AANPASSING EN VERANDERING

VAN ROSJ HASJANA NAAR JOM KIPPOER, HET ONTSTAAN VAN DE HOOP                 

Rabbi Lord Jonathan Sacks

De Jamiem Noraiem (De Ontzagwekkende dagen) bieden een visie van hoop: we zijn niet wat we waren, maar wat we willen zijn. Door na te denken over ons verleden in het licht van de Tora, maken we onderscheid tussen wat we zijn en wat we doen. Opperrabbijn dr. Jonathan Sacks verkent hieronder de psychodynamiek van tesjoewa; dit veranderingsproces biedt ons een geweldig vermogen om te kiezen, om zelf te veranderen en om de wereld te veranderen.


Een paar jaar geleden bereidde ik me voor op het maken van een televisiedocumentaire over de toestand van het gezin. Mijn onderzoek bracht me in onverwachte richtingen, waaronder een ontmoeting met een logopediste die me iets leerde dat mijn hele begrip van de menselijke natuur veranderde.

Haar werk had haar tot de opvatting gebracht dat om spraakstoornissen bij kinderen te genezen men niet alleen naar het kind moest kijken, maar ook naar het hele netwerk van relaties binnen het gezin. Wanneer een kind een spraakgebrek had, had dit invloed op de interacties tussen gezinsleden. Daaruit volgde – zo betoogde ze – dat als je de afwijking wilde genezen, je ook opnieuw moest onderhandelen over gezinsrelaties. Om het kind te laten veranderen moest iedereen in zijn directe omgeving bereid zijn om te veranderen. Op een bepaald niveau werd logopedie gezinstherapie.

Werkend met de ouders van kinderen met spraakgebreken moest ze hen de aard van de aandoening van hun kind laten begrijpen en de moeilijkheid die het had om zich ervan te bevrijden. Ze liet hen het volgende experiment ondergaan. Eerst zei ze tegen de ouders dat ze zich het object moesten visualiseren dat voor hen het meest dierbaar was – het ding waarvan ze het minst graag gescheiden wilden zijn. Toen zei ze tegen hen dat ze zich moesten voorstellen dat ze het zojuist waren kwijtgeraakt – en hun gevoelens te beschrijven. Elk van hen doorliep de pijn van het verlies – van paniek tot een gevoel van diepe droefheid. Toen zei ze: ‘Nu weet je hoe je kind zich zal voelen als het zijn spraakgebrek verliest.’

Het was een moment van totale verbijstering. De ouders gingen er tot dat moment vanuit dat hun kind genezen wilde worden. De kinderen wisten immers dat ze een gestoorde functie hadden waardoor ze moeilijk konden communiceren. Het belemmerde alle normale relaties. Maar – en dit was het cruciale ‘maar’ – het defect was een deel van hun persoonlijkheid geworden. Ze hadden geleerd ermee om te gaan. Hun spraakgebrek was onderdeel van hun zelfbeeld geworden. En dus was het pijnlijk voor hen om te veranderen – ook al wisten ze dat het beter voor hen zou zijn als ze dat deden.

Dit was een revolutionair inzicht in een van de meest diepgewortelde van alle menselijke angsten: de angst voor verandering. We kunnen weten dat er iets mis is in ons leven, maar die kennis is op zich niet voldoende om ons ertoe te bewegen ons vanaf nu anders te gedragen. We klampen ons vast aan het bekende, zelfs als we weten dat het schadelijk of zelfs zelfvernietigend is. Daarom is verslaving zo moeilijk te genezen. Om te veranderen moeten we de angst overwinnen.

