Ruben Vis
Nadat het plaats had moeten maken voor het Namenwandmonument is na diepgaande beraadslaging binnen de gemeente besloten om het monument van Joodse erkentelijkheid met uitlegbord te herplaatsen. Ik was uitgenodigd voor de her-onthulling op het Weesperplein in Amsterdam. Maar ik ben er niet heen gegaan. Ik zal allereerst een terugblik geven over de totstandkoming van het monument, gebruikmakend van tot nu nooit geraadpleegde of geciteerde bronnen, en vervolgens ingaan op mijn besluit om niet bij de her-onthulling aanwezig te zijn. Heeft de gemeente Amsterdam de lessen van die totstandkoming geleerd? De Sjoa en haar nasleep is geen geschiedenis. De betekenis ervan is iets van nu. Zeker in Amsterdam..
Begin februari 1950 ploffen uitnodigingen op de mat bij de Joodse Gemeente (NIHS) Amsterdam en de Permanente Commissie (bestuur) van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, om aanwezig te zijn bij de onthulling en overdracht van het monument van Joodse erkentelijkheid. Gaan de bestuurders van Joods Nederland op de uitnodiging in? Het Nieuw Israëlietisch Weekblad merkte voordat het monument wordt onthuld goed de nuance op, en slaagt er in kort na de onthulling in scherts waarschijnlijk exact de juiste snaar te treffen. Uit het hoofdredactioneel commentaar van het NIW: “… dat slechts een zeer klein percentage van het Nederlandse volk ons behulpzaam is geweest en dat het niet aangaat het Nederlandse volk in zijn geheel, hiervoor dank te brengen.”
Poerimgrap
Na de onthulling van het monument volgde een Poerimgrap, een soort De Speld-artikel. “Naast het monument van erkentelijkheid voor de betoonde hulp, hebben enige Nederlandse Joden een comité opgericht om de Nederlandse bevolking te danken voor het bewaren van gelden en goederen gedurende de bezettingsjaren. Als blijvend aandenken heeft men besloten een bewaarschool aan te bieden. Onder grote belangstelling vond heden de overdracht plaats. De voorzitter van het comité, Dr. Hartog de Moutse, zei in zijn rede dat de Joodse bevolking wel veel heeft verloren, maar dat men nooit mag vergeten, hetgeen men heeft teruggekregen.” Het venijn van de Poerimgrap is hiermee nog niet compleet. Het bericht eindigt met: “In de bewaarschool zullen aan de Joodse Nederlanders teruggegeven voorwerpen blijvend worden tentoongesteld. Een bestemming voor de andere lokalen zal nader worden bepaald.” Er is nog zoveel leegstand in deze fictieve bewaarschool dat er maar één lokaal nodig is voor de teruggegeven spullen. De rest is in bezit gebleven van de bewariërs die het weigeren terug te geven. Het commentaar en de Poerimgrap van het NIW verwoorden hoe toen werd gedacht over het monument.
Dr. Maurits de Hartogh is de voorzitter van het initiatiefcomité voor het monument. Dat aan de naam van De Hartogh ‘de Moutse’ werd toegevoegd en hij zo een dubbele naam kreeg in de grap, lijkt de indruk te wekken dat De Hartogh neer werd gezet als elitair. Het was vanuit de elite dat dit monument gewenst werd terwijl de overgrote meerderheid volstrekt kansloos werd afgevoerd.
Op 16 februari 1950 komt de Permanente Commissie in vergadering bijeen, dus kort voor de onthulling. De onthulling stond gepland om samen te vallen met de eerste naoorlogse herdenking van de Februaristaking. De Februaristaking is in de vijf jaar van bezetting en van voortschrijdende uitsluiting en deportatie van de Joden een eenzame uiting geweest van massaal verzet van de bevolking, vooral van de arbeidersklasse.
Landelijk thema
Dokter Ies Dasberg, voorzitter van het NIHS-bestuur, was als gast bij de PC-vergadering want, blijkt uit de notulen van de PC-vergadering, de Kerkeraad van de NIHS had over de kwestie van het monument uitvoerig beraadslaagd maar besloot een definitief oordeel aan de PC van het NIK te laten. Alleen al hierdoor wordt nog eens duidelijk dat het monument niet slechts een Amsterdams karakter draagt maar een landelijk thema is. De Hartogh is dan al aangesproken over de tekst op het monument, die oorspronkelijk luidde: “De Joden van Nederland aan hun beschermers in de bezettingsjaren”. Daartegen bestond weerstand ‘omdat vrijwel ieder het erover eens is, dat men niet kan spreken van de beschermers van de Joden van Nederland’. De Hartogh stemde erin toe een nieuwe tekst te laten aanbrengen, luidende: ‘aan de beschermers der Nederlandse Joden in de bezettingsjaren’. Die tekst was al beter maar ‘dekte’ niet de niet-Nederlandse Joden. Geprobeerd is nog ook die tekst aangepast te krijgen maar het comité van De Hartogh was daartoe niet bereid, blijkt uit de PC-notulen. Dit is de tekst die dus op het monument staat. Niet-Nederlandse Joden en hun beschermers, zoals de helpers van Anne Frank, dus welbewust uitsluitend.
Hele monument
Emile Schrijver, directeur van het Joods Cultureel Kwartier, zei bij de her-onthulling dat hij denkt dat de abstractie van het monument heeft bijgedragen aan het uitblijven van iedere vorm van acceptatie bij de Joodse gemeenschap. Uit de notulen van de Permanente Commissie blijkt dat het niet aan de beelden lag maar aan het hele monument. Besloten werd om geen gevolg te geven aan de uitnodiging ‘opdat niet de schijn zal worden gewekt dat het hier betreft een officiële dank van het Nederlandse Jodendom aan het Nederlandse Volk voor de hulp die door enkelen is geboden’.
