dat het verdwijnen van dit visioen iets te maken had met zijn zonen; misschien was er wel één die voor een andere weg had gekozen en niet de weg van het jodendom wilde voortzetten? Bezorgd confronteerde Ja’akov zijn zonen met de vraag of ze allemaal wel geloofden in één G’d?
Sjema Jisrael
Eenstemmig antwoordden zijn zonen met een citaat uit de Torah: “Sjema Jisrael – luister papa Jisrael, de andere naam van Ja’akov. Hashem Elokénoe, G’d is nu onze G’d, Hashem Echad, G’d zal altijd één zijn.” Onvoorwaardelijk accepteerden zij Hashem voor nu en voor later. Opgelucht en dankbaar was Ja’akov. Kennelijk was er een andere reden waarom de toekomst verborgen moest blijven, maar het lag niet aan de beleving van zijn zonen. En Ja’akov sprak zijn dank uit naar de Allerhoogste en zei: “Moge de naam van Zijn Koninklijke eer voor altijd geprezen zijn.” Min of meer te vergelijken met het ‘Baroech Hasjem – G’d zij geprezen’ dat we nu meestal zeggen. Deze uitleg verklaart waarom het begin van deze parasja verborgen is, net zoals de toekomst ook verborgen is.
Een nieuw dilemma en een compromis.
De samenstellers van onze gebeden werden nu met een probleem geconfronteerd. De zin Sjema Jisrael vormt een van de belangrijkste onderdelen van ons gebed. Het is de aanvaarding van Hasjem als Koning. Deze zin staat in het boek Dewariem. Na deze zin vervolgt de Torah met de opdracht om G’d lief te hebben met geheel je hart, geheel je ziel en geheel je vermogen. De bovengenoemde woorden die Ja’akov uitsprak staan niet in de Torah! En zodoende ontstond een dilemma, volgen we trouw de tekst van de Torah of voegen we de woorden van Ja’akov toe? In dit geval is er gekozen voor een compromis. We spreken de woorden van Ja’akov wel uit, maar zachtjes. Zo is als het ware iedereen tevredengesteld.
Een dag per jaar hardop
Toch zijn we er nog niet helemaal, want één keer per jaar zeggen we die woorden ‘Baroech sjem ….’ wel hardop na het uitspreken van Sjema, namelijk op Jom Kippoer, zowel bij de avonddienst als bij de ochtenddienst. Aan de hand van de Midrasj kunnen we dit verklaren. De Midrasj leert ons dat Moshe deze woorden gehoord heeft van de engelen toen hij op de berg Sinai was om de Tora te ontvangen. Dit zijn de woorden die de engelen gebruiken om G’d te prijzen. Jom Kippoer is de heiligste dag van het joodse jaar, een dag waarop we te vergelijken zijn met engelen, omdat op die dag elke jood vanuit het diepst van zijn ziel, vanuit de zuiverheid van zijn wezen zich tot Hasjem richt. Hij/ zij is dan als een engel. En dan kunnen we ook hardop gebruik maken van de woorden van de engelen