Vrijheid en verantwoordelijkheid

Dat is voor mij de essentiële spirituele dynamiek in het hart van de Jamiem Noraiem, de Ontzagwekkende dagen die de tien ‘Dagen van Inkeer’ omlijsten. Helemaal aan het begin van het menselijke verhaal, zoals de Tora het vertelt, staat een metafysische stelling met bijna onmetelijke gevolgen voor de geschiedenis van de beschaving. Mens zijn is vrij zijn. We maken niet volledig deel uit van de natuur, geregeerd door instinctieve driften, neurofysiologische oorzaken of genetisch determinisme. Voor elke handeling, hoe sterk we ook de drang voelen om die uit te voeren, kunnen we altijd een stapje terug doen, het als verkeerd beoordelen en er dienovereenkomstig van afzien. Dit vermogen is, voor zover wij weten, uniek voor de mens. Het heeft te maken met het vermogen om te spreken, denken, ideeën vormen, zich een wereld voorstellen die verschilt van de huidige voor onze zintuigen, de relatieve verdiensten van alternatieve handelingen en uitkomsten te evalueren, een voornemen hebben en dienovereenkomstig te handelen. Mens zijn is vrij zijn.

De Tora zet dit uiteen in de vorm van een noodlottige toespraak van G’d tot Kajin die moorddadige gevoelens begint te koesteren jegens zijn broer Hewel. ‘Als je doet wat juist is, word je dan niet geaccepteerd? Maar als je niet doet wat juist is, ligt de zonde voor je deur op de loer. Het verlangen gaat naar jou uit, maar jij moet die beheersen.’ Zoals we weten, slaagt Kajin niet voor de test. Het menselijke verhaal begint met broedermoord – zoals het sindsdien is doorgegaan. Maar de gevolgen van dat falen zijn onontkoombaar. Kajin kan proberen de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de moord te ontkennen. Hij wist het niet. Hij was het niet. Hij is niet zijn broeders hoeder. Maar de ontkenning – in wezen een vorm van zelfbedrog – is niet effectief. We zijn vrij; daarom zijn we verantwoordelijk voor wat we doen. In de menselijke vrijheid is de morele wet geboren. Daarzonder zouden we geen concepten kunnen hebben van goed en kwaad, deugd en ondeugd, beloning en straf, verdienste en schuld. Het idee van rechtvaardigheid in menselijke aangelegenheden zou geen betekenis hebben. Het hele morele universum is gebaseerd op één revolutionair axioma: dat we vrij zijn om te kiezen hoe we ons gedragen.

Dat axioma is in bijna elke generatie ter discussie gesteld. De antieke wereld zag de mens als onderworpen aan mysterieuze en irrationele krachten. De Griekse tragedie, het heel beroemde verhaal van Oedipus, is gebaseerd op het idee van een onontkoombaar lot en dat het hoogmoedig is om te proberen dat te weerstaan. Het christendom – beïnvloed door de geschriften van Paulus, vooral in de brief aan de Romeinen – ontwikkelde een pessimistische kijk op het menselijk gedrag. De mensheid is behept met de vloek van de erfzonde. We proberen goed te handelen, maar herhaaldelijk falen we. Alleen al het feit dat we worden bevolen, geeft aanleiding tot een overweldigende neiging tot ongehoorzaamheid. Het goede dat we doen is niet afhankelijk van onze wil, maar van de G-ddelijke genade.

Meer recentelijk zijn allerlei soorten determinisme geformuleerd om menselijk gedrag te verklaren zonder verwijzing naar individuele keuze. Voor Spinoza ligt de oorzaak van ons gedrag in de natuur; voor Marx in sociale structuren; voor Freud bij het conditioneren van kinderen; voor socio-biologen in de drang van ‘het egoïstische gen’ om zichzelf te repliceren. Elk van deze geeft aanleiding tot een beeld van de menselijke situatie. Voor Spinoza ligt vrijheid in het bewustzijn van noodzakelijkheid – daarom zou onze juiste reactie op de wereld een soort stoïcijnse acceptatie moeten zijn. Voor Marx ligt het in revolutie. We kunnen mensen alleen veranderen door de krachten die op hen inwerken te veranderen. In zijn mildere vormen wordt dit ‘social engineering’ genoemd.