Afstemming
PC-lid Max Gans bracht het standpunt van het NIK aan de burgemeester over. Met de twee opperrabbijnen, Justus Tal en Salomon Rodrigues Pereira, en met de Portugees-Israëlietische Gemeente vond afstemming plaats over het ingenomen standpunt van het NIK. Toenmalig georganiseerd Joods Nederland besloot niet bij de onthulling aanwezig te zijn. Uit het feit dat een kind van de beeldhouwer en niet een Joodse hoogwaardigheidsbekleder het monument onthulde blijkt ook het ongemakkelijke gevoel rondom alles wat met het monument te maken had.
Her-onthulling
Bij het NIK plofte er een uitnodiging op het bureau voor de her-onthulling. Een her-onthulling met een context-gevend bord erbij. Nadat het plaats had moeten maken voor het Namenwandmonument is na diepgaande beraadslaging binnen de gemeente besloten om het monument met uitlegbord te herplaatsen. Binnen de gemeente was diepgaand overlegd, maar waar was het overleg met ook maar iemand die de Joodse gemeenschap maar enigszins vertegenwoordigt. Er is dus niet naar onze opvatting (of opvattingen) gevraagd, laat staan dat er naar ons is geluisterd. Net zo min als gold voor mijn voorgangers, hoefde ik er dan ook niet bij te zijn als de gemeente meent het monument te her-onthullen op de wijze die het haar goeddunkt.
Alleen nog maar erger
Nu staat het monument er weer. Dit maal met een goedbedoeld context-bord voor de uitleg. Goedbedoeld maar het context-bord is op zichzelf al weer voer voor ergernis. De Engelse vertaling van de Nederlandse tekst op het context-bord is de eerste horde. Het monument van erkentelijkheid is a Monument of Jewish Recognition, waar het woord gratitude zal zijn bedoeld. Want recognition appelleert meer aan erkenning dan aan erkentelijkheid. Erkenning?! Het maakt het alleen nog maar erger.
Het context-bord stelt in een poging om uit te leggen wat er nu toch zo mis was met het monument, dat de Nederlandse Joden meer behoefte hadden aan de herdenking van de vele doden, dan aan de uitdrukking van dankbaarheid. Want meer dan 75 procent van de Nederlandse Joden had de Holocaust immers niet had overleefd. (Meer dan 75 procent – ik dacht altijd dat het 75 procent was. Dat is al verbijsterend veel. Daags na de her-onthulling is dit bij een van de aanwezigen al gestegen naar tachtig procent.) Dat de Joden in Nederland zo gekant waren tegen het monument van erkentelijkheid omdat zij meer behoefte hadden aan herdenken, blijkt niet uit de NIK-notulen of uit het NIW-commentaar. Het ging om iets wat niet op het context-bord staat: er was sprake van hulp van enkelen, niet van het Nederlandse volk. De echte ergernis was de gepercipieerde houding van het Nederlandse volk. Wat dat betreft spreekt de Poerimgrap boekdelen. Veel Nederlanders traden op als bewariër, maar de lokalen van het naoorlogse bewaarschoolmuseum bleven leeg.
Maag
De gemeente zit met het monument in haar maag en ik begrijp dat natuurlijk. Maar wat ik niet begrijp is de context waarin de gemeente Amsterdam deze steen op de maag plaatst. Het monument van Joodse erkentelijkheid wordt vergeleken met de herinneringen in Amsterdam aan Jan Pieterszoon Coen, de voorman van de Verenigde Oostindische Compagnie. Tegen diens gedragingen wordt nu kritisch aangekeken maar ooit zijn er een straat, een tunnel en een gebouw naar hem genoemd. Dus hoe gaan we met die naamgevingen om. De gemeente meent als het om het monument van Joodse erkentelijkheid gaat dat het ‘wegmoffelen van de onwelgevallige geschiedenis niet juist zou zijn’. Maar de Sjoa is niet de 17e-eeuwse koloniale tijd. Jan Pieterszoon Coen gaat over een ver verleden. Het monument van Joodse erkentelijkheid gaat over de Sjoa, iets wat nog zo kort geleden is gebeurd, dat het nog geen geschiedenis is. Het lijkt wel alsof men bij de gemeente Amsterdam niet begrijpt dat de Sjoa en haar nasleep iets van nu is, en niet zoals de VOC een stuk geschiedenis is.
Uitkomsten
Het zou passend zijn geweest als de gemeente Amsterdam nog even op zichzelf had gewacht. De gemeente heeft een onderzoek gelast naar het eigen handelen in de oorlogsjaren. Had dan op de uitkomsten daarvan gewacht. Dan zou de her-onthulling ook in dat perspectief plaats kunnen vinden. Maar de gemeente draait het om; eerst de her-onthulling en dan de uitkomsten van het historisch onderzoek. Ook dit is niet doordacht geweest. Three strikes = out.
Alles overdenkend, kon ik geen goede argumenten vinden om hier nu toch wel naar toe te gaan. Ook de uitgenodigden namens de Joodse, de Liberaal-Joodse en de Portugees Israëlietische Gemeente besloten verstek te laten gaan. Het monument is destijds door burgemeester D’Ailly in ontvangst genomen en die zei er wel bij: in schaamte. Burgemeester Halsema zei dat de Joodse gemeenschap weinig had om dankbaar voor te zijn en de Amsterdamse bevolking veel had om zich voor te schamen. Goed gezegd, niettemin denk ik dat de gemeente nog eens de tijd moet nemen om zich te bezinnen op het eigen handelen nu.