Parsja Emor 5782

Rabbi Lord Jonathan Sacks z.l.

Wajikra / Leviticus 21:1-24:23

Over niet bang zijn voor grootsheid

In de parasja van deze week zijn twee van de meest fundamentele geboden van het jodendom ingebed – geboden die de ware aard van de joodse identiteit raken.

Ontheilig Mijn heilige naam niet. Ik moet geheiligd worden onder de Israëlieten. Ik ben de Eeuwige, die jullie heilig heeft gemaakt en die jullie uit Egypte heeft gevoerd om jullie G-d te zijn. Ik ben de Eeuwige’ (Wajikra – Leviticus 22:32)

De twee geboden zijn respectievelijk het verbod op het ontheiligen van G-ds naam, Chilloel Hasjem, en het positieve uitvloeisel, Kiddoesj Hasjem, dat ons wordt geboden om G-ds naam te heiligen. Maar in welke zin kunnen we G-ds naam heiligen of ontheiligen?               

Eerst moeten we het concept van “naam” begrijpen zoals het van toepassing is op G-d. Een naam is hoe we bekend zijn bij anderen. G-ds “naam” is daarom Zijn positie in de wereld. Erkennen mensen Hem, respecteren ze Hem, eren ze Hem?

De bevelen van Kiddoesj Hasjem en Chilloel Hasjem leggen die verantwoordelijkheid in het gedrag en het lot van het Joodse volk. Dit bedoelde Jesajahoe toen hij zei: “Jullie zijn Mijn getuigen, zegt G-d, dat Ik G-d ben” (Jesajahoe 43:10).

De G-d van Israël is de G-d van de hele mensheid. Hij schiep het universum en het leven zelf. Hij maakte ons allemaal – zowel Jood als niet-Jood – naar Zijn beeld. Hij zorgt voor ons allemaal: “Zijn barmhartigheid strekt zich uit over al Zijn werken” (Tehiliem – Ps. 145:9). Toch is de G-d van Israël radicaal anders dan de goden waarin de ouden geloofden, en de realiteit waarin de huidige wetenschappelijke atheïsten geloven. Hij is niet identiek met de natuur. Hij heeft de natuur geschapen. Hij is niet identiek aan het fysieke universum. Hij overstijgt het universum. We zijn niet in staat Hem door wetenschap in kaart te brengen of te kwantificeren – door observatie, meten en berekening – want dat is Hij helemaal niet. Hoe wordt Hij dan gekend?

De wezenlijke bewering van de Tora is dat Hij niet uitsluitend maar vooral bekend is door de Joodse geschiedenis en door de manier waarop Joden leven. Zoals Mosjé aan het einde van zijn leven zegt:

Vraag toch maar eens naar vroegere dagen van voor je tijd, vanaf de dag dat G-d een mens op aarde schiep; en vraag het van het ene einde van de hemel naar het andere. Is er ooit zoiets groots gebeurd, of is er ooit iets dergelijks gehoord? Heeft er ooit een ander volk de stem van G-d gehoord die midden uit het vuur sprak, zoals jullie die gehoord hebben, en is het dan in leven gebleven? Of heeft ooit een god geprobeerd om voor zichzelf een ​volk midden uit een ander volk te nemen, door beproevingen, door tekens, wonderdaden, door oorlog, met sterke hand en uitgestrekte arm, en grote en schrikaanjagende daden, zoals de Eeuwige jullie G-d allemaal voor jullie, voor jullie eigen ogen, in Egypte gedaan heeft? (Dewariem – Deut. 4:32-34)

Drieëndertig eeuwen geleden wist Mosjé al dat de Joodse geschiedenis uniek was en zou blijven. Geen enkel ander volk heeft zulke beproevingen overleefd. De openbaring van G-d aan Israël was uniek. Geen enkele andere religie is gebouwd op een directe openbaring van G-d aan een heel volk zoals gebeurde bij de berg Sinaï. Daarom is G-d – de

G-d van de openbaring en verlossing – door het volk van Israël aan de wereld bekend. In onszelf zijn we getuige van iets buiten onszelf. Wij zijn G-ds ambassadeurs in de wereld.

Als we ons daarom zo gedragen dat we bewondering wekken voor het jodendom als geloof en manier van leven, dan is dat een Kiddoesj Hasjem, een heiliging van G-ds naam. Als we het tegenovergestelde doen – als we dat geloof en die manier van leven verraden, waardoor mensen de G-d van Israël gaan verachten – dan is dat een Chilloel Hasjem, een ontheiliging van G-ds naam. Dat bedoelde Amos toen hij zei:

Ze trappen op de hoofden van de armen als op het stof van de grond, en ontzeggen gerechtigheid aan de onderdrukten… zo ontheiligen ze Mijn heilige naam. (Amos 2:7)

Wanneer Joden zich slecht, onethisch, onrechtvaardig gedragen, creëren ze een Chilloel Hasjem. Ze zorgen ervoor dat anderen zeggen: ik kan geen religie of een G-d respecteren die mensen inspireert om zich zo te gedragen. Hetzelfde geldt op grotere, meer internationale schaal. De profeet die er nooit genoeg van kreeg om hierop te wijzen, was Jechezkeel, de man die in ballingschap ging naar Babylon na de verwoesting van de Eerste Tempel. Dit is wat hij van G-d hoorde:

Ik verstrooide hen onder de volkeren, en zij werden verspreid over de landen; Ik beoordeelde hen naar hun gedrag en hun daden. En waar ze ook gingen onder de volken, ze ontheiligden Mijn heilige naam, want er werd van hen gezegd: “Dit is het volk van de Eeuwige, en toch moesten ze Zijn land verlaten.” (Jechezkeel 36:19)

Wanneer Joden worden verslagen en in ballingschap worden gestuurd, is dat niet alleen een tragedie voor hen. Het is een tragedie voor G-d. Hij heeft het gevoel zoals ouders dat zouden voelen wanneer die zien dat hun kind te schande wordt gemaakt en naar de gevangenis wordt gestuurd. Een ouder voelt vaak een gevoel van schaamte en, erger nog, van onverklaarbaar falen. “Hoe komt het dat ik, ondanks alles wat ik voor hem heb gedaan, mijn kind niet van zichzelf heb kunnen redden?” Als Joden trouw zijn aan hun missie, als ze leven en voorgaan en inspireren als Joden, dan is G-ds naam verheven. Dat bedoelde Jesajahoe toen hij in G-ds naam zei: “Jullie zijn Mijn dienaar, Israël, in wie Ik verheerlijkt zal worden” (Jesajahoe 49:3).

Dat is de logica van Kiddoesj Hasjem en Chilloel Hasjem. Het lot van G-ds “naam” in de wereld hangt af van ons en hoe wij ons gedragen. Geen enkel land heeft ooit een grotere of meer beslissende verantwoordelijkheid gekregen. En het betekent dat we allemaal een aandeel hebben in deze taak.

Wanneer een jood, vooral een religieuze jood, zich slecht gedraagt ​​- onethisch handelt in het zakenleven, of zich schuldig maakt aan seksueel misbruik, een racistische opmerking maakt of anderen minacht – straalt dat slecht af op alle joden en op het jodendom zelf. En wanneer een jood, vooral een religieuze jood, goed handelt – een reputatie ontwikkelt van eervol handelen in zaken, of zorg draagt voor slachtoffers van misbruik, of opvallende vrijgevigheid van geest toont – straalt dat niet alleen goed af op joden. Het vergroot het respect dat mensen hebben voor religie in het algemeen, en dus voor G-d.

Maimonides voegt toe, in de passage uit zijn wetboek waarin hij spreekt over Kiddoesj Hasjem:

Als een persoon nauwgezet is geweest in zijn gedrag, zachtaardig in zijn gesprekken, aangenaam jegens zijn medeschepselen, innemende manier van ontvangen, niet tegenspreken zelfs niet wanneer hij wordt beledigd, maar hoffelijk jegens iedereen, zelfs jegens degenen die hem minachtend behandelen, zijn zaken met integriteit leidt… En meer doet dan zijn plicht in alle dingen, terwijl hij uitersten en overdrijvingen vermijdt – zo iemand heeft G-d geheiligd.[1]

Rabbi Norman Lamm vertelt het grappige verhaal van Mendel de ober. Toen op een cruiseschip het nieuws bereikte over de gedurfde Israëlische aanval op Entebbe in 1976, wilden de passagiers op de een of andere manier hulde brengen aan Israël en het Joodse volk. Er werd gezocht of er joodse leden aan boord van het schip waren. Er was maar één Jood te vinden: Mendel de ober. Dus tijdens een plechtige ceremonie bood de kapitein van het cruiseschip, namens alle passagiers, zijn welgemeende gelukwensen aan Mendel, die plotseling zichzelf de facto verkozen zag tot ambassadeur van het Joodse volk. We zijn allemaal, of we het leuk vinden of niet, ambassadeurs van het Joodse volk, en hoe we leven, ons gedragen en anderen behandelen, slaat niet alleen op ons als individuen, maar op de Joden als geheel, en dus op het Jodendom en de G-d van Israël.

“Wees niet bang voor grootsheid. Sommigen worden groots geboren, sommigen bereiken grootsheid, en anderen hebben grootsheid op zich genomen”, schreef Shakespeare in Twelfth Night. Door de geschiedenis heen hebben joden grootsheid toevertrouwd gekregen. Zoals wijlen Milton Himmelfarb schreef: “Het aantal Joden in de wereld is kleiner dan een kleine statistische fout in de Chinese volkstelling. Toch blijven we groter dan onze aantallen. Er lijken grote dingen om ons heen en voor ons te gebeuren.”[2]

G-d vertrouwde ons genoeg om ons Zijn ambassadeurs te maken in een vaak ontrouwe, wrede wereld. De keuze is aan ons. Zal ons leven een Kiddoesj Hasjem zijn, of G-d verhoede, het tegenovergestelde? Iets te hebben gedaan, zelfs maar één handeling in je leven, om iemand dankbaar te maken dat er een G-d in de hemel is die mensen inspireert om goed te doen op aarde, is misschien wel de grootste prestatie waarnaar iemand kan streven.

Shakespeare definieerde de uitdaging terecht: “Wees niet bang voor grootsheid.” Een groot leider heeft de verantwoordelijkheid om zowel een ambassadeur te zijn als om zijn mensen te inspireren om ook ambassadeurs te zijn.

[1] Maimonides, Hilchot Jesodee ha-Tora, 5:11.

[2] Milton Himmelfarb, Jews and Gentiles, Encounter Books, 2007, 141.
 

Reacties zijn gesloten.