Het jodendom verwerpt al deze opvattingen als een ontkenning van de menselijke waardigheid. We zijn niet overgeleverd aan onpersoonlijke krachten. We zijn geen kaf dat door de wind wordt weggeblazen. We zijn, ieder van ons, de auteur van ons eigen leven. Het bewijs is… dat we kunnen veranderen.

Tesjoewa: de test van vrijheid

Te midden van zijn meesterlijke uiteenzetting van de Wetten van Tesjoewa, wijdt Rambam twee hoofdstukken (5-6) aan het onderwerp van de vrije wil. Hij noemt het ‘de pijler van de Tora en de geboden’ (5:3). Als we geen vrije wil hadden, zegt hij, zouden de geboden geen zin hebben en zou er geen gerechtigheid zijn bij de beloning van de rechtvaardigen of de bestraffing van de zondaren.

De vraag is duidelijk. Als de vrije wil zo fundamenteel is voor het jodendom, waarom heeft Rambam deze dan niet opgenomen in zijn lijst van de dertien Artikelen van het Geloof? Waarom heeft hij die niet uiteengezet in het eerste deel van zijn wetboek dat handelt over ‘De wetten van de basisprincipes van de Tora’? Het antwoord, lijkt mij, is dit. Alleen in en door tesjoewa vinden we sluitend bewijs voor het bestaan ​​van de vrije wil.

Hier is Rambams definitie van volmaakt berouw:

Het gebeurt wanneer zich een gelegenheid voordoet om een ​​overtreding te herhalen en de overtreder, hoewel hij daartoe in staat is, desondanks afziet omdat hij berouwvol is en niet uit angst of gebrek aan kracht. Als een man bijvoorbeeld een verboden relatie met een vrouw had, en enige tijd later was hij alleen met haar – zijn passie voor haar is nog steeds sterk, zijn fysieke kracht onverminderd, en ze zijn samen op dezelfde plek als toen hij voor het eerst de zonde beging – maar deze keer stopt hij en overtreedt hij niet: dit is volmaakt berouw.


Bij elke versie van determinisme bepaalt nu de oorzaak het effect. Toch zijn hier twee situaties waarin de oorzaken hetzelfde zijn, maar de gevolgen anders. In het eerste geval zondigde de man. In het tweede deed hij dat niet – het bewijs dat actie niet wordt bepaald door de situatie. Tussen oorzaak en gevolg is iets mysterieus gekomen, namelijk de menselijke beslissing. Het feit dat we kunnen veranderen en groeien in lijn met ons zich ontwikkelende morele inzicht is de meest overtuigende demonstratie dat we inderdaad meesters zijn van ons lot, schrijvers van ons eigen script. Tesjoewa is een essentiële uitdrukking van de menselijke geest. Het feit dat het mogelijk is, vertelt ons dat we niet voorbestemd zijn om herhaaldelijk te falen. Ons lot is niet voorbestemd. We kunnen de wereld veranderen omdat we onszelf kunnen veranderen.

Angst en onbevreesdheid

Toch – en dit is wat ik heb geleerd van mijn ontmoeting met de logopediste – zijn we vaak bang voor verandering, zelfs als we weten dat verandering nodig is. Wij rationaliseren. We verzinnen excuses. We geven anderen de schuld in plaats van toe te geven dat de verantwoordelijkheid bij ons ligt. We doen mee aan het spel dat Erich Berne ‘Ja, maar’ noemt. We bedenken elke denkbare reden waarom verandering onmogelijk is. We zijn overgeleverd aan wat Erich Fromm omschreef als ‘vrees voor de vrijheid’.

Nergens wordt dit veelzeggender beschreven dan in het verhaal van de spionnen die door Mosjé werden uitgestuurd om het land te doorzoeken. Ze zagen een land vloeiende van melk en honing, precies zoals Mosjé had beloofd. Maar ze zagen ook, of beweerden te hebben gezien, wat er niet was. De mensen, zeiden ze, waren reuzen terwijl zij sprinkhanen waren. Het land was, zo beweerden ze, een ‘land dat zijn inwoners verteerde’.

