Parsja Acharee Mot 5782

Rabbijn Shimon Evers

Wajikra / Leviticus 16:1-18:30

Geen goud

Het eerste deel van deze parasja gaat over de dienst van de Kohen Gadol – de Hogepriester – in de tempel op Jom Kippoer. Gedetailleerd vertelt de Torah hoe de Kohen Gadol dienst moet doen op deze dag. Een gedeelte van de dienst doet hij in de prachtige kleren, die horen bij zijn verheven functie als Kohen Gadol. Dit zijn kleren waar gouddraad in verwerkt is. En een aantal onderdelen van de dienst doet hij in simpele witte kleding. In het bijzonder de handelingen die in het Allerheilige verricht moeten worden. Deze handelingen dienen om verzoening af te smeken voor hemzelf, zijn gezin, de mede-kohaniem en het hele joodse volk. Hierbij past geen goud, aangezien het goud een verwijzing is naar het Gouden Kalf, de grote fout van het joodse volk een aantal weken na de Openbaring op de berg Sinai. Het is onjuist indien de Kohen deze kleding zou dragen op dit moment dat hij juist om verzoening vraagt voor het joodse volk. Onze geleerden hebben dit mooi verwoord: “De aanklager (het goud) kan niet gelijktijdig de verdediger zijn!” Vandaar de eenvoudige witte linnen kleding zonder verder enige opsmuk.

Eenmalig gebruik

Aharon was de eerste Kohen Gadol. En alle Hogepriesters na hem treden in zijn voetsporen: “De Kohen die gezalfd is of die in plaats van zijn vader komt, moet verzoening verkrijgen. Hij moet de linnen gewijde kleding dragen.” Indien geschikt, dan is de zoon van de Kohen Gadol de eerste kandidaat om zijn vader op te volgen. Hij moet dan doen op dezelfde wijze als zijn vader.

In het algemeen geldt dat mensen erg veel emotionele waarde hechten aan de spullen van hun overleden ouders. Een dochter gebruikt af en toe de sjabbatkandelaars van haar moeder, zelfs al heeft ze haar eigen kandelaars. Een zoon maakt soms kiddoesj uit de kiddoesjbeker, die van zijn vader was. Vanuit deze invalshoek lijkt het voordehand liggend dat de zoon die het voorrecht heeft om zijn vader als Kohen Gadol op te volgen, ook dolgraag diens kleding zou willen dragen op Jom Kippoer. De formulering van de Torah ‘Hij moet de linnen gewijde kleding dragen’ ondersteunt ook deze veronderstelling.

Toch is dit niet zo. De Torah zegt dat de Kohen Gadol na afloop van zijn dienst de kleren weg moet leggen. Die kleren mogen nooit meer gebruikt worden, niet door zijn opvolger en zelfs niet door hem zelf. Elk jaar heeft hij een nieuwe set nodig van witte kleren voor Jom Kipoer. De Torah heeft eeuwigheidswaarde en- hoewel wij geen tempel hebben op dit moment-  kunnen we wel iets leren van dit voorschrift van de Torah. Een wijze les voor iedereen, Kohen, Levie of Jisrael.

Allemaal kohaniem

Voorafgaande aan het Geven van de Torah op de berg Sinai noemt Hashem het joodse volk ‘een volk van kohaniem – van priesters’. In zekere zin is iedereen een kohen en volgens sommige commentaren zelfs een Kohen Gadol!

Twee belangrijke lessen kunnen we leren van het voorschrift ten aanzien van de  bijzondere kleren van de Kohen Gadol. Ten eerste, zelfs indien iemands opvolger zijn bijzondere status heeft verworven vanwege de verdiensten van zijn vader, dan nog heeft hij zijn eigen kleren nodig. Met andere woorden, het moeten iemands eigen verdiensten zijn, waardoor hij deze bijzondere positie verwerft binnen de gemeenschap.

En ten tweede, zelfs voor de Kohen Gadol geldt, dat hij elk jaar een stapje vooruit moet zetten. Wat vorig jaar voldoende was, kan nu nog wat beter. Kleren zijn niet alleen een fysiek omhulsel van de mens, maar het zijn ook de uitingsvormen van een mens, zijn denken, zijn spreken en zijn doen. De Torah leert ons hier om jaarlijks te streven naar betere gedachten, betere woorden en betere daden. Het is zeker geen makkelijke opdracht die de Torah hier geeft, maar er is altijd plaats voor verbetering.

Reacties zijn gesloten.