Niets van dit alles was feitelijk waar, zoals de Israëlieten een generatie later ontdekten. Wat het verhaal zo realistisch maakt is dat het psychologisch waar is. De Israëlieten waren doodsbang voor het vooruitzicht van een verandering van slavernij naar vrijheid, van afhankelijkheid naar verantwoordelijkheid. De verovering van het land was militair mogelijk, maar psychologisch onmogelijk. De Israëlieten hadden de mentaliteit van vrijheid nog niet onder de knie. Hun onmiddellijke reactie was een infantiele terugval naar het bekende, hoe wrang ook in plaats van het onbekende onder ogen te zien, hoe wenselijk ook. ‘Laten we een leider aanstellen en teruggaan naar Egypte.’

In de sidra Beha’alotecha daarentegen vertelt de Tora een opmerkelijk verhaal over persoonlijke groei. Mosjé staat voor drie uitdagingen. Eerst klagen de mensen over het eten. Ze hebben alleen maar manna. Ze willen vlees. Dan, wanneer Mosjé zeventig oudsten om zich heen verzamelt, profeteren Eldad en Médad in het kamp, ​​waarmee ze zijn leiderschap bedreigen. Ten slotte klagen Mosjé’s eigen broer en zus, Aharon en Mirjam, over hem.

Deze uitdagingen hebben een oplopende volgorde. De eerste is routine. De mensen zijn ontevreden, hun gebruikelijke toestand. De tweede is serieuzer. Het is, of lijkt een directe aanval op Mosjé’s gezag te zijn. De derde is verreweg de ergste. Mosjé krijgt kritiek van zijn eigen familie.

Toch zijn de reacties van Mosjé op deze drie gebeurtenissen in de tegenovergestelde volgorde. De eerste drijft hem tot uiterste wanhoop. Op de tweede reageert hij met kalme vrijgevigheid: ‘Was het maar zo, dat heel het volk van de Eeuwige profeten waren!’ Naar de derde gaat hij nog verder en bidt ten behoeve van Mirjam, juist de persoon die een aanval op hem had uitgevoerd. Naarmate de crises groter worden, groeit Mosjé in statuur tot de man die we aan het einde van de sidra zien niet langer de persoon is die we aan het begin zagen.

Ik vind deze reeks inspirerend en volledig in overeenstemming met alles wat we weten over Mosjé – de man die nooit een uitdaging uit de weg ging, die nooit ophield te worstelen met een weerbarstige generatie, de man van wie wordt gezegd dat hij aan het einde van een lang leven ‘niet wazig was zijn blik en niet geweken zijn frisheid’. Er is hier een waarheid over de aard van persoonlijke groei. We zijn zo jong als ons vermogen om te veranderen. Er zijn jonge mensen, vastgeroest in hun manier van doen, die al oud zijn. En er zijn mensen, al wat ouder, die altijd open blijven staan ​​voor nieuwe ideeën, die gesterkt worden door nieuwe uitdagingen. Zulke mensen worden, hoewel hun lichaam veroudert, nooit oud.

Tegen de zelfbeelden van de tijd

Om een Jood te zijn is de moed hebben om anders te zijn, een beeldenstormer te zijn, de zelfbeelden van de tijd in twijfel te trekken. De hedendaagse seculiere cultuur is er een waarin het concept van tesjoewa – althans op persoonlijk niveau – radicaal onsamenhangend is geworden. Philip Reiff heeft in zijn boek The Triumph of the Therapeutic onze tijd gediagnosticeerd als een tijd waarin de bijbelse visie van moreel streven is vervangen door een ethiek van zelfacceptatie. We zijn wat we zijn en we moeten leren van onszelf te houden voor wat we zijn. Wat we nooit zouden moeten voelen – de zaak waarvan we onszelf zouden moeten genezen is het voelen – is schuld. Van zelfacceptatie komt zelfrespect. Daarom moeten we onszelf nooit veroordelen; nog minder moeten we anderen veroordelen.

Ik vind dit een wanhopig oppervlakkige kijk op het menselijk leven. Het ontkent op het meest basale niveau de waardigheid van mensen als zelftransformerende personen. Het nodigt ons uit om systematisch zelfbedrog te plegen. Het moedigt ons aan om onszelf te zien als slachtoffers van machten die we niet kunnen beheersen. Het ontmoedigt ons om ‘dat ene verborgen talent’ te gebruiken, namelijk ons ​​vermogen om te kiezen en dus te groeien. Het nodigt ons uit om te accepteren wat er kan en moet veranderen. Ondanks zijn moderniteit is de therapeutische cultuur eigenlijk heel oud: het is de cultuur van het oude Griekenland en het orakel van Delphi, van het lot en de acceptatie van de onvermijdelijkheid in menselijke aangelegenheden. Het is een gemoedstoestand die begint met ontkenning en eindigt in wanhoop. Het is de capitulatie voor de angst van vrijheid die de angst voor verandering is.

De Jamiem Noraiem bieden een heel andere visie op de reikwijdte van de menselijke mogelijkheden. We zijn niet wat we waren, maar wat we willen zijn. Door na te denken over ons verleden in het licht van de Tora maken we onderscheid tussen wat we zijn en wat we doen. Spijt, berouw, boetedoening, verzoening – deze dingen vertellen ons dat onze toekomst anders kan zijn dan ons verleden. We kunnen veranderen. We zijn niet voorbestemd om eerdere scenario’s eindeloos te herhalen. Zodra ik zeg ‘ik heb gezondigd’, ervaar ik de vrijheid die voortkomt uit de wetenschap dat ik de volgende keer anders kan handelen. Het hoofdstuk dat ik ga schrijven in het boek des levens kan radicaal verschillen van wat er eerder kwam.

Hoe zit het dan met de angst voor verandering, de angst dat – volgens mijn vriendin, de logopediste – ons opsluit in disfunctioneel gedrag? Ik kan dat overwinnen, want als het op tesjoewa aankomt weet ik dat ik niet alleen ben. Op deze allerheiligste dagen is de G-ddelijke aanwezigheid bij mij. G-d vraagt ​​ons niet om perfect te zijn. Hij weet dat ‘niemand zo rechtvaardig is op aarde dat hij alleen maar goed doet en nooit zondigt’. Hij vraagt ​​alleen van ons dat we onze fouten erkennen en ervan leren. Inderdaad, als we nooit fouten zouden maken zouden we nooit leren. Door de fouten uit ons verleden – zolang we openhartig erkennen dat ze fouten zijn – worden we moreel volwassener dan we anders zouden zijn geweest. ‘Door tesjoewa worden zonden verdiensten’, wat betekent dat het juist door onze mislukkingen is dat we een sterk karakter krijgen als we de moed ontwikkelen om ze te overwinnen. Op de Jamiem Noraiem is G-d niet alleen aanwezig als een koning (Malkenoe), maar ook als een ouder die wil dat Zijn kinderen hun potentieel vervullen (Awienoe). Daarom oordeelt Hij op deze dagen niet alleen, maar vergeeft Hij ook.

Een wereld zonder oordeel is ook een wereld zonder vergeving. Dat is de seculiere wereld waarin we leven. Zoals ik in mijn Rosj Hasjana-televisieprogramma van 1997 betoogde, zijn de huidige tegenhangers van de Tien Geboden meedogenloos en onvergevelijk. ‘Gij zult niet falen.’ ‘Gij zult niet werkloos zijn.’ ‘Gij zult niet openhartig zijn.’ ‘Gij zult het u niet kunnen veroorloven.’

De hedendaagse media leggen ons een wereld van schitterende prijzen voor, waarvan we weten dat we de meeste niet zullen kunnen behalen. In plaats van Avraham en Sara, Mosjé en Mirjam zijn onze huidige rolmodellen zakenlieden met onvoorstelbare rijkdom, sportlieden met een ongeëvenaarde fitheid en supermodellen met een onbereikbare schoonheid. Dit zijn mensen die we mogen bewonderen, maar waarvan de meesten van ons weten dat we zo nooit zullen zijn. We leven dus in een fantasiewereld in plaats van een werkelijke wereld. Het morele universum waarin we worden beoordeeld op onze inspanningen wordt vervangen door een sociale orde waarin geluk de bepalende factor is. Geen wonder dat het symbool van onze tijd de Nationale Loterij is.

De liefde die nee zegt

Een van de krachtigste ervaringen die ik ooit heb gehad, was een dag die ik doorbracht in een revalidatiecentrum voor heroïneverslaafde tieners. Opnieuw was ik een televisieprogramma aan het maken en ik was op zoek naar een manier om het concept van tesjoewa aan een seculier, niet-joods gehoor over te brengen. Het leek me dat de dichtstbij zijnde analogie de genezing van verslaving was. Het vereiste ook dat de verslaafde spijt moest hebben van het verleden, de noodzaak van verandering moest erkennen en de innerlijke middelen moest vinden om een ​​nieuw persoon te worden. Ik vond mijn tijd met de tieners ontroerend en verhelderend. Ze kwamen allemaal uit disfunctionele gezinnen. De meesten hadden een geschiedenis van kindermishandeling. Ze worstelden om de gebroken stukjes van hun leven in elkaar te zetten.

Ik vroeg de directeur van het centrum, een jonge vrouw, wat het was dat ze de tieners verschafte dat hen de kracht gaf om te veranderen. Ik zal haar antwoord nooit vergeten. ‘Twee dingen’, zei ze. ‘Voor de meesten van hen is dit de eerste plek waar ze onvoorwaardelijke liefde hebben ervaren. En het is de eerste keer dat ze iemand ontmoeten die genoeg om ze geeft om Nee te zeggen.’ Haar woorden straalden van spiritueel inzicht. Plotseling wist ik dat dit de manier is van onze ontmoeting met G-d op Jom Kippoer. G-d houdt onvoorwaardelijk van ons. En Hij geeft genoeg om ons om Nee te zeggen.
  

Onvoorwaardelijke liefde is niet onbevooroordeeld. Als dat zo was, zouden we mensen laten zoals ze zijn. We zouden verslaafden aan hun verslaving overlaten, depressieve mensen aan hun depressie, de kwetsbaren aan hun kwetsbaarheid. Dat is geen liefde maar onverschilligheid. Echte liefde – de liefde van een ouder voor een kind – is een wens om iemand te zien worden waarvan we weten wat ze zouden kunnen worden. Dat is wat G-d voor ons wenst, en het is het idee in het midden van tesjoewa. Op de Ontzagwekkende Dagen helpt G-d ons onze angst voor verandering te overwinnen door ons uit te nodigen om onze mislukkingen te erkennen, ondanks alles onze waarde te bevestigen, en door bij ons te zijn terwijl we onze eerste aarzelende stappen zetten om de persoon te worden die we willen zijn.

Dit hele cluster van ideeën – vrijheid, verantwoordelijkheid, oordeel, berouw, vergeving, morele groei – staat radicaal op gespannen voet met onze hedendaagse kijk op de aard van de mensheid en de samenleving. Zo zij het. Ons geloof was in het verleden een tegencultureel geloof. Dat zal zo lang in de toekomst blijven voortgaan. Tesjoewa blijft het meest krachtige idee in de geschiedenis dat het mensbeeld van zichzelf heeft. Omdat we kunnen oordelen, kunnen we kiezen. Omdat we kunnen kiezen kunnen we veranderen. En omdat we onszelf kunnen veranderen kunnen we de wereld veranderen. De reis van Rosj Hasjana naar Jom Kippoer is de ontdekking van vrijheid, hetgeen niets minder is dan het ontstaan ​​van de hoop.

Rabbi dr. Jonathan Sacks (1948-2020), opperrabbijn van het Britse Gemenebest (1991-2013) en lid van het Britse Hogerhuis (vanaf 2009)

Reacties zijn gesloten.